Redactioneel

‘Ik heb dagen in Eerbied van Vreekamp moeten lezen om mijn geloof weer wat op te vijzelen’, schreef Wapenveldredacteur Wim H. Dekker, in het vorige nummer, toen hij verhaalde van zijn ervaringen met moderne bijbelcritici. Eerbied opent met een aan Kohlbrugge ontleend motto: ‘Wie God vreest, die zinkt weg voor Zijn Woord, en zal zich er niet in onverschilligheid van afmaken’.

Dit motto is ook van toepassing op het artikel van Wapenveldredacteur G.C. den Hertog, waarmee de serie ‘De eeuw in ons hart’ dit nummer vervolgt. Hij laat aan de hand van twee voor hem belangrijke publicaties – van Ridderbos en Berkhof – zien, dat de Schrift helemaal verweven is met de tijd en cultuur van ontstaan. Wie dat nog wil ontkennen – vanuit de oprechte wens het ‘andere’ van de Schrift hoog te houden – , en dus stelt dat de vraag naar de ‘menselijke factor’ maar beter onder tafel kan blijven, bewijst de bezinning geen dienst. Als er geen formule voor het Schriftgezag is, als er geen setjes bijbelse waarheden zijn die we even kunnen doorgeven, als er geen onafhankelijk standpunt is van waaruit we zelfverzekerd kunnen stellen dat de bijbel toch gelijk heeft, zit er volgens Den Hertog maar één ding op en dat is ‘bedelen bij de bron’. ‘Er dient vanwege dit alles bij het bijbellezen – en van daar uit in heel het leven – gezocht, geklopt, gevraagd te worden. Historiciteit wil dan zeggen: God heeft mensen toen en daar opgezocht, in Israël en onder de volken, op zo’n manier, dat daarin eens en voorgoed zichtbaar is geworden, dat wij in onze historiciteit niet door Hem alleen gelaten zijn.’ Hermeneutiek is bij dit alles slechts een hulpmiddel en geen tovermiddel. Het is van belang ons er op te bezinnen – we zijn de serie niet voor niets begonnen – maar het levert natuurlijk geen trucjes op om de Schrift acceptabel te maken voor een verlichte eenentwintigste eeuwer, zodanig dat deze er ook wat aan kan beleven en toch zichzelf kan blijven.‘Er valt in het geloof vaak weinig te “beleven”, er is ook aanvechting, verberging, en het barre wachten, zoals Abraham, 25 jaar met één of twee keer, “Zien, soms even”.’

Alleen vanuit deze grondhouding van ontvankelijkheid en eerbied zullen de Schriften zich openen en kan ook de vraag aan de orde komen naar de ‘vertaling’ van toen naar nu. Die vraag is zeker niet onbelangrijk, maar krijgt toch wel een wat ander gewicht. De bijbel spreekt mensen aan die ‘vervallen zijn aan een leven tussen geboorte en dood’. Deze condition humaine – dat hadden onze gereformeerde vaderen, met misschien de wat gedateerde inspiratieleer, natuurlijk goed gezien – hebben ook wij nog niet achter ons gelaten. Als de bijbel dáárover gaat, hoezo dan niet meer bij de tijd?

De rest van dit nummer biedt eveneens stevige kost.