De historiciteit van de belijdenis

Vorig jaar schreef prof. dr. C. Graafland in 'Wapenveld' een artikel waarin hij vaststelde dat de gereformeerde theologie al een eeuw of langer stilstaat . De gereformeerde orthodoxie is een afgerond systeem, waarin werkelijke ontwikkeling met ontvankelijkheid voor nieuwe visies en leringen is uitgesloten. Die orthodoxie is te karakteriseren met de uitdrukking 'Schrift en belijdenis'. De belijdenisinterpretatie van de Schrift wordt als norm aangelegd voor de exegese van de Schrift. Die belijdenisgeschriften zijn echter neerslag van de theologie die in de tijd van hun ontstaan in de kerk gangbaar en door haar gesanctioneerd was.

Zij zijn vrucht van het verstaan van de Schrift, maar tegelijk beïnvloed door het denken van de tijd waarin zij zijn ontstaan. Dit tijdgebonden zijn bewees in de tijd van het ontstaan van de belijdenissen zijn kracht. Als de gereformeerde orthodoxie van dit alles normerende adagium ‘Schrift en belijdenis’ blijft uitgaan, betekent dit dat zowel het schriftgehalte als de tijdgebonden verwerking ervan een gelijk en blijvend gezag toekomt. Het gevolg daarvan is dat in de orthodox-gereformeerde theologie niet alleen geen principiële vernieuwing kan plaatsvinden, maar dat ook, naarmate de tijdsafstand tussen toen en nu groter wordt, de vitaliteit gaat afnemen. De blijvend gezaghebbende kernen worden wel gezien en erkend, maar de tijdgebonden, typisch orthodox-gereformeerde verwerking ervan, gaat al meer aan actualiteit en relevantie inboeten. Gereformeerde theologie is gedoemd tot onveranderlijkheid en raakt daardoor steeds meer buiten beeld.

Wij kunnen deze uitspraken van prof. Graafland typeren als de hartenkreet van iemand die zijn leven gewijd heeft aan de studie van de gereformeerde theologie. Tegelijk zijn we zo meteen bij het onderwerp van deze bijdrage, dat ik zo wil formuleren: wat betekent de historiciteit van de belijdenisgeschriften voor het belijden van de kerk in deze tijd en daarin voor de gereformeerde theologie?

Ik schrijf mijn overwegingen in een soms wat persoonlijke toon. Ik heb de laatste halve eeuw het gesprek, soms de strijd, om het functioneren van de belijdenis intensief meegemaakt, in de Hervormde Kerk en in de gereformeerde gezindte. Ik ben geen historicus. Ik ben praktisch theoloog, gericht op de doorwerking van het Evangelie in kerk en wereld.

Documenten uit het verleden

Dat de belijdenissen al oud zijn behoeft nauwelijks nader betoog. Het jongste van de bij ons vigerende belijdenisgeschriften is bijna vierhonderd jaar oud, en de oudste dateren uit de tijd van de Vroege Kerk. We denken dan aan meer dan vijftien eeuwen. Al deze belijdenissen zijn ontstaan in een bepaalde context. Er was meestal een concrete aanleiding om een belijdenis te formuleren. Gewoonlijk wordt onderscheiden tussen de oecumenische en de gereformeerde belijdenissen. De oecumenische delen we met bijna alle kerken, de gereformeerde, zoals bij ons in gebruik, dragen een nationaal karakter. Het zijn, met uitzondering van de Heidelbergse Catechismus, Nederlandse belijdenissen. Bedacht moet daarbij worden dat deze regionale confessies nadrukkelijk bedoelden katholiek te zijn, men wenste in de belijdenissen het ongedeelde katholieke geloof uit te spreken en hoopte dat alle kerken en christenen ermee zouden kunnen instemmen.

Tot de oecumenische belijdenissen behoort allereerst het zogenaamde Apostolicum, de ‘Twaalf artikelen’. Deze belijdenis is voortgekomen uit de doopbelijdenis. In de allervroegste tijden van de kerk kenden de christenen al een samenvatting van het christelijk geloof. Al in het Nieuwe Testament zien we soms korte formuleringen om het geloof te verwoorden. In die eerste tijd werd uit vrees voor vervolging zo’n belijdenis niet opgeschreven, maar kregen de catechumenen aan het einde van hun voorbereiding op de Doop die voorgezegd om ze uit het hoofd te leren en bij de Doop en het Avondmaal op te zeggen. De huidige vorm van de Twaalf Artikelen is een uitgebreidere versie van die eerste doopbelijdenissen en kreeg in later eeuwen zijn betekenis in de catechese en de liturgie. Kenmerkend voor de Twaalf Artikelen is dat zij zijn opgesteld in de eerste persoon enkelvoud. Dat wijst erop dat zij oorspronkelijk bedoeld zijn als persoonlijke belijdenis. De meeste andere belijdenissen zijn gesteld in de wij-vorm. Zij waren van meet af aan bedoeld als belijdenissen van de kerk, de gemeente.

De geloofsbelijdenis van Nicea is een vrucht van de Ariaanse strijd. Ze is de neerslag van de kerkelijke discussies op de concilies van Nicea (325) en Constantinopel (381), waar de kerk de visie van Arius afwees, die stelde dat de Zoon het hoogste schepsel van de Vader was en dus wezenlijk onderscheiden van de Vader. Deze geloofsbelijdenis spreekt de eenheid van God uit, belijdt de eeuwige godheid van Christus en zegt dat de Zoon van hetzelfde wezen is als de Vader. Ook de godheid van de Heilige Geest wordt beleden. De verwantschap met het Apostolicum is duidelijk. Oorspronkelijk stond er de belijdenis dat de Geest is uitgegaan van de Vader, later werd dit in het westen uitgebreid met ‘en van de Zoon’. In het Oosten werd deze uitbreiding scherp bestreden.

De geloofsbelijdenis die ten onrechte aan Athanasius wordt toegeschreven, is ontstaan in het midden van de vijfde eeuw en is de neerslag van wat op het concilie van Chalcedon (451) besloten was. Ze bevat een duidelijke en korte belijdenis van de Drie-eenheid en de incarnatie van Christus. Nadrukkelijk wordt uitgesproken: de Vader is God, de Zoon is God, de Heilige Geest is God. In Chalcedon werd afgerekend met allerlei opvattingen over de persoon van Christus. Beleden werd dat Jezus Christus volkomen God en volkomen mens is, eenswezens met God en met de mensheid. In de terminologie van deze uitspraken klinkt duidelijk de taal van de Griekse ontologie door.

In de tijd van de Vroege Kerk hadden geloofsbelijdenissen verschillende functies. Aanvankelijk werden ze gebruikt rondom de Doop. De doopkandidaten spraken hun geloof ermee uit op grond waarvan zij gedoopt werden. Later werden ze in de catechese gebruikt om de christenen de wezenlijke zaken van het geloof te leren, opdat ze in staat zouden zijn het rechte geloof onder woorden te brengen en ketterse opvattingen te weerleggen. Het verantwoording afleggen van het geloof was zeker later een wezenlijke functie van de belijdenis. Het meest wezenlijke van deze belijdenissen, vooral van het Apostolicum en het Nicaenum, was de plaats die ze kregen in de liturgie.

Ook de gereformeerde belijdenisgeschriften hebben duidelijk hun plaats in de geschiedenis. De Nederlandse Geloofsbelijdenis was in eerste instantie een getuigenis naar buiten. Zij werd door Guido de Brès over de muur van het kasteel van Doornik geworpen om aan de Spaanse koning Filips II duidelijk te maken wat de protestantse gelovigen beoogden. Dat is ook een karaktertrek van een belijdenis: voor ‘buitenstaanders’ getuigen van het ware geloof. De Heidelbergse Catechismus was echter bedoeld om jongeren en ouderen te onderwijzen in het geloof. Je zou kunnen zeggen dat de catechismus dus naar binnen gericht is om binnen de kerk te functioneren. Doordat spoedig de catechismusprediking gebruikelijk werd functioneerde de catechismus ook in de openbare prediking van de kerk. De derde onder ons vigerende geloofsbelijdenis is de Dordtse Leerregels, opgesteld door de Nationale Synode van Dordrecht (1618-1619). Daar vielen beslissingen in de controverse met de Remonstranten, die zijn vastgelegd in de Leerregels. Hoezeer deze belijdenisgeschriften op het eerste gezicht lijken uit te gaan van een in Nederland spelende problematiek, ook zij bedoelen katholiek te zijn. Alle Nederlandse geloofsbelijdenissen werden geschreven in het Latijn.

Symbool of belijdenis

In het theologisch spraakgebruik is symbool een ander woord voor belijdenisgeschrift. In het symbool wordt de geloofswaarheid samengevat. Noordmans maakte indertijd een bruikbaar onderscheid tussen symbool en belijdenis in die zin dat hij de oecumenische belijdenissen uit de Vroege Kerk, vooral het Apostolicum en het Nicenum, symbolen noemde [2]. Zij waren bestemd om in de liturgie te functioneren als lofprijzende samenvatting van het geloof. Het risico van dit gebruik van de symbolen zag hij in het samenvattend karakter dat de Schrift voor de gelovigen overbodig lijkt te maken. Zij zouden dan genoeg hebben aan het kerkelijk gezag en het symbool. Ongetwijfeld karakteriseert Noordmans op deze wijze de ontwikkeling in de middeleeuwse kerk. De symbolen bevatten de schat van de kerk. Wie deze kent en zingt heeft de bijbel niet meer nodig. De belijdenissen in de gereformeerde context hebben een andere doelstelling. Zij verwijzen naar de Schrift. Zij roepen tot prediking. Dat is een geheel andere functie. De gereformeerde belijdenissen zijn open naar de Schrift en naar de wereld. Zij nemen de vroegchristelijke symbolen op, werken die uit en maken ze zo weer tot belijdenis.

Deze onderscheiding symbool en belijdenis kan helpen bij de vraagstelling die ons bezighoudt. In de Engelse literatuur maakt men onderscheid tussen ‘creed’ en ‘confession’. De functie van een belijdenis in het verleden is meebepalend voor haar gestalte. Ook onder ons zijn de Twaalf Artikelen gekend en gewaardeerd door hun functie in de samenkomst van de gemeente. Ze worden vaak het ‘credo’ genoemd. En de catechese die haar uitgangspunt neemt in deze artikelen is gericht op het bewust deelnemen in de liturgie. Deze functie hebben de gereformeerde belijdenissen zeker niet.

We gaan ervan uit dat in discussies over de betekenis en de functie van de belijdenis in onze tijd vooral gedacht wordt aan de drie gereformeerde belijdenissen. Onze aandacht in het volgende richten we daarom allereerst op deze belijdenisgeschriften.

Historisch

De belijdenisgeschriften dragen de kenmerken van de tijd van hun ontstaan. Uiteraard komt vooral in de Nederlandse Geloofsbelijdenis het conflict met Rome steeds opnieuw ter sprake. Maar ook de dreiging van de Doperse radicalen en andere stromingen speelt op de achtergrond mee. In de catechismus bespeurt men zonder moeite diezelfde achtergronden. Bovendien bevat hij discussies met bepaalde Lutherse opvattingen, bijvoorbeeld in de zondagen over de Hemelvaart van Jezus en het Avondmaal. Hier speelt de plaats van ontstaan van de catechismus een rol. Heidelberg was een centrum van gereformeerden in een lutherse omgeving. De Leerregels bevatten een uitvoerige formulering van het gereformeerde gevoelen aangaande de predestinatie met daarbij gevoegd een soms scherpe verwerping van de dwalingen.

Wie deze drie belijdenisgeschriften na elkaar leest wordt getroffen door het verschil van toon en van argumenteren. Vooral in de Leerregels ontdek je een zekere logica die in de andere twee geschriften bijna geheel ontbreekt. De horigheid aan de scholastieke methoden, die de latere gereformeerde theologie zal kenmerken, kondigt zich in dit geschrift aan. Wat betekent het nu dat de belijdenissen historisch zijn? Op deze vraag zijn verschillende antwoorden te geven.

In de eerste plaats kan men wijzen op de erin gebruikte taal. Deze zou in onze tijd niet meer verstaan kunnen worden. Ten opzichte van geschriften uit het verleden wordt op dit aspect meestal grote nadruk gelegd. Ik kan daar in zekere zin wel in meevoelen, maar acht dit toch niet doorslaggevend. Taal kan geleerd worden. Bezwaren tegen de taal van klassieke geschriften, zeker ook kerkelijke geschriften, gaan bijna altijd, bewust of onbewust, samen met bezwaren tegen de inhoud ervan.

Belangrijker lijkt mij te zijn dat we letten op de interpretatiegeschiedenis van de belijdenisgeschriften. Deze hangt samen met de ontwikkeling van de gereformeerde theologie [3]. Theologie heeft te maken met de culturele context waarin zij wordt beoefend. Of men het wil of niet: wat ‘in de lucht is’ oefent invloed. Zo hebben in de loop van de eeuwen allerlei geestelijke en wijsgerige stromingen ook de beoefenaars van de orthodoxe theologie omringd. Vaak hebben deze theologen die bestreden, maar dat betekende niet dat zij er geheel los van konden komen. Ik noemde al de terugkeer van de scholastieke methode met bijvoorbeeld haar hang naar vaak subtiele onderscheidingen, waaraan de theologen hun tribuut hebben gegeven. Een rationalistische inslag kan niet ontkend worden. Later hebben andere stromingen als idealisme, empirisme, subjectivisme en individualisme een grote rol gespeeld. En laten we de Verlichting niet vergeten met haar tegenspelers het piëtisme en de latere romantiek. Al deze stromingen hebben op de een of andere manier hun invloed uitgeoefend op de interpretatie en beleving van de belijdenissen uit het verleden. We zien dan meestal een combinatie van confrontatie en beïnvloeding. Zoals ik al zei: aan wat ‘in de lucht is’ ontsnap je niet zo gemakkelijk. Dat geldt ook voor ons en onze tijd.

Daarom lijkt mij een belangrijke vraag of wij zonder meer al lezende in de belijdenisgeschriften hetzelfde horen en beleven als de mensen van de generatie waarin deze belijdenissen zijn ontstaan. Dat betekent ook: als wij de belijdenis naspreken zeggen we dan hetzelfde als die belijdenis. We weten bijvoorbeeld dat in de aanvang van de Reformatie in Nederland het Avondmaal beleefd werd als een groots emotioneel gebeuren. In de deelname aan het Avondmaal ervoeren de leden van de gemeente existentieel de vernieuwing die de Reformatie gebracht had. In de artikelen van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en het in diezelfde tijd ontstane Avondmaalsformulier zullen de mensen deze Avondmaalsbeleving gehoord hebben. De beleving van het Avondmaal heeft in de eeuwen daarna diepgaande wijzigingen ondergaan. In grote delen van de gereformeerde gezindte rezen grote geestelijke vragen rondom de deelname aan de Tafel des Heren. Avondmaalsmijding kenmerkte veler geestelijk leven. In dit geestelijk klimaat worden ongetwijfeld allerlei gedeelten in de belijdenissen en het formulier anders verstaan en beleefd dan de opstellers bedoelden.

Hetzelfde kan gezegd worden van andere punten, zoals bijvoorbeeld het belijden van de uitverkiezing. Ook deze belijdenis, in de tijd van de Reformatie ‘het hart van de kerk’ genoemd en als aansporing tot lofprijzing en dienst ervaren, heeft in de ontwikkeling van de theologie voor de nodige verschuiving in de beleving gezorgd. En de theologie werkte door in de prediking. Op de uitverkiezing hoop ik in het volgende nog terug te komen.

Om in dit verband nog één ding te noemen. We mogen de woorden van de Nederlandse Geloofsbelijdenis horen in de context van de wijze waarop de Reformatoren met de Schriften omgingen, eerbiedig, in ‘Entdeckerfreude’, onbevangen, open horende. De latere discussies en opvattingen over het Schriftgezag hebben op de gereformeerde orthodoxie hun stempel gedrukt. Kunnen we deze artikelen nog horen zoals de tijdgenoten die beleefden?

Een ander aspect van de overweging van de plaats van de belijdenissen in onze tijd is dat er voortdurend nieuwe uitdagingen zijn vanuit de cultuur en de theologie, waarvan de opstellers van de belijdenisgeschriften in hun tijd geen weet hadden. We wezen al op de ontwikkelingen in de Europese cultuur. We kunnen denken aan het modernisme, het postmodernisme, de secularisering als diepingrijpende werkelijkheden, die het denken en beleven bepalen. Daarop zal de theologie, de prediking, de catechese en het pastoraat moeten ingaan.

Formulieren van enigheid

De belijdenisgeschriften van de gereformeerde Reformatie in Nederland worden nogal eens de formulieren van enigheid genoemd. Zo zijn ze inderdaad bedoeld. Ze werden opgesteld opdat door aller instemming de eenheid van kerk en gemeente zou worden bevorderd. Het oorspronkelijke opschrift van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt al dat zij gemaakt is ‘met een gemeen akkoord door de gelovigen die in de Nederlanden overal verstrooid zijn’ [4].

De geschiedenis van de gereformeerde gezindte in Nederland laat zien dat de geloofsbelijdenissen niet in staat zijn geweest die eenheid te bewerken of in stand te houden. De verdeeldheid is zonder meer schrijnend te noemen. Ook dat kan een teken zijn dat verschillen van inzicht en geloof opgekomen zijn waarop de belijdenisgeschriften geen antwoord geven. En deze nieuwe vragen zijn een gevolg van de ontwikkelingen in cultuur en theologie.

In dit verband kunnen we ook de vraag stellen hoe de belijdenisgeschriften leven in de gemeenten. In de gereformeerde gezindte zullen vooral de Twaalf artikelen en de Heidelbergse Catechismus bekend en vertrouwd zijn. De eerste omdat zij geregeld in de samenkomst van de gemeente klinken, de catechismus omdat die op de catechisatie geleerd is en op vele plaatsen de catechismusprediking gebruik is. Of in de beleving van de meeste gemeenteleden de belijdenisgeschriften criterium zijn voor hun waardering van de prediking is echter de vraag. Een prediking naar Schrift en belijdenis is voor velen die welke vertrouwd is, soms ook die in een bepaalde stijl met een aantal bekende termen wordt uitgesproken. De criteria voor de prediking zijn vaak subjectief gekleurd. Zij moet aanspreken, het hart raken.

Omgaan met het verleden

De overweging van deze aspecten van de historiciteit van de belijdenisgeschriften brengt ons op de vraag of het niet beter is om ze maar niet te veel aandacht te geven en ze hoogstens een plaats te geven in een museum. Het lijkt erop dat prof. Graafland daaraan denkt. Zijn ze niet zozeer in het verleden opgesloten dat ze in het heden alleen maar hinderlijk de ontwikkeling van het belijden en de theologie in de weg staan?

We dienen deze vraag ernstig te overwegen. Ze heeft te maken met de wijze waarop wij met het verleden omgaan. We leven in een tijd waarin het lijkt dat er alom met het verleden gebroken wordt. Het verleden is een hinderpaal, die zo gauw mogelijk vergeten moet worden. De waardering van de geschiedenis staat vaak op een laag pitje en dat brengt met zich mee dat het verleden nauwelijks meer gekend wordt. In de verschillende artikelen in Wapenveld over dit thema is dat duidelijk geworden.

In de Bijbel speelt het verleden een grote rol. De wegen van God met Israël gaan in de bedding der geslachten. Het heden is mede de vrucht van het verleden. Dat verleden werkt in het heden door. Elke generatie is zich bijvoorbeeld ervan bewust dat de bevrijding uit Egypte haar bevrijding is. Wat in het verleden aan het volk geschonken is, is aan de huidige generatie geschonken. Dat betekende een bijzondere omgang met de ‘vaderen’. Zij werden geëerd omdat gedeeld werd in wat zij ontvangen en verricht hadden. De vaderen zijn een gave van God. Tegelijk betekende dit dat de latere generaties ook beseften te delen in de zonden der vaderen (bijvoorbeeld Psalm 106:6). Daarvan waren ze niet los, zij ervoeren de oordelen Gods ook als het delen in de oordelen over de vaderen.

In de Reformatie waren dergelijke beseffen belangrijk. Hoe vernieuwend de reformatoren bezig waren, zij beseften dat zij ook voortbouwden op het verleden van de kerk. Calvijns beroep op de ‘gewoonte van de oude kerk’, de vele keren dat hij zich beroept op schrijvers uit het verleden bewijzen dat hij zich ervan bewust was in de stroom van de geschiedenis te staan. De gereformeerde theologie is hierin voortgegaan. Ook de gereformeerde geloofsbelijdenissen getuigen daarvan. Zij nemen de symbolen van de Vroege Kerk op en werken die uit in de tijd. Een voorbeeld is de wijze waarop de catechismus het Apostolicum bespreekt. Zo gaan de reformatoren ook om met de Heilige Schriften. Zij horen die als stem van God in het heden. Zij weten zich geroepen die stem van God in het heden te vertolken. Ik behoef alleen maar te noemen de wijze waarop de catechismus de Tien Geboden uitlegt en actualiseert, ze nadrukkelijk laat klinken in het heden.

Onder ons is in veel kringen het beroep op de vaderen gebruikelijk. Dat is terecht. We mogen in ons verleden de wegen ontdekken die de Heilige Geest schrijft in de tijd. Er zijn in de Reformatie keuzen gemaakt in het belijden en de theologie waarachter wij ter wille van kerk en gemeente niet terug mogen. De beslissingen uit die tijd zijn in vele opzichten in onze situatie uitermate actueel. Dankbaar gedenken we wat toen is beleden en gezegd.

Toch mogen we de traditie niet verabsoluteren. Dan zouden we terechtkomen in een traditiebegrip dat meer thuishoort in het klassieke roomse denken dan in het reformatorische. Ik vrees dat soms in de kringen van de gereformeerde gezindte deze verabsolutering van wat de vaderen gezegd hebben plaatsvindt. De reformatoren, de opstellers van de geloofsbelijdenissen en de theologen na hen waren mensen. Wij geloven dat de Geest door hen werkte. Maar wij weten ook dat, om met Van Ruler te spreken, het werk van de Geest door mensen ‘gemengd’ is: het geestelijke is gemengd met het menselijke. Wat mensen doen blijft mensenwerk. Dat geldt ook van de reformatoren, de belijdenisgeschriften, de latere theologie. Dat vereist een kritische omgang. Zij willen immers niets anders dan verwijzen naar de Schrift. Het falen, het gebrek aan inzicht, de zonden der vaderen dragen we mee. We delen in hun tekortschieten.

Ik denk hierbij aan de discussies die in het midden van de vorige eeuw gevoerd werden in de Nederlandse Hervormde Kerk rond de belijdenis in verband met de nieuwe kerkorde. Wat moet je zeggen? ‘Op de bodem der belijdenis’ of ‘in gemeenschap met de belijdenis’ of ‘in overeenstemming met de belijdenis’. Het orthodox-gereformeerde deel van de Hervormde kerk pleitte voor het laatste. Nu, tientallen jaren later, kan men zich afvragen of met deze keuze niet een formele binding aan de belijdenisgeschriften werd nagestreefd, die met het eigenlijke bedoelen van die geschriften toch in strijd is. In de belijdenis, zegt Noordmans ergens, komt het dogma tot rust, maar de dogmatiek, de bezinning op de inhoud van de prediking moet doorgaan in de wisseling der tijden. Deze bezinning kan uitlopen op een nieuwe verwoording.

Het belijden van de predestinatie als voorbeeld

In alle terughoudendheid wijd ik als voorbeeld enkele overwegingen aan het kernstuk van de gereformeerde belijdenis: de predestinatie. Misschien verbaast het sommige hedendaagse lezers dat ik de predestinatie het kernstuk noem. Toch is het, zeker in de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels, het kernstuk. Noordmans noemde de predestinatie het enige dogma en hij bedoelde dat in positieve zin. In veler geloofsbeleving zal in onze tijd de predestinatie, de voorbeschikking, geen overheersende rol spelen, maar in de gereformeerde Reformatie was zij het kernstuk om te belijden dat de genade van God werkelijk vrij is. Wie thuis is in de gereformeerde traditie weet hoe de belijdenis van de uitverkiezing velen heeft beheerst en niet altijd ten goede. De angst voor het verworpen zijn kan men tot op de huidige dag in het pastoraat tegenkomen. In de Leerregels wordt gezegd dat de verkiezing er is tot een levendige troost van zijn volk [5]. In de loop van de eeuwen hebben weinigen uit deze levendige troost geleefd.

Het is hier niet de plaats om uitvoerig de belijdenis van de predestinatie te analyseren. We weten wel dat veel kerkelijke strijd, bijvoorbeeld in de Christelijke Gereformeerde Kerk en in de Gereformeerde Gemeenten cirkelde om deze vragen. En de conflicten in de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk rond dominee Woelderink, de discussies tussen De Waarheidsvriend en het Gereformeerd Weekblad in de jaren dertig van de vorige eeuw handelden in wezen over de predestinatie.

We kunnen niet ontkennen dat deze strijd en de geestelijke nood die er uit voortkwam mede veroorzaakt is door de wijze waarop in de Reformatie en ook in de belijdenisgeschriften deze belijdenis onder woorden is gebracht. Het logische consequentie-denken dat inherent was aan het toenmalige wijsgerige klimaat heeft noodlottige gevolgen gehad, waardoor het leven van vele oprechte gelovigen verduisterd werd. Hoezeer de wijze waarop de opstellers van de belijdenissen soms de predestinatie verwoord hebben te begrijpen is in het kader van hun tijd, we moeten eerlijk uitspreken dat zij de bijbelse taal in deze onvoldoende gehoord hebben. Dat wij dit zo zeggen behoort bij de trouw aan de gereformeerde belijdenis. Daarbij moeten we ook zeggen dat de opstellers van de Dordtse Leerregels zich alle moeite getroost hebben om in te gaan op alle pastorale vragen die hun verwoording opriep. De geschiedenis laat zien dat ze daarmee velen toch niet geholpen hebben.

Van de latere theologen hebben trouwens velen de pastorale impasse waarin de verkiezingsleer terechtkwam onderkend. Dit blijkt naar mijn inzicht uit de brede uitwerking die de verbondsleer in de gereformeerde theologie heeft gekregen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het Verbond ervaren werd als een soort alternatief van de Verkiezing, al werd dat natuurlijk niet uitgesproken. Als theologen van het Verbond, zoals bijvoorbeeld de Erskines, zeggen dat in de prediking van de beloften van het Evangelie de Verkiezing niet ter sprake gebracht mag worden, spreekt dat boekdelen [6]. Dat wat ‘het hart van de kerk’ heet, een ‘levendige troost van zijn volk’, moet dus in de prediking van het Evangelie verzwegen worden, terwijl in het hierboven aangehaalde artikel de Dordtse Leerregels nadrukkelijk zeggen dat de Verkiezing gepredikt moet worden!

Waarom het gaat is dat we dankbaar zijn dat de Reformatie en de belijdenisgeschriften met kracht hebben gesteld dat de genade van God waarlijk vrij is. Dat is de gave die ons door hen is geschonken. Dat zij dit Evangelie hier en daar geformuleerd hebben in woorden die eeuwenlang mensenharten bezwaard hebben is te betreuren. Deze schaduwkant in het werk van onze vaderen dragen we mee, in verantwoordelijkheid voor de geestelijke, pastorale gevolgen die sommige bewoordingen hebben meegebracht.

Aan de huidige theologie en kerk is de opdracht om na al deze eeuwen te zoeken naar de woorden om de bevrijdende boodschap van Gods vrije genade voor onze tijd te vertolken. Dat betekent ook zorgvuldig luisteren naar theologen die gepoogd hebben dat te doen. Ik denk aan Barth, aan Noordmans, aan Woelderink. De angst voor de ketterij is geen goede gids. De belijdenissen van onze kerk willen ons naar de Bijbel brengen. Wie hoort hoe daarin – in Oude en Nieuwe Testament – over de verkiezing gesproken wordt, ontdekt de perspectieven van het vrije, boven alle moralisme uitgaande handelen Gods, dat werkelijk een levendige troost is voor ieder die het hoort. Dan is de verzwegen verkiezing geen zwaard van Damocles meer dat onzichtbaar boven de hoofden – en de zielen – hangt, maar wordt ze de drijvende kracht van bevrijdende prediking.

Uitzicht

De historiciteit van de belijdenisgeschriften is geen te betreuren gegeven. Ze zijn geen museumstukken. Integendeel. Zij zijn merkstenen op de weg van de kerk door de eeuwen. Daarom moeten we niet denken aan revisie van deze geschriften. Elke vorm van modernisering en aanpassing doet schade aan hun markante plaats. Zowel de symbolen van de Vroege Kerk als de Nederlandse belijdenisgeschriften zijn gaven uit de geschiedenis die niet zonder de Heilige Geest te denken zijn. We erkennen de menselijke gebreken. Maar de dankbaarheid overheerst. In de geschiedenis zijn ze vaak herondekt. Dat wil zeggen als nieuw beleefd, vaak in situaties van strijd en nood. In de tijd van de Tweede Wereldoorlog hebben velen er opnieuw naar gegrepen, maar ook later zijn mensen erdoor gegrepen. Ik denk aan de wijze waarop prof. dr. R. Bohren vertelt van zijn ontdekking van de Heidelbergse Catechismus als medicament tegen zwaarmoedigheid [7]. Prof. dr. T. Kato vertelde ons hoe geestdriftig in Japan zijn vertaling van de catechismus ontvangen werd. De belijdenissen leven ook vandaag.

Dat betekent niet dat er geen noodzaak is van nieuw belijden. Dat zou dan een zaak van de kerk(en) moeten zijn. Helaas moeten we in onze tijd vrezen dat de verdeeldheid van de kerk nieuw belijden in de weg staat. Er zijn bijvoorbeeld in de vorige eeuw pogingen gedaan die onze aandacht verdienen. Ik denk aan de Barmer Thesen, ontstaan in de kring van de Bekennende Kirche in Duitsland in de jaren dertig, waarin op strikt theologische wijze het Duitse nationaal-socialisme werd afgewezen en beleden werd dat er één Heer is, Jezus Christus.

We worden geroepen als kerken en gemeente met de gereformeerde belijdenisgeschriften mee te belijden in onze tijd en cultuur. Dat betekent niet ze steeds weer alleen maar na te zeggen, maar veeleer door hen geleerd te luisteren naar de Schriften. Veel van wat zij zeggen moet in onze tijd vertolkt worden in onze eigen woorden tot heil van wereld en kerk.

  1. Wapenveld, jrg. 50, nr. 2.
  2. O. Noordmans, Verzameld Werk 2, 354 e.v.
  3. Zie bijvoorbeeld J. Veenhof, Revelatie en Inspiratie, Amsterdam 1968, 13 e.v.
  4. J.N. Bakhuizen van den Brink, De Nederlandsche Belijdenis-geschriften, Amsterdam 1940, 49.
  5. Dordtse Leerregels, I, 14.
  6. Zie bijvoorbeeld: P.H. van Harten, De prediking van Ebenezer en Ralph Erskine, ’s-Gravenhage 1986, 142: De gedachte aan de uitverkiezing mag op geen enkele wijze de prediking van het evangelie hinderen. Zij heeft eenvoudigweg in de prediking van het evangelie geen plaats.
  7. R. Bohren, Aus der Tiefe der Zisterne, München 1990, 58 e.v.