Tolerantie als lustrumthema

Het gaat hard in het tolerantiedebat. Een debat dat zich binnen 'Wapenveld', RRQR en C.S.F.R. gedurende de vijftig jaren van hun bestaan, kon verheugen in een warme belangstelling. Maar, als je terugblikt, is het debat wel aanzienlijk van karakter veranderd. Het begon met de vraag naar tolerantie in de theocratie. Inmiddels is het uitgelopen op de vraag naar de tolerantie van Paars in een democratie. Van verantwoording van het eigen machtsgebruik tegenover eventuele slachtoffers kruipen wij nu, of zitten wij nu in de rol van diezelfde slachtoffers.

Het nauwe onderzoek van het eigen geweten heeft plaats gemaakt voor het bevragen van het democratische geweten van de humanisten om ons heen. Zie ons staan, zo vragen wij.

Maar, daarmee is niet alles gezegd. Binnen de kerken wordt het debat soms nog op de klassieke manier gevoerd. Wat is de betekenis van tolerantie in het geval bepaalde gedragsvormen op grond van christelijk-ethische argumenten worden afgewezen. Tal van kerkenraden buigen zich over deze vraag met betrekking tot kwesties als echtscheiding, samenwonen, homoseksualiteit enzovoort.

Zowel in het publieke als in het kerkelijke domein is de tolerantievraag rondom hetzelfde thema, alternatieve samenlevingsvormen, gelijktijdig aan de orde. In het parlement is inmiddels het homohuwelijk geregeld. In de SOW-kerken staat het op de agenda. En in zowel het publieke als het kerkelijke domein vliegen de verwijten over vermeende intolerantie over en weer. Het is dan ook een goede gedachte het tiende lustrumcongres van de C.S.F.R. aan het thema van de tolerantie te wijden. Deo Volente 10 november 2001 moet het zover zijn. Dit jaar dus geen apart congres voor de RRQR. Het C.S.F.R.-feest is ook het feest van de RRQR. Vrijwel alle RRQR-leden zijn immers oud-C.S.F.R. leden. Dat moet je niet ieder apart een lustrum organiseren, zo is de gedachte van beide besturen.

Waar hebben we het eigenlijk over? Gezien het gemak waarmee de verwijten over de schutting gaan is enige begripsverheldering wel op zijn plaats. Een eerste belangrijk element van tolerantie is dat degene die tolereert wel bij machte moet zijn datgene wat men afkeurt aan te pakken. Zo bezien kan in een democratie slechts de meerderheid intolerantie worden verweten. De meerderheid heeft de macht ongewenste zaken aan te pakken, concreet of via – letterlijke – stemmingmakerij. Daarnaast is tolerantie te typeren als ‘het onderdrukken van de neiging te onderdrukken’ [1]. Tolerantie vergt iets van de mens: afzien van zijn macht, accepteren en verdragen van iets onaangenaams. Verder moet men wel wéten wat men tolereert. Anders is het tolereren niet alleen slechts onverschilligheid, maar ook nog eens gevaarlijk. Tolerantie moet geschieden op basis van eerbied en respect. En als die basis te breed is tenminste op basis van begrip [2]. Hier lijkt de moderne schoen te wringen. Tolereren kan men iets alleen op basis van een eigen opvatting van de waarheid, van wat goed en kwaad is. In een cultuur waar de vraag naar de waarheid – in ieder geval politiek – door een diepzittend relativisme niet echt aan de orde kan komen, wordt tolerantie al snel een ander woord voor onverschilligheid.

Homohuwelijk: het publieke domein

De homo-emancipatie is internationaal bezien een typisch Nederlands paradepaardje. Het is zelfs tot een exportproduct geworden. Als bekroning hiervan is onlangs het homohuwelijk wettelijk geregeld. De bezwaren van de christelijke partijen werden agressief gecriminaliseerd en als intolerant afgedaan. Betrokkenen likten in de christelijke media hun wonden en klaagden hier zelf over intolerantie.

Het veelvuldig gebruik van het woord tolerantie heeft het debat geen goed gedaan. In ieder geval is het woord tolerantie hier niet op zijn plaats. Paars heeft weliswaar steeds ‘respect’ betuigt aan de opvattingen van CDA, ChristenUnie en SGP, maar de opvattingen van deze fracties vervolgens genegeerd. Men ging over tot de paarse orde van de dag. Eigenlijk is het hun onverschillig wat de christelijke partijen vinden. Dat is de typerende houding van de machthebber die overtuigd is van zijn eigen gelijk en achteloos voorbijgaat aan de minderheden die er anders over denken. Nimmer kwam het tot een echt debat, tot een gesprek waarin men geïnteresseerd is in elkaars zienswijze en de een de ander met argumenten poogt te overtuigen [3].

Het doel van neutraliteit in de publieke sfeer werkt achteloosheid voor de waarde van het verschil in de hand. De prijs van het relativisme is onverschilligheid voor het verschil.

Het ontbreken van dat gesprek wijst juist op een minimale mate aan tolerantie. De filosoof Paul Ricoeur noemt de mate van tolerantie afhankelijk van de openheid van het gesprek [4]. De hoogste vorm van tolerantie is het op het spel durven zetten van je eigen waarheid. Niet vanuit de visie dat alle meningen even waar zijn, maar vanuit het besef dat je het zelf ook mis zou kunnen hebben. In het gesprek komt ook altijd de eigen waarheid onder kritiek te staan. In de debatten rondom het homohuwelijk is dit gesprek niet aan de orde geweest.

Debat

Wat had er in het debat dan wel aan de orde moeten komen, bezien vanuit het perspectief van de tolerantie? In dit debat ging het niet om de geoorloofdheid van homoseksuele relatievormen, of welke alternatieve relatievormen dan ook, maar om de gelijkschakeling van, vergeef ons de taal, homo-huwelijk en hetero-huwelijk. De overheid is niet langer geïnteresseerd in de seksuele identiteit van de relatie. Het verschil wordt wettelijk als irrelevant beschouwd.

Ongeacht de positie ten opzichte van homoseksualiteit, is deze wet hiermee een opmerkelijke en verbazingwekkende constructie. Ook bezien vanuit het standpunt van de homo-emancipatie is het niet helemaal mee te maken. Het onverschillig achten van de seksuele identiteit door de wet is nog geen volledige erkenning van homoseksualiteit. Alsof het niet iets eigens en specifieks zou zijn. Hebben jaren van reflectie op de homoseksuele identiteit en vechten voor erkenning niet meer opgeleverd dan het realiseren van de ultieme parodie op het burgerlijke huwelijk, namelijk de gang naar het stadhuis? Is hetzelfde willen doen en zijn als ‘heteroseksuelen’ niet juist de erkenning van de ‘heteroseksuele’ norm. Wordt homoseksualiteit door ‘normaal’ te willen lijken en te onderwerpen aan ‘heteroseksuele praktijken’ niet juist afwijkend gemaakt? Krijgt het zo niet juist een ‘zielig’ karakter? Sinds wanneer doet het verschil er niet meer toe? Waarom het verschil niet gewoon erkennen, ook publiekelijk. Juist omdat het in het publieke domein ook zichtbaar is?

Dat de homo-lobby geen waarde hecht aan erkenning van de eigen identiteit is haar verantwoordelijkheid. Dit neemt niet weg dat heteroseksuelen wel erkenning kunnen (blijven) opeisen voor de eigen identiteit van het heteroseksuele huwelijk. Dat kan met alle respect voor homoseksuelen. Het zou ook getuigen van een gezond zelfbewustzijn.

Bij dit alles is de relevantie van het huwelijk (en de seksuele identiteit er van) voor het publieke domein de vooronderstelling. Als dat niet het geval zou zijn, dan had de overheid het huwelijk beter maar helemaal af kunnen schaffen. Door het hele debat te voeren vanuit het geïndividualiseerde perspectief van het recht op zelfbeschikking, lijken de partijen juist aan deze publieke relevantie van het huwelijk voorbij te zijn gegaan. Het wordt dus hoog tijd voor een minister van gezinszaken. Het liefst een nuchtere. Iemand die niet te snel vervalt in allerlei ideologisch vlagvertoon. Maar dit terzijde.

Juist door voorbij te gaan aan de publieke relevantie van het huwelijk en de eveneens publieke relevantie van de seksuele identiteit heeft de overheid zich bij uitstek gepresenteerd als een onverschillige overheid. Met tolerantie heeft het debat, zo bezien, niet veel te maken gehad. Op formele wijze heeft de meerderheid besloten en is de zaak, zonder aanzien van de persoon, bureaucratisch weggeregeld.

Tolerantie en zelfbeschikking

Om in een veelkleurige samenleving het hoofd te bieden aan de tegenstrijdigheid van alle verschillende opvattingen brengt het liberalisme een scheiding aan tussen publieke en private sfeer. In het publieke domein is iedereen gehouden aan de regels van de democratie, rechtsstaat en mensenrechten. In het privé-domein mag hij overeenkomstig de eigen levensovertuiging doen en laten wat hij wil, althans zolang hij zich houdt aan de wet en anderen niet schaadt of hindert. Om die reden zijn liberalen wars van confessionele partijen. In hun visie behoort religie tot de privé-sfeer, waarvan de politiek als vormgeefster van het publieke domein moet zijn losgekoppeld [5].

Vanuit de idee van zelfbeschikking is er slechts één probleem op te lossen. Maar dat is dan ook een niet gering probleem. Want wie beschikt over zichzelf, beschikt ook altijd over anderen. In het voorbeeld van euthanasie: men belast artsen, verplegend personeel, familie. Mijn zelfbeschikking beïnvloedt anderen en geeft strubbelingen in het publieke domein, vooral als het gaat over zaken van leven, liefde en dood. Dat blijkt ook bij de verdere ontwikkelingen met betrekking tot de zelfgekozen dood. De aantasting van het publieke domein is groter dan zo op het eerste gezicht lijkt. Uiteindelijk raakt het de gehele samenleving. Hetzelfde geldt voor het homohuwelijk. Ook hier allerlei publieke gevolgen: adoptie, sociale zekerheid, verlofregelingen enzovoort.

Om het publieke domein te vrijwaren valt men graag terug op procedures en regelgeving. In geval van euthanasie spreekt men over zorgvuldigheidseisen, second opinion, strafuitsluitingsgronden. Deze woorden wekken niet alleen de schijn van objectiviteit, ze wijzen ook naar de ongebreidelde toename van de bureaucratie. De bureaucratie is, paradoxaal genoeg, het controlerend mechanisme of we wel echt zelf hebben beschikt en daarmee niemand lastig hebben gevallen.

Dezelfde paradox zit ook vast aan het gelijkheidsdenken, dat ten grondslag ligt aan het fenomeen homo-huwelijk en de wet gelijke behandeling. Door het accent op gelijkheid wordt voorbijgegaan aan het eigene. Het is dan van tweeën een, of de zelfbeschikking krijgt het accent, maar dat leidt tot desintegratie, of het samenhangende geheel krijgt het accent ten koste van de vrijheid van de afzonderlijke delen. Op dit moment zitten de homo’s goed, de allochtonen aanmerkelijk minder.

Tolerantie en kerk

Het bijzondere karakter van het huwelijk staat ook in de SOW-kerken ter discussie. Ook hier weer de lobby om alternatieve relatievormen dezelfde status als het huwelijk te geven. Er ligt nu een compromisvoorstel. Het huwelijk behoudt zijn eigen positie. Voor alternatieve relatievormen komt een bijzondere zegening. Het gevaar is groot dat ook hier op liberaal-democratische wijze besloten wordt: de helft plus één. Voor de vorm worden er wat artikelen gepubliceerd, wat bijdragen aan discussie geleverd enz. Of er een besluitvorming komt die voldoet aan de eisen van tolerantie is maar zeer de vraag.

Het zou heel wat stijlvoller, en christelijker, zijn als beide partijen de gedachte van Ricoeur ter harte zouden nemen. Even geen hautaine onverschilligheid, maar de bereidheid om het eigen gedachtegoed eens stevig te laten bevragen, voorzover er sprake is van enig gedachtegoed. Er is op dit punt nu eenmaal veel partijgang en kretologie.

Wat zou het aardig zijn als ‘liberalen’ niet al te makkelijk voorbij zouden gaan aan het eigene van de homoseksualiteit en de heteroseksualiteit en het huwelijk, zonder direct te vervallen tot een plat gelijkheidsdenken. En wat zou het aardig zijn als orthodoxen niet in één keer hun waarheid zouden omlijsten met bijbelteksten, maar juist vanuit de gedachte van lankmoedigheid, verdraagzaamheid en de ‘onmogelijke mogelijkheid’ (en daar geloven we toch in?) zich eens zouden willen buigen over de realiteit van de homoseksualiteit. De eis dat homo’s maar moeten branden (huwelijksformulier en Paulus), terwijl hetero’s de escape van het huwelijk geboden wordt, en het afwijzen van de Mozaïsche praktijk om rekening te houden met ‘de hardigheid des harten’, klinkt altijd weer zo meedogenloos.

Verantwoordelijkheid: beschroomd dragen

Resteert de vraag naar onze eigen houding binnen deze veelkleurige maatschappij. Tolereren kunnen we op het publieke domein (inmiddels) niet meer, we worden getolereerd. Laten we ons in ieder geval niet monddood laten maken door het verwijt niet tolerant te zijn. Laten we er tevens voor waken de indruk te wekken de waarheid in pacht en voor alle vragen een antwoord te hebben, en daarmee het gesprek onmogelijk te maken. Juist de christelijke stellingname verdient het steeds opnieuw bevraagd te worden, door onszelf, door de ander. Steeds opnieuw moeten we ons laten toetsen vanuit het Woord en vanuit de opdracht tot de naastenliefde.

De franciscaan Zweerman gebruikt voor het typeren van een levende gemeenschap het kernwoord ‘dragen’ [6]. Dat dragen is een dragen ten leven zoals een moeder het nog ongeboren kind, maar ook het dragen van de ander in zijn onvolkomenheid, onvermogen, tekortkomingen en zonden.

Tussen beide polen ligt de christelijke verantwoordelijkheid. Aan de ene pool het getuigen van de waarheid (ook in het publieke domein), vol schroom, openheid en voorzichtigheid; en aan de andere zijde het dragen van een maatschappij die steeds weer kiest voor de dood in plaats van het leven, de vloek in plaats van de zegen.

  1. Kees Schuyt, ‘Alledaagse tolerantie, een onvolmaakte deugd’, in: Marcel ten Hooven (red), De lege tolerantie – Over vrijheid en vrijblijvendheid in Nederland, Boom Amsterdam 2001.
  2. A. Kinneging, ‘De betekenis van tolerantie en pseudotolerantie, een deugd van betrekkelijke waarde’, in: M. ten Hooven, De lege tolerantie, p. 168-179.
  3. M. ten Hooven, a.w., Inleiding, p. 25.
  4. Ricoeur, aangehaald in inleiding van M. ten Hooven, noot 38.
  5. M. ten Hooven, a.w., Inleiding, p. 27.
  6. Theo Zweerman, Om de eer van de mens – Verkenningen op het grensvlak van filosofie en spiritualiteit, Eburon, Delft, 1991.