Profetische geografie en spirituele strategie
Onwillekeurig zoekt je oog naar die puinlaag, die het gevolg zou zijn van de Israëlitische verovering. Maar, zo melden ons eenstemmig de archeologen, ten tijde van de inval van de Israëlitische stammen in Kanaän was Jericho al niet veel meer dan een schaars bewoonde puinheuvel. Een Egyptische Farao had in een voorgaande eeuw de stad en haar muren grondig verwoest. Sindsdien bleef de stad minstens 200 jaar als een puinhoop liggen.
Voor wie de Heilige Schrift wil lezen als een betrouwbaar document in wetenschappelijk-historisch opzicht is dit een hard gegeven. Maar wíl de Schrift zo gelezen worden? Men zegt: je moet de bijbel letterlijk nemen. Jazeker. Maar wie bepaalt hier wat letterlijk is? Ontlenen we de maatstaf voor wat letterlijk is aan de (historische) wetenschap of aan de eigen aard van het geschrift dat voor ons ligt? Naar mijn overtuiging ben je pas echt letterlijk (en wetenschappelijk) bezig als je vraagt: wat is dit voor een tekst? Hoe dient hij zich aan? Hoe willen deze woorden gelezen en verstaan worden?
Dan dienen we ons te binnen te brengen dat in de hebreeuwse bijbel het boek Jozua het eerste van de profetische boeken is. Wat ons hier geboden wordt is geen geschiedschrijving in wetenschappelijk-historische zin – vaderlandse geschiedenis van Israël – maar profetische geschiedschrijving. Het gaat om een profetische visie op de historische intocht van Israël in Kanaän. Dat laatste moet overigens ook gezegd worden. Jozua 6 hangt niet in de lucht. Het verhaalde is niet zomaar een verhaaltje. Het heeft, om met G.C. den Hertog te spreken, hechtpunten in de historische werkelijkheid. Maar om die historische werkelijkheid gaat en draait het niet.
Die Geschichte ist Lehre, sprak Martin Buber. Het verhaalde in Jozua 6 is profetische verkondiging, onderricht, belofte en gebod met het oog op het heden en de toekomst. Om die verkondiging gaat het. Die Lehre is Geschichte, sprak Buber verder. Het heilige onderricht komt tot ons in de gestalte van geschiedenis. Maar dat houdt wel in dat die Lehre bepaalt hoe en wat van de geschiedenis op- en meegenomen wordt. Het historische en het feitelijke staan in dienst van de verkondiging en worden naar de aard en het doel van de verkondiging gemodelleerd.
Zó, als profetische geschiedschrijving, wil het boek Jozua gelezen worden. Dan neem je het letterlijk!
Jozua
Als we met deze ogen de gekozen perikoop lezen, gaat onze aandacht allereerst uit naar de man, naar wie dit profetische boek genoemd is en die daarin de centrale figuur is: Jozua. In 1:1 heet hij nog de dienaar van Mozes, terwijl Mozes de knecht des HEREN genoemd wordt, maar in het slothoofdstuk heet Jozua de knecht des HEREN (zie ook Richt. 2:8).
Met en in Jozua vindt er een overgang plaats. Van gene zijde van de Jordaan naar deze zijde. (Zie: de belangrijke rol van de werkwoorden trekken en overtrekken in hoofdstuk 3!) Er is een nieuwe situatie op til in de verbondsomgang van de HERE met zijn volk: de landbelofte aan Abraham en zijn nageslacht komt tot vervulling. Die nieuwe situatie komt mede tot uitdrukking in het optreden van een nieuwe knecht des HEREN. Jozua vervult Mozes.
Van groot profetisch gewicht is ook de naam van de nieuwe knecht. Jozua betekent: JHVH bevrijdt, maakt ruimte. Jozua’s naam is tegelijk het thema van dit boek: de HERE, die zijn volk bevrijd heeft uit het diensthuis van Egypte, maakt voor hen ruimte in het beloofde land in de vervulling van zijn belofte.
Hebreeën 4:1-13 onderricht ons om in de naam van Jozua die van Jezus te lezen. Beide namen gaan terug op dezelfde hebreeuwse stam en vertolken Gods bevrijdend en ruimtemakend handelen aan zijn volk.
Jericho
Dat met Jericho méér bedoeld is dan alleen die plaats in het Jordaandal blijkt bijvoorbeeld uit 2:1-3. Als Jozua twee verspieders de opdracht geeft het land in ogenschouw te nemen, voegt hij er aan toe: én Jericho (vs 1). Dat betekent: en wel Jericho. Jericho staat pars pro toto (deel voor het geheel) voor het hele land Kanaän. Zo wordt het ook door de inwoners en de koning van Jericho verstaan: verkenning van Jericho is verkenning van het hele land (vs 2,3).
Vandaar dat het in de profetische verkondiging een diepe klank heeft als Jozua 6:1 meldt dat Jericho de poort (sic) gesloten heeft; het was volkomen gesloten voor de Israëlieten. Het beloofde land, de toegezegde erfenis zit potdicht; niemand kon daar uit- of ingaan!
Hoor zulke woorden eens met de oren van bijvoorbeeld de joodse ballingen in Babel. In die donkere tijden heeft men elkander deze oude verhalen doorverteld en, in definitieve overlevering, te boek gesteld. In dat volkomen gesloten Jericho herkenden die ballingen hun eigen situatie. Het goede land van Gods belofte, de toekomst is volkomen gesloten. Naar de mens gesproken is de situatie volstrekt uitzichtloos. ‘Kan aan een sterke de buit ontnomen worden, of zullen de gevangenen van hem die in zijn recht is ontkomen?’ (Jes. 49:24). Tegen deze achtergrond komt de profetische verkondiging van Jericho’s val tot haar doel. Dat Jericho en daarmee het land Israëls deel wordt is niet te danken aan de krachteloosheid van de stad en haar inwoners en ook niet aan de kracht van Israël, maar is enkel en alleen te danken aan de krachtige daden des HEREN. Jericho en het land zijn gave Gods aan zijn volk. ‘Zie, Ik geef Jericho met zijn koning, de krachtige helden, in uw hand’ (6:2). Wij plegen te spreken over de verovering van het land door Israël. Maar het boek Jozua spreekt van beërven (bijv. 1:6) en van in bezit nemen (11:16); niet van veroveren, zoals helaas NBG vertaalt. Het land Kanaän valt Israël als erfdeel van de HERE ten deel. Niet minder dan 50 maal komt het hebreeuwse woord voor erfdeel (nachelah) in het boek Jozua voor.
Met nogmaals de woorden van de profeet Jesaja (49:25, 26): ‘Maar zo zegt de HERE: Toch worden de gevangenen aan een sterke ontnomen en ontkomt de buit van een geweldige... al het levende zal weten dat Ik, de HERE, uw Redder ben, en uw Verlosser, de Machtige Jacobs.’
Dr. K.A. Deurloo, aan wiens boekje Jozua, verklaring van een bijbelgedeelte, ik veel te danken heb voor deze bijbelstudie, spreekt in dit verband over profetische geografie. Hij is van mening dat elk van de plaatsen die Jozua op zijn tocht naar en in het land aandoet een profetische signaalfunctie heeft. Jericho en de wonderbaarlijke val van deze stad staat exemplarisch voor de gave van het land. Ai en de strijd om Ai staat exemplarisch voor het in bezit nemen van de gave door het volk in zijn geheel [1].
De Vorst van het heir des HEREN
Dat Jericho en daarmee het land gave Gods is, die Israël als erfenis in de schoot geworpen wordt, wordt onderstreept, beter: onderbouwd door de verschijning van de Vorst van het heir des HEREN (5:13-15). Deze Vorst is kennelijk identiek met de elders in het Oude Testament optredende engel des HEREN. Dat Hij hier Vorst genoemd wordt berust waarschijnlijk op een woordspeling met het hebreeuwse woord voor tegenstander in vers 13 (_ar - sar).
De Vorst vertoont in zijn verschijning dezelfde trekken als de Engel des HEREN: Hij onderscheidt zich van én identificeert zich met de HERE zelf. De Vorst is de HERE in zijn openbaring aan en in zijn toewending tot zijn volk. Jozua verstaat dit en buigt zich aanbiddend neer.
De Vorst verschijnt aan Jozua in de gestalte van een man met een uitgetrokken zwaard in de hand (vs. 13). Dat maakt duidelijk waartoe Hij gekomen is. Hij is gekomen en staat gereed tot de strijd. In zijn verschijning openbaart de HERE dat Hijzelf ten goede van Israël de strijd zal aangaan. Hier wordt de belofte aan de Schelfzee herhaald: ‘De HERE zal voor u strijden en gij zult stil zijn’ (Ex. 14:14). Omdat het zwaard in de hand van de Vorst is, krijgt Jozua Jericho in de hand (helaas vertaalt NBG het hebreeuwse jad de tweede keer met macht). Zo vervult de HERE wat Hij aan Mozes beloofde: ‘Zie, Ik zend een engel voor uw aangezicht, om u te bewaren op de weg en om u te brengen naar de plaats die Ik bereid heb’ (Ex. 23:20).
Heilige plaats
Op bevel van de Vorst moet Jozua zijn schoenen van zijn voeten doen, want de plaats (hebr. hammaqom) is heilig (vs. 15). Opvallend is de overeenkomst tussen dit gebeuren en de verschijning van de Engel des HEREN aan Mozes bij de berg Gods, Horeb (Ex. 3:1 e.v.). Dat Jozua, evenals Mozes, een verschijning des HEREN ten deel valt en op heilige grond gesteld wordt, legitimeert hem als de nieuwe knecht des HEREN. Maar van nog groter gewicht is dat de Vorst deze plaats heilig noemt; dat wil zeggen afgezonderd door en voor de HERE.
In Exodus 3 is ‘deze plaats’ de berg Horeb, maar het is de bedoeling dat wij in het woord voor braamstruik (sinèh) de berg Sinaï meehoren. Elders in het Oude Testament staat maqom voor het heiligdom, waar God zich openbaart, waar Hij woont, dat Hij zich tot zijn woonplaats verkoren heeft; maar ook voor het land dat Hij zijn volk belooft (Gen. 13:14; Ex. 23:20).In Jozua 5 is het Jericho (Jozua was bij Jericho, zegt 5:13) dat heilige plaats genoemd wordt! Daarmee verklaart de HERE: deze stad, dit land is door Mij en voor Mij afgezonderd; dit is mijn domein. Door zijn schoenen van zijn voeten te doen – een symbolische handeling, die staat voor het afstand doen van bezit en macht (Ruth 4:7) – erkent Jozua, pars pro toto voor Israël, dat de plaats waar hij zich bevindt uitsluitend het domein van de HERE is. Israël heeft geen rechten of aanspraken op het land, behalve dan die welke het door God gegeven zijn. En dat blijft gelden, ook wanneer Israël zich daar gesetteld heeft. het beloofde land is en blijft erfdeel, gave Gods.
Hemel en aarde
In de verzamelbundel Studies over getallen, teksten, verhalen en geschiedenis in het O.T. betoogt dr. H. Jagersma dat Jozua 5:13-15 de specifieke kenmerken van een hebreeuwse haggada vertoont [2]. Een haggada is een verhaal, een vertelling (waar of verzonnen) door middel waarvan een bepaalde waarheid overgebracht of een vraag beantwoord wordt. De Talmoed wemelt van zulke haggada’s, maar we vinden, zegt Jagersma, ze ook in de bijbel. Een typerend stijlkenmerk van de haggada is de dialoog; in het geval van Jozua 5:13-15 een dialoog tussen de HERE en Jozua.
Dr. Jagersma moge in deze vormanalyse gelijk hebben, naar mijn mening treft dr. G.C. den Hertog de zaak, waarom het hier gaat, dieper. Naar aanleiding van Genesis 14:18-20, de ontmoeting van Melchizedek en Abram, betoogt hij hoe in zulke bijbelgedeelten, die de verhalende tekst op een merkwaardige wijze onderbreken, de hemel de aarde raakt. Er klinkt een woord, een WOO RD van Boven, dat de dieptedimensie van het aardse gebeuren onthult [3]. Dat is de betekenis van het erratische blokje Jozua 5:13 en verder dat aan Jozua 6 voorafgaat. Het laat profetisch licht schijnen over het aardse gebeuren. Dat Jericho, de poort van Kanaän, die volkomen gesloten stad, Israël zonder slag of stoot in de hand valt is te danken aan de hand van de Vorst van het heir des HEREN. Het profetisch oog ziet en de profetische mond verkondigt wat verborgen is: dat de hemel de aarde beslissend raakt. In de val van Jericho manifesteert zich de bevrijdende, ruimtemakende hand Gods. Zo komt ook in Richteren 6 een profeet des HEREN tot de Israëlieten om de achtergrond te onthullen van het onheil dat hen vanwege de Midianieten overkomt: gij hebt naar Mijn stem niet geluisterd.
Spirituele strategie
Na en vanuit het voorgaande verstaan we waarom Jozua van de HERE de opdracht krijgt om met het volk om de stad heen te trekken: zes dagen lang éénmaal en de zevende dag zevenmaal. Wie de stoet in haar stille ommegang beziet merkt onmiddellijk op dat hier geen militaire operatie aan de gang is, maar een liturgische processie. Het middelpunt van de optocht is immers de ark des HEREN, voorafgegaan door zeven priesters met zeven ramshorens. Weliswaar gaan de gewapenden voor de priesters uit, maar de strijd die zij strijden is niet die van wapenen, maar van de Geest. Wat Jozua van de HERE opgedragen krijgt is spirituele strategie. ‘Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest, zegt de HERE der heerscharen’ (Zach. 4:6).
Als Jericho en dus het land Gods gave is en door Zijn uitgestrekte hand in Israëls hand gegeven wordt, is het enige antwoord dat daarop past: niet verovering door de kracht van wapenen, maar beërving in stilheid en vertrouwen (Jes. 30:15). ‘Door het geloof zijn de muren van Jericho neergestort, nadat (het volk) er zeven dagenlang omheen getrokken was’ (Hebr. 13:20). Op sola gratia past slechts sola fide! En als het volk later dan toch opgeroepen wordt tot de strijd, dan alleen vanuit deze geloofsgehoorzaamheid. Zodra de spirituele strategie vervangen wordt door eigenmachtige ontwerpen wacht de nederlaag (Joz. 7).
Dr. K.A. Deurloo wijst in dit verband nadrukkelijk op de ramshorens, die de priesters droegen en bliezen. Letterlijk vertaald zijn deze horens jobeelsjofars.Het woord jobeel herinnert aan de jubeljaarwetgeving (Lev. 25-27). Na zevenmaal zeven jaren komt het verhandelde landbezit terug in de familie aan wie het oorspronkelijk toegewezen werd. Omdat het land als gave Gods verkregen is, kan het niet voor altijd vervreemd blijven (Lev. 25:23 cf. 1 Kon. 21:3).
De langgerekte toon op de jobeelsjofar, waarop het volk onder gejuich de stad moet binnentrekken, herinnert aan Exodus 19:12, 13. De berg Sinaï (de heilige plaats!) mag pas betreden worden, als de jobeelsjofar de toon aanhoudt. Ook Jericho is tot heilige plaats verklaard. Slechts op Gods bevel en op het door Hem gegeven teken kan en mag het volk de erfenis beërven.
Door het geloof
Laten we intussen niet gering denken over de geloofsstrijd die Israël te strijden kreeg. De spirituele strategie, die de HERE in zijn geven hanteert, spant onze ziel tot het uiterste. Zes dagen lang, onder het zicht van de stad en haar bewoners, zwijgend om de stad heen trekken, de zevende dag zevenmaal – sabbath en sabbathswerk? – en dan juichen, niet nádat, maar vóórdat de muren gevallen zijn, dat brengt aanvechting, twijfel en wankelmoedigheid met zich mee, dat vraagt geduld en volharding, dat vergt om zich ‘tegen hoop op hoop’ (Abraham, Rom. 4:18!) te werpen op de HERE en zijn belofte: Zie, Ik geef Jericho in uw hand. Niets voor ogen, niets in de hand, alleen het gegeven Woord om op te hopen. Door het geloof alleen!
Het woord dat in 6:5 vertaald is met gejuich komt ook voor in Psalm 89:16: Welzalig het volk dat de jubelroep (St. Vert. het geklank) kent. Het is de jubelroep van het geloof, dat zijn sterkte in de HERE en in zijn belofte heeft, dat de zaligheid van Gods volk uitmaakt.
De muren
Door het geloof zijn de muren van Jericho neergestort. Ik meldde al dat naar het oordeel van de archeologie de muren van Jericho in Jozua’s tijd al neergestort waren. Voor veel bijbellezers is dat wetenschappelijk oordeel moeilijk te verteren. Er staat toch...
Inmiddels gaan ook deze bijbellezers er (heimelijk en onuitgesproken) vanuit dat er een middellijke oorzaak moet zijn geweest tussen de geloofsoefening van het volk en de val van de muren. Ik som op wat ik zoal tegenkwam: een aardbeving, juist op dat ogenblik; het geloop en gedrang van Jericho’s burgers op de muren bij het kijken naar Israëls ommegang; hevige regenval; het gedreun van al die stampende voeten; het klaterende geschal van de ramshorens. Wie bij al deze veronderstellingen – want meer dan dat zijn het niet – moeilijk een glimlach kan onderdrukken, moge bedenken dat voor veel bijbellezers de betrouwbaarheid van de Heilige Schrift berust op de feitelijke en/of historische correctheid van wat geschreven staat. De betrouwbaarheid van de Schrift berust echter in de trouw van de sprekende God en heeft betrekking op ‘al hetgeen de mens schuldig is te geloven om zalig te worden’ (NGB art VII). Waarom zouden wij bij het lezen van de Schriften ons verstand op nul moeten zetten of onze toevlucht nemen tot kinderachtigheden? Maakt het voor het geloof iets uit of de muren van Jericho op datzelfde moment vielen of dat Israël ze als gevallen bevond, tot hun verrassing?
Toen destijds de verspieders het land verkend hadden, kwamen ze (in meerderheid) terug met de boodschap: ‘Het volk dat in dat land woont is sterk en de steden zijn ommuurd en zeer groot en ook de kinderen van Enak zagen wij daar’ (Num. 13). Omdat het volk de betrouwbaarheid van het woord van de verspieders hoger aansloeg dan van het Woord der belofte Gods, deinsden ze in ongelovige vrees terug en riepen zo de toorn des HEREN over zich af (Num. 14).
Nu, na veertig jaren, staan ze voor de muren van de stad, die de poort van het beloofde land is. En zie, de muren zijn gevallen! Wat in ongeloof murenhoog voor hen oprees, bevinden ze in gehoorzame geloofsoefening als gevallen. In de aardse en feitelijke werkelijkheid, die ons onder andere door de wetenschap betuigd wordt, ziet het geloof, door het profetische Woord onderwezen, de gevende hand van de Vorst van het heir des HEREN.
Maar, zegt een bijbellezer, waarom dan die zeven dagen ommegang? Ik antwoord: omdat de HERE God zijn volk oefent in geloof. Wij zijn bedacht op instant-geloof. Een druk op de knop, het muntje erin en het verlangde valt er instantelijk uit. Maar zo gaat het in het Koninkrijk der hemelen niet toe. De HERE oefent en beproeft zijn volk. Opdat het onomstotelijk vaststa: zijn heil is zijn gave!
Dit werk is door Gods alvermogen,
door ’s HEREN hand alleen geschied.
Het is een wonder in onz’ ogen.
We zien het, maar doorgronden ’t niet.
Een paasverhaal
Jozua 6 zou je in het licht van het Nieuwe Testament een paasverhaal kunnen noemen. De val van Jericho volgt dan ook op de Paschaviering bij Gilgal! Het nieuwtestamentisch equivalent van Jozua 6 is Handelingen 12. Petrus zit gevangen in een cel van Herodes Antipas, geboeid met twee ketenen en de schildwachten voor de deur. Volkomen gesloten! En zie, een engel des Heren... en de ketenen vielen van zijn handen... en ze kwamen aan de ijzeren poort, die naar de stad leidde, welke vanzelf voor hen openging.
Als de HERE bevrijdend en ruimtemakend bezig is, gaat het voor ons vanzelf, en stappen we zomaar de gesloten stad binnen en de gesloten poort uit, ieder recht voor zich uit, achter de Vorst van Pasen aan!
Zo hebben de ballingen in Babel en zo mogen wij met hen en met allen die in benauwdheid zuchten het profetisch Woord horen, tot onze vertroosting en bemoediging in uitzichtloze situaties.
- Dr. K.A. Deurloo, Jozua, verklaring van een bijbelgedeelte, p. 14.
- Dr. H. Jagersma, Studies over getallen, teksten, verhalen en geschiedenis in het O.T., p. 108 e.v.
- Wapenveld, jrg. 51, nr. 1, p. 18 e.v.