‘Het pastoraat moet vanuit de studeerkamer gedragen worden’
Het Baarnse milieu
Tussen de altijd groene Gooise bomen en op een steenworp afstand van paleis Soestdijk stond de wieg van Willem Balke. Op 10 april 1933 werd hij in Baarn geboren. ‘Baarn bestond in die tijd uit hoog Baarn, waar de elite woonde, en uit laag Baarn met haar middenstand en twee arbeiderswijken. Het waren gescheiden werelden, maar toch kwamen in de hervormde kerk alle rangen en standen samen en ik bewoog mij onder alle rangen en standen.
Mijn grootvader Balke was een rasechte Amsterdammer, die eerst ’s zomers buiten woonde en daarna – al voor de eerste wereldoorlog – zich helemaal in Baarn vestigde. Hij had nog iets van de naglans van het Amsterdamse Réveil en van de beweging rondom J.Ph. Hoedemaker en de opleving, die dat weer in hervormd Amsterdam had gegeven. Hij was ouderling bij de predikanten Hoedemaker en Hunneringh. Hoedemaker had ‘nee’ gezegd tegen Kuypers Doleantie in 1886 en hij bleef de volkskerk trouw. Die notie kregen wij thuis ook sterk mee. Mijn grootvader had de Doleantie in Amsterdam aan den lijve meegemaakt en zei toen: ‘Zolang God in de grote kerk is, kan ik er ook wel blijven.’
Die erfenis van Réveil en Hoedemaker bracht onze familie mee naar Baarn. Baarn was wat men toen noemde een rechts-ethische gemeente. Er was echter ook een kleine groep, die een wat steviger gereformeerde prediking wilde èn beslist hervormd kerkelijk dacht. Men ging niet in een andere plaats kerken of naar een van de afgescheiden kerken. Er was in die jaren sprake van een zekere opwekking.
Toen de ethische predikant dr H.H. Meulenbelt wegging uit Baarn, heeft hij tegen de kerkenraad gezegd: ‘Jullie moeten een tweede predikantsplaats stichten en die groep een eigen predikant geven.’ Er waren eigenlijk slechts enkele kerkenraadsleden voor, waaronder mijn grootvader aan moederszijde. Die was een echte Baarnaar, hervormd en ook voorzitter van de School met de Bijbel, een gemengde gereformeerde en hervormde school. Daarnaast was er later ook een ethische hervormde school opgericht.
Deze grootvader was hervormd ouderling, terwijl zijn moeder op haar oude dag met de Doleantie meeging. Zo gebeurde het dat mijn moeder bij haar oma was, terwijl de gereformeerde ouderlingen op huisbezoek kwamen en baden voor de zoon die op een dwaalweg was in de valse kerk. Dat viel bij mijn moeder, hoewel zij nog heel jong was, bepaald in het verkeerde keelgat en het had tot gevolg dat wij niet naar de School met de Bijbel gingen, hoewel mijn moeders vader daarvan voorzitter geweest was.
Op de hervormde school leerde ik alle gezangen uit de bundel van 1938 en op catechisatie de psalmen. Later op het seminarie kende ik de gezangen beter dan de linkse seminaristen. De hervormde gemeente Baarn zong de gezangen, maar het gereformeerde deel onder ds. Kievit deed dat niet. Echter toen na de oorlog het ritmisch zingen werd ingevoerd in Baarn had ds. Kievit daar geen probleem mee. In de diensten waarin hij voorging werd ritmisch gezongen.’
Ds. I. Kievit
‘Ds. Kievit was de eerste predikant van gereformeerde richting in Baarn en ook de enige die ik heb meegemaakt. [1] Toen hij overleed, studeerde ik al en voordat er een opvolger kwam waren wij Baarn al uit. Kievit stond maar liefst 31 jaar in Baarn. Hij ontving veel beroepen, maar heeft altijd bedankt. Voor ons in Baarn was hij dé dominee. Hij was een markante persoonlijkheid met een zekere bevindelijke inslag en tegelijk een scherpe wetenschappelijke geest, een zeldzame combinatie. Hij was niet alleen grondig thuis in de theologie, maar ook in de filosofie zoals ook zijn zoon wijsgerig onderlegd was. Hij was een evenknie van Hugo Visscher en Severijn. [2] Hij is nooit gepromoveerd, hoe vaak Hugo Visscher ook aan hem trok, anders was hij stellig in aanmerking gekomen voor een leerstoel.
Er waren toen nog geen wijkkerkenraden. Ds. Kievit had te maken met een ethische kerkenraad. Na de oorlog is mijn vader ouderling geworden en hij was de enige ouderling die aan ds. Kievit was toegevoegd. Het gebeurde wel eens dat ds. Kievit alleen uit de consistorie naar de kansel liep. Er was dan geen ouderling. De diakenen kwamen toen niet in de consistorie, die gingen regelrecht naar hun bank. Voor de kerkvoogden had je collectanten, want die zag je vrijwel nooit. in mijn tweede jaar werd ik gegrepen door Augustinus
De prediking van Kievit was zuiver reformatorisch. Hij had de oude schrijvers wel gelezen, maar daar leefde zijn hart niet bij. Hij was een man die, zoals hij zelf ook zei, door de Institutie van Calvijn gevormd was en daar ook bij bleef. Hij beleefde op een heel bijzondere manier de grote heilsfeiten. Als het Pasen en Pinksteren was, dan kwam hij helemaal in zijn element en namen zijn gedachten een hoge vlucht. Dat maakte diepe indruk.
Er is een duidelijk verschil tussen zuiver reformatorische prediking en de oude schrijvers. Bij de oude schrijvers is de prediking gekenmerkt door de bevindelijke condities vooraf, iets waar de oude Kievit sterk op tegen was. Ik heb hem natuurlijk niet in zijn vooroorlogse jaren gekend, hij schijnt toen veel strakker geweest te zijn zoals ik hoorde van mijn vader en moeder. Hij was aanvankelijk scherp polemisch tegen de ethischen, wat door mijn familie toch zo niet geapprecieerd werd; die probeerde juist een brug te slaan naar de ethischen. Die inslag van mijn vader spoorde niet altijd met Kievit. Maar het ging op een goede toon, al zei hij wel eens: ‘Die hoedemakeriaanse invloed van jullie...’.
Het is volstrekt onjuist om, zoals in de reformatorische zuil gebeurt, ds. Kievit op één lijn te stellen met ds. Kersten. In zijn vooroorlogse geschriften heeft hij daartoe misschien aanleiding gegeven, maar wie hem persoonlijk gekend heeft zegt: ‘dat klopt niet.’ Kievit was volstrekt wars van de hele SGP-wereld. Hij heeft in Benschop zelfs een AR Partij opgericht. Hij was een echte AR-man en dat betekende toen dat onmiddellijk de hele gemeente AR was. Hij moest niets van de SGP hebben en vooral niet van het preken doordeweeks. Voor het overgrote deel waren hervormd-gereformeerde predikanten voor de oorlog overigens AR. De afkeer van ds. Kievit van de SGP had als achtergrond zijn zorg dat door de politiek gemeenten en kerkenraden verscheurd zouden worden.
Kievit heeft in de loop der jaren een ontwikkeling doorgemaakt, mede onder invloed van zijn zoon Leen die uiterst begaafd was. Toen die ging studeren bracht hij studenten mee en zij stelden Kievit heel andere vragen. Hij was niet iemand die zei: ‘Ik heb het nu voor eens en altijd gezegd.’ Bijvoorbeeld het boekje Tweeërlei kinderen des verbonds was een polemisch geschrift dat nog niet echt af was. Hij meende dat zo te moeten zeggen in de situatie voor de oorlog. Maar daarna was hij er niet tevreden mee en zei: ‘Het moet eigenlijk over, het moet een vervolg hebben.’ Hij wilde graag nog schetsen schrijven over de verhouding tussen rechtvaardiging en wedergeboorte. Dat was het hete hangijzer. Zijn geschrift over het verbond was eigenlijk een lezing, die vervolgens in artikelen het Gereformeerd Weekblad werd gepubliceerd, en daarna bracht de uitgever Bout het uit in boekvorm. Het vroeg om een nadere uitwerking. Het is jammer dat hij mede door de oorlogsjaren en zijn slechte gezondheid daaraan niet is toegekomen. Hij liet het toen in vol vertrouwen over aan zijn zoon, die later inderdaad in enkele artikelen over de verkiezing deze uitwerking ook leverde. [3]
Berkhof zei van Kievit Jr.: ‘Hij is verreweg de intelligentste predikant die jullie hebben.’ Dat zegt natuurlijk wel wat. Zijn vader trainde hem samen met zijn vriend Piet Kuiper, de latere Amsterdamse hoogleraar, toen ze nog maar zestien jaar waren, in de Kritik der reinen Vernunft van Kant. [4] Kievit vertelde mij met trots dat Leen nog scherper was in het opnemen van deze gedachten dan Piet Kuiper. Leen had heel andere gaven dan zijn vader, al waren zij volstrekt eensgeestes. Hij was taalkundig-literair veel gevoeliger, had een bijzonder taalvermogen en was veel meer synthetisch dan zijn vader.
Zijn vader was sterk analytisch, wat hij zei was doordacht en er was geen speld tussen te krijgen. Hij preekte altijd vanaf schetsen: drie kleine velletjes. Maar hij kon op de kansel alles omkeren en een preek aus einem Gusz houden. Er zat geen opbouw in, in die zin dat er naar een climax werd toegewerkt, het was heel sterk vanuit de exegese gebracht. Zelfs als hij een preek over dezelfde tekst hield, werd het een volslagen nieuwe preek. Dat kon hij al prekende. Ik stel me voor dat iemand als Kohlbrugge dat ook had. Die wist ook in een paar korte zinnen in een voorafspraak de zaak kernachtig samen te vatten en het tegelijk homiletisch naar de gemeente toe te brengen, dat is gewoon geniaal. [5] Dat had de oude Kievit ook. Toen mijn grootvader hem voor het eerst hoorde, zei hij tegen mijn vader: ‘Jongen, dat hoor je zo nooit meer.’ Maar je moet het viva vox gehoord hebben, als ik de preken lees dan herken ik ze nauwelijks.
Het waren geen beschrijvende preken over allerlei toestanden in het geloofsleven, maar getuigende preken. Hij was sterk appèllerend, hij was niet iemand die aan de ene kant de deur openzette en aan de andere kant weer dichtdeed. Hij was natuurlijk wel een kind van zijn tijd. Ook de bevindelijkheid uit die tijd werd door een bepaald cultuurpatroon bepaald. Het beperkte daarvan had hij zelf heel goed door. Daar kon hij in een gesprek heel kritisch over zijn, bijvoorbeeld over hoe er in bevindelijke kringen omgegaan werd met de bruidsmystiek, met de uitleg van het Hooglied; dat noemde hij gesublimeerde erotiek. Op de kansel was hij een haast kinderlijk bewogen mens. In de trant van: ‘als het Evangelie zo rijk is, hoe kan het dan bestaan dat niet iedereen daar ja en amen op zegt’.
Waar het Kievit om ging, binnen het kader van het bevindelijke cultuurpatroon waarin hij stond, was een reformatorische en bijbelse herbronning. Dat betekende dat hij de oude schrijvers wel kende, maar dat daar zijn hart niet in lag. Hij noemde ‘vader Brakel’ wel eens in een catechismuspreek, maar het merkwaardige is dat hij, toen hij zijn bibliotheek opruimde, hij slechts de werken van Spurgeon en Calvijn bewaarde. Dat was het voor hem. ‘s Zondagsavonds na het preken pakte hij de Franse geschriften van Calvijn, die las hij graag. Die eloquentie, dat taalgebruik van Calvijn is gewoon ook esthetisch een genot. Het heeft ook een hele kernachtige bijbelse spits. Het gaat af op de kern van de zaak en draait er niet om heen. Het is voor mij ook altijd een groot genoegen om die teksten te lezen.’
Theologiestudie
‘Het idee om theologie te gaan studeren werd mij in zekere zin vanuit mijn milieu aangereikt. Ik zei aanvankelijk dat ik in Delft zou gaan studeren, daarom wilde ik naar de HBS. Maar mijn vader zei: ‘Doe nu eerst maar het gymnasium.’ Dat heb ik gedaan. Mijn oudste broer was me voorgegaan in de theologiestudie, en baande in die zin de weg voor mij. [6] Mijn vader was ondernemer, mijn tweede en derde broer gingen ook in dat spoor, ik had dat natuurlijk ook kunnen doen.
Ik was tijdens mijn studie in Utrecht geen trouwe collegeganger. Dat heb ik later wel eens betreurd. Van Ruler kon mij in die tijd mateloos irriteren, door alles tot en met uit te spinnen. Hij had verschillende perioden. In die tijd was hij eindeloos bezig met de rechtvaardiging van de goddeloze en deed hij uitdagende uitspraken als ‘met een tennisracket naar het avondmaal gaan’. Hij kon ook op college een hele peroratie houden over de coïtus. Hij was in de fase van zijn cultuuroptimisme. Als wij een hele middag college hadden, ging ik er tussenuit en orgelspelen in de Lutherse Kerk waar ik les had van Willem Mudde. Maar wat Van Ruler kon, als een van de weinigen, dat was tentamineren. Hij wist werkelijk alles uit je te toveren wat in je zat. Je wist veel meer als je bij hem wegging dan wanneer je naar hem toeging. Ik heb hem bijzonder leren waarderen in zijn lezingen zoals hij die bijvoorbeeld voor de C.S.F.R. hield, bijv. over ‘Theocratie en tolerantie’. Dan moest hij alles kort samenvatten. Met een aantal studenten zijn wij ook met hem mee geweest naar een conferentie in Duitsland. Daar hield hij een schitterend referaat over ‘Die Notwendigkeit einer trinitarische Theologie’. Als hij genoodzaakt werd zich te comprimeren was het fascinerend. Hij zette je aan het denken.
Waar ik het meest door gegrepen werd, was in mijn tweede jaar, door Augustinus. Door het lezen van Augustinus werd ik pas theoloog. Voor die tijd was ik maar wat aan het ploeteren, maar Augustinus bracht me bij de theologie in de volle omvang. Voor Quispel moest je een oudchristelijk geschrift lezen. [7] Ik koos De Civitate Dei van Augustinus samen met de studies van Noordmans over deze kerkvader en ben daar nog dankbaar voor. Dat blijft je altijd bij.
Wij lazen Noordmans’ meditaties in In de Waagschaal. Mijn oudste broer was daarop geabonneerd. Noordmans was bij velen volslagen onbekend. Als ik er predikanten naar vroeg, wisten ze er niets van. Noordmans kon in een paar zinnen zoveel zeggen en qua taal zo briljant; het heeft iets van een kerkvader, van Augustinus en van Calvijn. Van Ruler had daar ook iets van als hij een enorm breed theologisch panorama onthulde, hoewel er bij hem ook altijd wel enkele ketterijen rondslopen. Zo vond ik Van Rulers cultuuroptimisme een ketterij. Ik voelde mij meer aangesproken door Noordmans, bijv. voor zijn pleidooi voor puritanisme en ascese in dat prachtige opstel over ‘monnik en puritein’. [8] Het is niet zo dat ik Noordmans in alles navolg. Zijn visie op de schepping als een plek licht rondom het kruis deel ik niet. Daarin sta ik dichter bij Calvijn. [9]
Karl Barth had in die tijd in Utrecht geen aanhangers. De uitdijende KD gaf aanleiding tot de nodige ironie. De nieuwtestamenticus Van Unnik had altijd wat mopjes in de marge van zijn collegedictaat. Hij was overigens een unieke man, hij wist op fijnzinnige wijze de Schriften te openen. Hij had echter geen antenne voor Barth. Barth heeft mij weinig geboeidHij stamde uit de ethische theologie en vertolkte ook de ethische vroomheid. Hij preekte ook veel in Utrecht. Hij was niet makkelijk en werd door zijn collega’s in zijn beginjaren wel eens teruggefloten omdat hij veel te streng was. Maar alle deelnemers van zijn werkgezelschap zullen het zich dankbaar herinneren hoe hij ons in zijn veelzijdige geleerdheid liet delen. Hij was een groot wetenschapper, die ver buiten zijn vakgebied keek en voor de universiteit veel betekende. Hij was een vader voor zijn studenten.
Barth heeft mij weinig geboeid. Ik heb eerlijk gezegd nooit de moeite gedaan om echt met Barth bezig te zijn. Misschien wel ten onrechte. Het had wel iets te maken met het hautaine van de barthianen na de oorlog, de ‘incrowd’ die zij vormden, de volgelingen zijn altijd erger dan de leermeester zelf. Mijn broer kocht de hele KD en wat mijn broer had kocht ik niet. Ik ben er later echter ook niet toe gekomen er wat mee te doen.’
Calvijn
‘Ik was tijdens mijn studie Voetiaan. Van Ruler, met wie het jaarthema altijd werd besproken, stond er op dat in iedere jaarcyclus van 4 à 5 jaar aandacht besteed zou worden aan de Reformatie. Dan was er een jaarthema waarin Calvijn bestudeerd werd. Op die manier was ik altijd al wel wat met Calvijn bezig geweest, maar toen werd ik meer aangetrokken door de negentiende eeuw. Mijn doctoraal ging over Gunning en ik wilde graag met hem verder, maar mijn beoogde promotor S. van der Linde zag dat niet zitten. Ik had me heel diep in de negentiende eeuw ingelezen, Pierson, Scholten, Chantepie de la Saussaye, de hele Umwelt. [10] Van der Linde adviseerde om dat los te laten.
Ik moest ergens een lezing houden over Luther en de Reformatie. Ik had vroeger alle boeken van Kooiman gelezen zodra ze uitkwamen, daar was ik helemaal weg van. Nu nam ik ze weer ter hand. En ik werd zo existentieel gegrepen door de kracht van de Reformatie dat ik spontaan een brief aan Van der Linde heb geschreven, waarin ik hem tien onderwerpen over Calvijn noemde en één daarvan was ‘Calvijn en de dopers’. Toen ik bij hem kwam stond hij te juichen, te dansen op de vloer van plezier. Het moest ‘Calvijn en de dopers’ worden.
Toen ben ik met een enorme vaart aan de slag gegaan. Had ik in die tijd een computer gehad dan was ik veel sneller gereed gekomen. Dingen die in de gemeente gebeurden haalden je telkens weer van de studie. Na mijn eerste gemeente Langerak (1958-1962) was de grote en moeilijke gemeente Bodegraven gevolgd. Er was heel veel werk te doen en de Hoekse en Kabeljauwse twisten tussen bonders en confessionelen waren berucht. Al die jaren was ik ook voorzitter van de classis Gouda. Het was uiteindelijk mijn oudere collega J.H. Cirkel (†1995) die zei: ‘Luister eens, laat ze nu allemaal maar praten, maak je studie af.’ Toen heb ik het uiteindelijk in drie maanden geschreven. [11]
Door de grote geesten, Augustinus, Luther en Calvijn, word je blijvend gegrepen. Bij Luther vind je briljanten die je uit het erts moet halen. Wat bij Calvijn briljant is, is het geduldige afluisteren van de Schrift. Of dat nu de preken zijn over Deuteronomium of een commentaar. [12] Zonder dat je kan zeggen dat hij er een dogmatisch raam omhangt, is hij toch zeer consistent. Je kunt van een jonge en oude Luther spreken, maar dat vind je bij Calvijn niet. Je vindt bij hem wel een groei en verdieping, maar het spoor is hetzelfde. Wat me altijd weer frappeert is dat hij is staat is geweest in de Institutie een orde aan te brengen, een ordo docendi, waarbij hij niet in herhalingen vervalt en terwijl het toch geen systeem is. Hij wil de bijbel zelf ter sprake brengen, het is een gids om de bijbel open te leggen. Dat is een geniale greep. Vaak zie je dat mensen dat niet onderkennen en er toch een systeem van maken. Door het heersende rationalisme is dat later gebeurd in de gereformeerde orthodoxie. Dat is een terugval in de middeleeuwse scholastiek. Dan ben je de geest van Calvijn kwijt.
Het is typerend, dat heb ik in mijn boek Calvijn en de bijbel met een zekere kracht naar voren gebracht, dat Calvijn nooit de Institutie gebruikt heeft als leerboek, hoeveel zorg hij ook aan zijn Institutie heeft besteed. Hij gaf alleen maar college regelrecht uit de Schrift. [13] De dogmatische theologie en de bijbelse theologie waren voor hem niet twee werelden. Als je Calvijn zelf leest in zijn eigen taal dan zie je dat Calvijn geen middeleeuwer, geen nadere-refo en geen piëtist is geweest. Bij Calvijn is het renaissance van de theologie, echt de hergeboorte van het oorspronkelijke. De nadere reformatie is een soort middeleeuwse vroomheid injecteren in het reformatorisch gedachtegoed. Echter: ‘eeuwig gaat voor ogenblik’, zei Vondel al en ‘het eeuwige gaat boven het tijdelijke’, aldus Juliana van Stolberg. Dit besef van de Reformatie te leven sub specie aeternitatis ontaardt later in ‘dasz man nur selig wird’ van het piëtisme. Maar dat is in wezen een middeleeuwse notie, die iets goeds perverteert. Calvijn kan de eeuwigheid als iets heel reëels ervaren en kent daarom die tegenstelling niet. Luther is, zoals Kooiman hem prachtig getekend heeft in ‘Maskerspel’ [14], een man van paradoxen, overigens altijd uiterst boeiend. Luther vindt dat de mens links uit het zadel valt en als je hem recht zet er weer rechts vanaf valt. Calvijn is nu echt een ruiter die in het zadel blijft. Dat beheersen van tegenstellingen, dat bijeenhouden van spanningen, dat blijven bij de realiteit, die eenheid van ruimte hebben én controle, dat is typisch rénaissance. Dat is kunsthistorisch te vergelijken met wat je ook bij Michelangelo vindt. Wat daarvoor is geweest en daarna komt is allemaal veel strakker met minder perspectief, veel vlakker en eenzijdiger. Wij komen veel dichter bij Calvijn wanneer wij begrijpen dat hij een rénaissance-theoloog was, contra alle (neo-)scholastiek en (neo-)mystiek. Wie Calvijn en de Bijbel goed leest, moet die lijn ontdekken.’
Gemeente en wetenschap
‘Ik denk dat dát het grote probleem is van de theologiebeoefening vandaag, dat dit helemaal ontbreekt: deze eenheid van geloof en wetenschap, deze nauwe verbondenheid tussen Schriftonderzoek en academische theologie. Wat er nog aan exegese aan de universiteit gedaan wordt, staat zo ver af van de prediking dat je eigenlijk geen bijbelse theologie meer kunt doen aan de universiteit. De opleiding tot predikant is ernstig mank geworden, omdat alles gericht is op praktische toerusting. Toch zijn er nog nooit zoveel predikanten overstuur geraakt als in de huidige tijd, hoeveel praktische toerustingsmethodieken ze nu ook hebben. Er ontbreekt een bijbelse en, zonder dat ik dat in rationalistische zin bedoel, een zekere dogmatische structuur. Iemand die de Schrift preekt, moet toch inzicht hebben in de grondlijnen van de Schrift en ook bijvoorbeeld in de verhouding en betekenis van rechtvaardiging en wedergeboorte en bekering.
Anderzijds komt de doorsnee student dusdanig voorgebakken door de ‘gemeentetheologie’ aan op de universiteit dat hij met de literair-kritische houding van vele hooggeleerden geen raad weet en het daarom aan zich voorbij laat gaan, maar zodoende niet wezenlijk geschoold wordt en ook niet met die vragen leert omgaan. De oude Kievit zei tegen mij: ‘Als je gaat exegetiseren, moet je eerst de meest kritische commentaren pakken, dan heb je de problemen. Dan ga je aan het werk’. Ik denk dat de doorsnee predikant aan de rechterkant niet één kritisch commentaar in zijn kast heeft staan en dus de problemen niet ziet.
Goed exegetiseren komt tegenwoordig nog maar weinig voor. Onze jonge generatie wordt onvoldoende getraind in de grondtalen en kan daardoor geen nieuwe én oude dingen uit de schat van de H. Schrift tevoorschijn brengen (Matt. 13:52). Het resultaat is dat de gemeenten verkommeren, je ziet het gebeuren. De kerkelijke jeugd òf verstart, òf vergaapt zich aan het evangelicalisme. Dan heb je nog de jeugd die alles loslaat, omdat ze zo’n verstard geloof voorgehouden krijgen, dat ze nooit de existentiële band met het geloof hebben gezien. De evangelicalen hebben daar toch wel een zekere honger naar, echter zij dreigen altijd weer van het evangelie een wet te maken, verliezen zich in wetticisme en methodisme, omdat zij elk confessioneel ferment missen. Calvijn was een rénaissance-theoloog
Het combineren van gemeente en wetenschap is een groot pré, maar het is niet eenvoudig. Het jammere is dat het eigenlijk haast onmogelijk wordt, omdat de claim op het predikantschap dusdanig groot wordt dat de rust in de studeerkamer volstrekt ontbreekt. Dat kun je met studieverlof niet oplossen. Wat je in een jaar niet lukt, kun je in zes weken niet inhalen. Je moet getraind en geoefend zijn om regelmatig te studeren, anders kom je er nooit meer in. Want het pastoraat moet vanuit de studeerkamer gedragen worden. Dat heb ik heel diep ingeprent gekregen vanuit mijn milieu. De oude Kievit zei: ‘Een dominee die zelf niet eet, kan niet te eten geven.’
Ik heb mee gehad dat de brug vanuit de Reformatie naar de gemeente niet zo heel groot was. Daarbij kon ik later het gemeentewerk combineren met een plek aan de universiteit. Ik werd hoogleraar in de geschiedenis van de Reformatie aan de universiteiten van Praag en Amsterdam. [15] Het was een bijzondere ervaring om voor de Wende bezig te zijn met de erfenis van de Reformatie in het toenmalige Tsjechoslowakije. Ik had veel contacten met dissidenten en probeerde hen te steunen met literatuur en door colleges te geven op hun clandestiene schaduwuniversiteit. [16] Toen de synode besloot om de kerkelijke opleiding bij de Universiteit van Amsterdam weg te halen, kwam het verzoek van de Vrije Universiteit om daar nog enkele jaren de geschiedenis van de Reformatie te beoefenen. Dat heb ik met veel plezier gedaan. [17]
In het gemeentewerk heb ik een existentiële omgang met de Schrift gecombineerd met de gemeente. Je moet het beide doen. Als je de gemeente niet kent, kun je er niet preken, maar als je de Schrift niet kent, kun je evenmin preken. Ik heb jarenlang in Den Ham gestaan (1975-1986). Het Oosten heeft zijn eigen bekoring, heel anders dan de Rijnstreek, heel anders dan de Alblasserwaard; daar zit de oergrond van het liberalisme, dat heb ik ondervonden toen ik daar werkte. Als je in de Rijnstreek komt ontmoet je daar een stuk Schriftgeleerdheid in de goede zin, waar je in de prediking heel verrijkend op in kunt gaan. Je ontvangt in dat heen en weer ook heel veel terug. Dan denk ik aan Bodegraven, waar ik 12½ jaar gestaan heb. Ik heb al die jaren twee bijbelkringen gehad, één in Bodegraven en één in Nieuwerbrug; daar had ik Hoeken en Kabeljauwen bij elkaar, dat was verschrikkelijk leuk. Dat voorkomt dat het een club wordt, een ecclesiola, een kerkje in de kerk. Als je verdiepend probeert te werken moet je de breedte vasthouden en omgekeerd. Dat bevrucht de prediking en bouwt de gemeente op. En het is voor jezelf verrijkend.
Dat kun je zo in het Oosten niet, in het Saksenland. Bijbelkringen heb ik er nooit van de grond gekregen. Het gaat meer om de gemoedelijke omgang; je moet erg uitkijken dat je het niet te moeilijk maakt. [18] Maar toch is daar een warmte en in de vormen van die cultuur een honger naar het Levend Brood. Ze waren in de Saksische zin bevindelijk, maar geen mensen van stukken of standen. Die kenden ze niet. Typerend was wat een man daar zei over een dominee: ‘Hij preekt wel, maar hij brengt het niet bij je.’ In een zinnetje zei hij daarmee veel. Je moet de gemeente kennen en hart voor je gemeente hebben. Dan hoef je niet elke dag bij ze op de stoep te staan. Het nut van verjaarsvisites heb ik nooit ingezien. Wij horen nu volgens de normen tot de bejaarden, maar als hier nu iemand op verjaarsbezoek zou komen, zou ik zeggen net als mijn moeder: ‘ik zal hem niet wegsturen, maar ik heb liever dat hij een goede preek houdt op zondag.’
Eigen-Wijs binnen de gereformeerde bond
‘Wij hadden in het begin van de jaren zestig een kleine kring van predikanten die zich zorgen maakten over de ontwikkelingen in de hervormde kerk en met name in de eigen kring, de opkomende verrechtsing. De Waarheidsvriend speelde daar van meet af aan niet goed op in. Ze waren vuurbang voor links, Barth en Miskotte waren gevaarlijk, terwijl naar rechts alles werd gezegend. Er kwam een steeds grotere influx in de Hervormde Kerk vanuit de afgescheiden kerken. In die kring behandelden we thematisch een aantal dingen. Toen kwam Graafland, deelnemer aan onze kring, met het boekje Verschuivingen in de gereformeerde-bondsprediking, dat een enorme pennenstrijd opleverde. Hij werd als een verrader van de waarheid gelabeld in De Waarheidsvriend.
Op een avond belde dr. Sam Gerssen (†1989) mij op, één van onze beste theologen, en zei: ‘Daar moeten wij wat aan doen.’ Hij stelde voor een ‘Open Brief’ te schrijven. Dat heeft hij uitstekend gedaan. Het ging niet om ruimte binnen de gereformeerde prediking, een afglijden van het gereformeerde spoor, maar om ruimte vóór de gereformeerde prediking in het midden van de hele kerk. 34 predikanten hebben er hun handtekening ondergezet, ook Jonker en Van der Linde. Je wist natuurlijk dat je handtekening beroepen zou kosten, maar ik zou me niet happy gevoeld hebben als ik ‘nee’ gezegd had. Ds. Gijs Boer, die in die tijd voorzitter van de bond was en De Waarheidsvriend in zijn hand had, heeft die brief een hele poos vastgehouden en pas een of twee weken na het overlijden van prof. Severijn in De Waarheidsvriend gezet. Toen kreeg je reacties als: ‘ja, zie je wel, nu durven ze…’. Wat natuurlijk helemaal niet waar was en volstrekt niet onze bedoeling was.
Ik was in Zwitserland geweest en kwam terug en las al die stukken en dacht: dit kan zo niet. Ik ga ook maar eens een boekje schrijven. Sijtse Meijers kwam langs en hij wilde dat ook en we hebben Rien van der Velden erbij gevraagd. Met z’n drieën hebben we het boekje De Eigen-Wijs in één maand geschreven. In een mum van tijd had het een tweede druk. [19] We pleitten nadrukkelijk voor meer openheid in hervormd-gereformeerde kring en waarschuwden tegen het groepsdenken. Het ontketende veel reacties in de pers. We kregen van Boer een artikel in Trouw over ‘Grensrechters op eigen wijs’, waarin we werden veroordeeld. Boer was als voorzitter van de bond niet in staat om goed leiding te geven. Hij was te impulsief, te angstig en volgde een te smal spoor. Terwijl hij de Bond bijeen wilde houden, heeft hij dat juist niet bevorderd.’
Gereformeerde bond en hersteld-hervormden
‘Ik ben geen lid van de gereformeerde bond. Wij zijn dat van huis uit ook nooit geweest. Ik heb tegen de vroegere secretaris-generaal van de Hervormde Kerk, Karel Blei, eens gezegd: ‘Met dat kerkelijk beleid van jullie heb ik niets te maken, maar ik sta en val met de belijdenis. Daar mag je me op aanspreken. Daar hoor ik bij, niet bij een partij.’ De gereformeerde bond kan wat betekenen, maar ook een groot gevaar zijn. Als zij zich niet bezighouden met partijvorming, maar uit zijn op een verdiepende werking naar de hele kerk toe, dan ben ik hun man.
Wat momenteel gebeurt, is dat ze zich heel scherp keren tegen wat ze eerst gezaaid hebben. Dat geldt overigens ook voor de kerk in z’n geheel. De kerk heeft de kerkorde van 1951 uitgehold, het apostolaat is helemaal geseculariseerd en gepolitiseerd en van de boodschap van het Evangelie is weinig meer overgebleven. [20] Daar is niets voor in de plaats gekomen, alleen het pluralisme, je mag allemaal zelf denken en doen wat je wilt. Ze hebben het plaatselijke leven gesectariseerd door die verfoeilijke perforatie-regeling, waardoor mensen niet meer de nood van de gemeente leren dragen en voelen aan den lijve. De PKN is tot stand gekomen, terwijl een derde van de synode er niet achter stond. De ‘popular votes’ zijn niet geteld, maar dat is een nog veel groter deel. Nu moet ‘rechts’ èn geestelijk èn financieel het gelag betalen. Dat kost predikantsplaatsen en kerkgebouwen. Dat heeft de kerk gezaaid en geoogst. De gereformeerde bond heeft met het parool van de lijdelijkheid, met de stelling ‘we kunnen niet weg en we kunnen niet mee’, de leiding uit handen gegeven. Allerlei argumenten gaven ze daarbij waarmee nu de hersteld-hervormden schermen. Die komen met dingen die allemaal in De Waarheidsvriend gestaan hebben. Ik ben niet gelukkig met de hersteld-hervormden, maar je bent pas met ze klaar als je, zoals Gunning zou zeggen, hun waarheidselement uit hun gevangenis bevrijd hebt.
Er zijn mensen in de bond die wel een wat geestelijker toon aanslaan. Maar je bent er niet als je alleen maar apostel der liefde bent. Het is op zich natuurlijk wel een goede toon, maar er is ook een nood en schuld van de kerk.goed exegetiseren komt nog maar weinig voor Die dragen wij allemaal, dat raakt ons existentieel in deze tijd waarin de secularisatie om zich heen grijpt, ook in de rechtse gemeenten. De wezenlijke noties van wat tot het Evangelie en de gereformeerde belijdenis behoort, zijn nauwelijks meer overdraagbaar naar de volgende generatie. Onze jongeren leven in een cultuur waarin ze helemaal niet weten wat ze daarmee beginnen moeten. Wat vertonen wij als beeld aan de jeugd, aan onze eigen jeugd? Een PKN die zich meer zorgen maakt om de kerkelijke goederen dan om de eenheid ter plaatse te bewaren.
Het is volstrekt fout dat het streven van Samen op Weg de andere gereformeerde kerken er niet bij betrokken heeft. Het is geen echte oecumene. Je zou kunnen zeggen: men heeft elkaar over de breuken die er waren herkend en de tragiek is dat links elkaar onmiddellijk om de hals valt en dat rechts op zoveel verschillende stations staat afgesteld dat men elkaar niet kan vinden. Dat is een grote tragedie. De PKN-top kan wel zeggen: ‘we zijn één kerk’, maar de echte breuken zijn niet geheeld. Dan zou eerst de breuk met de Afgescheidenen (1834) geheeld moeten worden, en dan moeten de gereformeerden eerst de breuk met de vrijgemaakten (1944) helen, en pas dan moeten we bij elkaar komen. Dan liggen de dingen heel anders.
Ik preek waar ze me vragen, of dat nu een hersteld-hervormde of een PKN-gemeente is en vind dat je tot het uiterste je collega’s als broeders moet blijven zien en proberen de vrede en de band te bewaren. Als de hersteld-hervormden zich nu zelf gaan organiseren, dan heb ik daar mijn aarzelingen bij evenals Groen van Prinsterer dat had bij de Afscheiding, hoewel hij voor hen opkwam in zijn ‘Het recht van de hervormde gezindheid’. Bij de manier waarop de kerk met hen omgaat, daar heb ik zeer grote vragen bij. De arme gemeenten en de gezinnen zijn de dupe. Het gaat op zo’n regenteske manier! Alles ligt onder het dictaat van het management, dat zwaait met de vlag van het pluralisme. Het top-down is nog nooit zo sterk geweest in de kerk als nu. De PKN-top met z’n leenmannen: de directeuren van de regionale dienstencentra. Terecht noemde collega Jongeneel dit een ‘bevel-structuur’ en sprak zelfs van de ‘arrogantie, ontrouw en manipulatie’ van de bobo’s van SOW. [21] Het is mij onbegrijpelijk dat de synoden dat allemaal zo maar geslikt hebben. En ik ben met Jongeneel er van overtuigd, ‘dat de SOW-kerken alleen dan toekomst hebben wanneer zij samen-op-de-zendingsweg zijn’.
De verbinding van Woord en dienst is bijbels. Diakonia verdraagt zich niet met directie. Dat is onbijbels en onkerkelijk. ‘Gij zult niet meesters genoemd worden, want Eén is uw Meester, namelijk Christus en gij zijt allen broeders’ (Matteus 23:8).’
Aanvechting
‘Vele bezwaarden zijn er tegen dat de lutheranen er in zijn gekomen en ik zeg dan steeds tegen hen: ‘Ik zou willen dat jullie en alle hervormden zouden preken in de geest van Luther, dan was de kerk gered.’ Het zit ‘m niet in die Augustana, natuurlijk hebben we op enkele punten verschillen met Luther, maar als rechtgeaard hervormden zijn we er altijd op uit geweest die verschillen te overbruggen. Als ik Luther lees, dan kan ik de fascinatie van Calvijn voor Luther begrijpen; [22] hoewel Calvijn vaak Luther corrigeert als het de exegese betreft en zegt: ‘dat staat er niet, maar Luther haalt er altijd wel een goede boodschap uit’. De narigheid gebeurt steeds in de orthodoxie, zowel in de Lutherse als Gereformeerde. Zoals Calvijn zegt: ‘we moeten ons er op toeleggen om nog dichter bij de Schrift te komen, maar zit nooit aan tradities en formuleringen vast. De actus tradendi is de actus formulandi, het telkens weer opnieuw proberen onder woorden te brengen. Terwijl bij alle rationalistische orthodoxie de geestelijke dingen haast juridisch worden vastgelegd. En dan gebeuren er ongelukken. Dan kun je wel zeggen: ‘we hebben de rechte leer en nu gaat het om het rechte leven’, maar dan vergeet je helemaal dat de rechte leer voor Calvijn geen formule was maar een belijdenis, een zorgvuldig naspreken van de Heilige Schrift en dat het rechte leven daar onmiddellijk uit voortkwam en dus al een thema bij Calvijn zelf is geweest. En dat het juist Calvijn was, niet in de zin van het latere piëtisme, die zei tegen de Lutheranen: ‘we zijn met de rechte prediking niet klaar, het gaat ook om de rechte gestalte van het leven.’
Calvijn ging formerend, reformerend op het leven in. Calvijn heeft in die uithoek van Genève gezeten en heeft voortdurend de reële dreiging gevoeld: ‘ze willen me hier eigenlijk wegjagen’. Dat is vrijwel tot het laatst van zijn leven zo geweest. Als kardinaal De Tournon in Lyon politieke steun van de Franse koning of de Duitse keizer had gekregen, was dat ook gebeurd. Hij heeft nooit zoals Luther of Zwingli op een onbedreigde post gezeten.[23] Hij heeft altijd berichten gekregen uit Frankrijk over de brandstapels en de vervolgingen. Verschrikkingen die we ons nauwelijks meer kunnen indenken. Wij zien mensen die onthoofd worden in Irak, en dan zijn we allemaal upset en wij vergeten dat dát aan de orde van de dag was in die tijd. Dan kun je merken dat Calvijn een heel ander soort aanvechting heeft dan Luther. Voor Calvijn was de aanvechting: ‘Als het zoveel bloed kost om het Evangelie te verbreiden, kan dat nu de bedoeling van de heilige Geest zijn? Dan kan ik er niet meer tegenop, dan bezwijk ik onder de last.’ Het ging hem om de oprichting van het rijk van God in deze wereld. Hij had niet Luthers aanvechting: ‘hoe vind ik een genadig God?’, want Calvijn was er volstrekt van overtuigd dat God genadig is. Je mag van Calvijn nooit de toorn van God voorop stellen en dat heen en weer van de paradox tussen de toornende en de genadige God, zoals bij Luther, is er bij Calvijn niet. God is het die zijn vriendelijk aangezicht voor ons laat oplichten.
De aanvechting nu is dat wij in het Westen in zo grote mate van verblinding leven dat we niet zien wat de eigenlijke problemen zijn. Dat het geestesmerk, dat eeuwenlang ons volk kenmerkte, verflauwd is. Dat de wereld in nood verkeert en een generatie opgroeit die God noch gebod kent en die ook de troost van het Evangelie niet kent. Dat er niet alleen een weer opkomend antisemitisme is, maar ook – heel sluipend – een toenemende antichristelijke en intolerante teneur in onze samenleving. Je merkt dat bijvoorbeeld aan de commentaren op de rouwdienst van prins Bernhard en dat in een herhaling precies de verkondigende elementen er uitgesneden worden. Terwijl daar in Delft het Woord van God gehoord werd dat juist op zo’n moment zijn eigen majesteit met zich meebrengt, ondanks de aanvechtbare vertaling. Er is een geestelijk vacuüm ontstaan het nut van verjaarsvisites heb ik nooit ingeziendat gevuld wordt met een merkwaardig modieus mengsel van allerlei pseudo-religiositeit dat geen antwoord kan bieden op de problemen waarvoor wij worden gesteld. Het regime van het multireligieuze en multiculturele leidt tot een grenzeloos relativisme met als reactie fundamentalisme. Intussen komt een werkelijke dialoog tussen de kerk en de Islam niet tot stand. [24] De kanselboodschap van de PKN na de moord op Van Gogh lijkt nergens naar. Geen moslim noch christen is geholpen met de leuze van een soort ‘abrahamitische oecumene’. Dat gebeurt eerst wanneer de echte diepe verschillen op tafel komen en worden uitgesproken. Er is echter volop potentie in het gereformeerd protestantisme voor de vragen van deze tijd evenals in de 16e eeuw.
Luther heeft de eerste stoot gegeven en we hadden die tweede stoot van Calvijn erbij nodig. Beiden hadden een open oog voor de wezenlijke noden van hun tijd, tegelijk met dat sterke existentiële rapport van de heilige Schrift. Je mag het bevinding noemen, maar het gaat niet om de ervaring maar wel om de Schrift. Zonder dat is alle kerkenwerk over de hele linie maatschappelijk werk met een religieus sausje. Dan gaat er van de kerk ook geen geur of smaak meer uit. Je ziet gemeenten waar geen jongere meer in de kerk zit. En het zijn niet alleen de midden-orthodoxe gemeenten waar de mensen die naar de kerk gaan bovenmodaal zijn. De ouderen willen eigenlijk alleen maar religieus beziggehouden worden, terwijl hun kinderen niet meer gaan. Er is niet meer een element dat ze wakker schudt, zo van: dit kan zo niet. Als er niets van ouders doortrilt naar de kinderen en hun hart raakt, dan moet je als ouders zeggen: hoe zit dat? Hoe komt dat? De PKN heeft een begroting van 76 miljoen euro, maar het landelijke Hervormde Jeugdwerk (de HJR) is allang ter ziele. De wet van Parkinson zuigt het geld weg van de eigenlijke taken naar bureau’s, praatclubs en het uit de pan gerezen bemoeizuchtig en grotendeels overbodig overhead management.
Waar de jeugd nog wel in de kerk zit bekommeren zij zich ook helemaal niet om de PKN. Zij zijn veelal evangelicaal en hebben een alleen een hang naar gemeenschap die zij terecht (en gelukkig ook nog wel ten onrechte) in de kerk niet vinden. Kerkelijk besef is bij de nu opgroeiende generatie bijna helemaal afwezig. Dat moet een primaire zorg voor de kerk zijn. Daar is geen eenvoudig recept voor. We moeten in ieder geval met elkaar zeggen: we zijn op de verkeerde weg. De wijze waarop de PKN tot stand gekomen is heeft de jeugd zodanig afgeschrikt, zodat ze helemaal geen verantwoordelijkheid voor de kerk meer voelen. Dan zeg ik: men kon dit zien aankomen, wanneer het alleen gaat om het kerkbezit en niet om de gemeenschap ter plaatse. Die goederen zijn snel verteerd. Uit historisch oogpunt is dat verschrikkelijk, dat wij zo omgaan met wat onze vaderen opgebouwd en bijeengebracht hebben. Maar vanuit het evangelie zeg ik: ‘geld is een vloek voor de kerk’. Geld is macht en macht corrumpeert. Hoe eerder de PKN failliet is, hoe beter. Ik bedoel dat op de manier waarop Cato al zijn redevoeringen in de senaat te Rome beëindigde: ‘ceterum censeo Carthaginem delendam esse’ (‘overigens ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden’), maar dan: ‘ceterum censeo apparatam hierarchicam ecclesiasticam delendam esse!’ Want desondanks zal God er voor zorgen dat Zijn kerk altijd zal blijven bestaan.
Als de jeugd zo anti-institutioneel is, dat ze het helemaal niet meer met de kerk zien zitten, dan wordt de kerk nog veel verder versectariseerd. Een nieuwe generatie zal de kerk daarna weer vanaf de puinhopen moeten opbouwen. Dat is in de geschiedenis wel meer gebeurd. Denk aan wat er in Klein-Azië en in Noord-Afrika met de kerk gebeurd is, maar ook in grote delen van Griekenland, Spanje, Italië. Maar je moet wel erkennen, het zijn waarschijnlijk alleen de evangelicalen die er nog voor uit komen dat ze christen zijn. In die zin zijn zij dus een lichtend voorbeeld.
We hebben in de 16e eeuw geleefd onder de tirannie van de inquisitie, in de 18e onder de druk van de Verlichting die nog steeds voortduurt, in de 19e eeuw onder de terreur van het liberalisme en in de 20e eeuw onder een andere vorm daarvan. Kijk maar hoe intolerant een krant als het NRC is, ik heb die opgezegd en toen zij mij vroegen ‘waarom’ was mijn antwoord: ‘Uw krant is intolerant!’ Met het Evangelie is het altijd langs de weg van het mosterdzaadje gegaan, kleine dingen hebben grote gevolgen. Het is altijd wonderlijk om te zien hoe dat werkt. Dat moet ons toch ook een groot geloof geven voor de toekomst. We zijn niet van de cultuur afhankelijk. Het Evangelie zal onder alle culturen en tirannieën zijn weg vinden.’
Mr. H.M. Oevermans (1963) is als docent en opleidingsmanager verbonden aan de opleidingen Personeel en Arbeid en Management, Economie en Recht van de Christelijke Hogeschool Ede en redactiesecretaris van Wapenveld. Drs. B.T. Wallet (1977) is promovendus aan de faculteit der geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam en redacteur van Wapenveld.
- Kievit was een vooraanstaand persoon in de hervormd-gereformeerde richting en gaf door zijn publicaties leiding aan dit deel binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. Zie over vader en zoon Kievit ook: W. Balke, ‘De beide predikanten Kievit: een persoonlijke herinnering’ in: idem, Heel het Woord en heel de kerk, schetsen uit de geschiedenis van de vaderlandse kerk, Kampen, 1992, 194-203
- Beiden hoogleraren in de theologie vanuit hervormd-gereformeerde richting.
- Zie zijn bijdrage in: Op het scherp van de snede, postuum gesprek met prof. dr. A.A. van Ruler, Amsterdam, 1972
- Pieter Cornelis Kuiper (1919-2002), hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit van Amsterdam van 1961 tot 1985; schreef onder meer een indringend verslag van zijn eigen depressie: Ver heen, verslag van een depressie, ’s-Gravenhage, 1988; getrouwd met Eleonora Miskotte, dochter van K.H. Miskotte
- Balke is onder meer betrokken bij de Vereeniging tot Uitgave van Gereformeerde Geschriften die tot doel heeft de uitgave van geschriften van en over de negentiende-eeuwse theoloog Hermann Friedrich Kohlbrugge. Hij redigeerde meerdere boeken van Kohlbrugge en publiceerde ook over de verspreiding van diens ideeën in Europa. Zo bijvoorbeeld: W. Balke, Johannes Wichelhaus (1819-1858), hoogleraar te Halle en vriend van dr. H.F. Kohlbrugge, Zoetermeer, 2000; idem, Eduard Böhl, hoogleraar te Wenen, schoonzoon van H.F. Kohlbrugge, Zoetermeer, 2001
- Gedoeld wordt op ds. Cor Balke (1926-1957), die in Schoonrewoerd en Rante Pao heeft gediend.
- G. Quispel, hoogleraar patristiek aan de Rijksuniversiteit Utrecht.
- Oepke Noordmans, Verzamelde werken IV, Kampen, 1988, 513-516
- Balke was als redactielid betrokken bij de uitgave van de verzamelde werken van dr Oepke Noordmans (1871-1956) en bezorgde de twee brievendelen, Kampen, 1999
- Later heeft de belangstelling voor de negentiende eeuw nog geresulteerd in: W. Balke, Gunning en Hoedemaker samen op weg, ’s-Gravenhage, 1985
- W. Balke, Calvijn en de doperse radikalen, 2e druk, Amsterdam, 1977. Er verscheen ook een Engelstalige editie.
- Zie bijvoorbeeld: John Calvin, Sermons on the Acts of the Apostles (W. Balke en W.H.Th. Moehn eds.), Neukirchen-Vluyn, 1994
- W. Balke, Calvijn en de bijbel Kampen, 2003, dat verscheen bij zijn afscheid als hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
- W.J. Kooiman, ‘Gods Maskerspel in de theologie van Luther’ in: M.A. Beek e.a., Maskerspel voor Dr. W. Leendertz, Bussum, 1955, 49-83
- Inaugurele oratie: W. Balke, Nieuwe perspectieven voor het kerkhistorisch onderzoek in Midden-Europa, Amsterdam, 1991
- Zie over de participatie van Balke in de activiteiten van dissidenten: M. Zhlatohlavek, ‘Das Thema des Jüngsten Gerichts in der tschechischen Tradition’ in: A. van de Beek en W.M. van Laar eds., Sola Gratia, bron voor de reformatie en uitdaging voor nu, Zoetermeer, 2004, 107-117, met name 107-109
- Bij zijn afscheid werd hem een bundel aangeboden met artikelen in het Nederlands, Engels en Duits: A. van de Beek en W.M. van Laar eds., Sola Gratia, bron voor de reformatie en uitdaging voor nu, Zoetermeer, 2004
- Zie hierover ook: W. Balke, ‘Geloof en religie bij de Saksen’ in: idem, Heel het Woord, 25-35
- W. Balke, S. Meijers en M.J.G. van der Velden, De eigen wijs, afkomst en toekomst der gereformeerd-hervormden, 2e druk, Wageningen, 1967
- Diepgaand heeft Balke zich beziggehouden met kerkrecht en de orde van 1951, zie daarover onder meer: W. Balke en H. Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde (1942-1944), oorspronkelijk ingesteld als de Commissie voor Beginselen van Kerkorde, Zoetermeer, 1995; W. Balke en H. Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Kerkorde (1945-1950), bouwplan, agendastukken en notulen van de vergaderingen ter voorbereiding van de nieuwe kerkorde (1951) van de Nederlandse Hervormde Kerk, Zoetermeer, 1993; W. Balke e.a. eds., De kerk op orde?, vijftig jaar hervormd leven met de kerkorde van 1951, Zoetermeer, 2001
- J.A.B. Jongeneel, ‘Kroniek. Dumping van het zendingshuis te Oegstgeest – om te huilen’ Kerk en Theologie 48, 1997, 342-345
- Zie ook: W. Balke, ‘Calvijn en Luther’ in: idem e.a. eds., Luther en het gereformeerd protestantisme, ’s-Gravenhage 1982, 99-117
- Over Zwingli verscheen: W. Balke e.a., Zwingli in vierderlei perspectief, Utrecht, 1984
- Zie daarvoor: Hanna Kohlbrugge (D.J. Kohlbrugge †1999), De islam aan de deur, Zoetermeer, 2001 en idem, Der Einsame Gott des Islam, Was uns nach dem Islam fragen läßt, Münster, 2003