Een bezette wereld
‘We leven in een bezeten wereld, en we weten het’, zo luidde de openingszin van Johan Huizinga’s In de schaduw van morgen. Huizinga gaf een indringende cultuuranalyse aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, die ook nu nog met vrucht gelezen kan worden. De bezeten wereld is vandaag de dag vooral een bezette wereld geworden. Het leven lijkt op bezet gebied, een hausse aan invloeden, meningen en indrukken beslaan elk stukje aarde, elke mens, elke geest, elke huid. Overigens, deze ervaring is niet pas van vandaag de dag. Ver voor onze tijd en ook ver voor die van Huizinga is het zo al ervaren. De Duitse romanticus Joseph Freiherr von Eichendorff (1788-1857) spreekt in zijn autobiografische Erlebtes met weemoed over de dagen van zijn jeugd en de ‘eilandachtige afscherming, waarvan men zich vandaag de dag, waar wegen en spoorwegen de mensen en de landen samen hebben getrokken en talloze kranten als vlinders het stuifmeel van de beschaving in de hele wereld verspreiden, nauwelijks meer een voorstelling kan maken’. Hij weet dat de dagen van zijn jeugd definitief voorbij zijn, ook al dicht hij: Da draussen, stets betrogen/ saust die geschäftge Welt/ Schlag nog einmal die Bogen/ um mich, du grünes Zelt!
Het is niet moeilijk om deze hartenkreet met velen te vermeerderen en zo een keten te vormen, die zich uitstrekt van het industriële tijdperk tot onze dagen. Wat moeten mensen als Eichendorff en Huizinga ervaren hebben in onze wereld. Het lijkt er op dat de snelheid waarmee mensen, dingen en berichten rondsuizen, intussen een maximum hebben bereikt. De vlinder van Eichendorff komt nu over als een sereen schepsel uit vroeger dagen. En waar is de ‘groene tent’ waar Eichendorff naar verlangde? We leven in een tijd van globalisering. De cultuurfilosoof Safranski heeft zich daarbij de vraag gesteld: ‘hoeveel globalisering verdraagt de mens?’ Zijn antwoord komt erop neer dat, wil de mens niet overstroomd worden aan indrukken, dit een beperkte mate is. Wie zich te zeer openstelt, loopt het gevaar overweldigd te worden en daarmee zijn identiteit te verliezen.
Daarmee schopt hij wel tegen een zeer been. Het zere been van de openheid. Hoeveel knorrige verwijten zijn er niet geuit aan het adres van alles wat zweemt naar traditie, zuil, vaste overtuigingen en vaste levenspatronen. Tegenover al die geslotenheid werd, als een blij evangelie, de openheid verkondigd. En wie zal ontkennen dat het in veel gevallen niet als een blijde boodschap heeft gewerkt. Tot er een moment aanbreekt dat de strijd tegen begrensde levensvorm en het enthousiasme voor openheid ridicuul begint te worden. Want wie al te open is, begint op een sluis te lijken. Het water van de tijd spoelt er door, maar er is geen eigen vorm meer die iets vasthoudt.
De vloedgolf van invloeden krijgt toegang op basis van het dogma van de openheid.. Het roept ook de gedachte op dat alles in een voortdurende staat van beweging moet zijn. Wie niet meebeweegt loopt achter. De onrust slaat toe, op alle mogelijke erven, waaronder het kerkelijke. Om die reden is een filter nodig. Er is zo’n filter om bepaalde berichten van het internet te onderscheppen. Er is ook een levensfilter nodig. Zo niet, dan is het gedaan met de stilte, met de tijd van rijping, met de vorming en groei van een eigen identiteit. Levende tradities kunnen zo’n filter zijn. Ze geven een huid, een bescherming, waarbinnen leven zich kan ontwikkelen. Een levende christelijke traditie functioneert als zo’n filter. Dit sluit niet af voor de buitenwereld. Het is een manier om de betrekking tot die buitenwereld te regelen. Zo’n filter, met als onmisbare bestanddelen stilte, gebed, oefening, overdracht, meditatie, is een manier om in een bezette tijd niet bezeten te worden.