De balans van de bijbelgetrouwen

Waarom het eeuwfeest van de bonders vraagt om lessen voor de toekomst
Kort na Kerst meldde het ANP bij monde van talloze media dat de posterijen brieven die aan God geadresseerd zijn voortaan bij de EO zullen bezorgen. Zoiets geeft natuurlijk te denken. Blijkbaar heeft de EO zich in de Nederlandse samenleving een exclusieve plaats verworven als het om het christelijk geloof gaat. Niet al eeuwenlang gevestigde waarden als bijvoorbeeld de aartsbisschop of zelfs de onlangs gefuseerde protestantse kerken gelden in die beeldvorming als Christus' plaatsvervangers op aarde, maar een jonge omroep die nog maar kort geleden algemeen als 'outcast' gold, ook onder veel kerkleden.

Afgelopen zomer was ik op een heel ander beeld van de EO gestuit. Vanwege het 25-jarige bestaan van de Evangelische School voor Journalistiek (ESJ, sinds 1995 opgenomen in de Christelijke Hogeschool Ede) schreven we in een paar weken zomervakantie een herdenkingsbundel bij elkaar. [1] Daarin ging het onontkoombaar ook over de indrukwekkende opkomst en dramatische ondergang van de Evangelische Hogeschool (EH) in Amersfoort, [2] waar de ESJ de eerste 15 jaar van zijn bestaan deel van uitmaakte. En daarbij kwamen we op een paar observaties en vragen die de aanleiding vormen voor dit artikel.

Opvallende kloof

Het thema luidt: de confrontatie van (protestants-christelijke) orthodoxie met de moderniteit en de vraag of er ook al weer lessen te trekken zijn uit dit stukje recente verleden. Want om iets zinnigs over de ontwikkeling van 25 jaar ESJ te kunnen zeggen – geen eenvoudige klus, vooral omdat kort na de verhuizing naar Ede het complete ESJ-archief was vernietigd – moesten we haar in het bredere kader plaatsen van de ‘evangelisch-reformatorische’ beweging die vooral in de jaren zeventig opkwam.

Van die beweging waren de Evangelische Hogeschool en de Evangelische Omroep belangrijke boegbeelden en beide waren ook, op zowel persoonlijk als ideologisch vlak, nauw met elkaar verbonden. Dan blijkt al gauw dat het de moeite waard zou zijn wanneer iemand deze recente geschiedenis eens stevig zou uitdiepen. En ook wordt al gauw duidelijk waarom de betreffende organisaties zich er zelf, ondanks diverse klinkende jubilea, nog niet aan hebben durven wagen.

Er zijn ten minste twee goede redenen voor de EO en ook voor wat nog rest van de EH (tijdens een grote bestuurlijke crisis in januari 1991 is de Evangelische Hogeschool ontploft), terughoudend te zijn met het oprakelen van het eigen verleden. Beide komen in het verloop van dit verhaal nog wel ter sprake. Kort samengevat kunnen ze vooralsnog luiden dat beide organisaties zich niet alleen gedwongen zouden zien pijnlijke herinneringen op te halen, maar dat er in beide gevallen ook een opvallende kloof zichtbaar zou worden tussen de ideeën van ‘toen’ en die van ‘nu’.

Culturele revolutie

Wanneer je wat gaat grasduinen in stukken uit de vroege jaren van de EO en de EH begint al snel te dagen dat hun oprichting vooral in het licht gezien moet worden van de grote cultuuromslag van de jaren zestig en zeventig. Als er een thema telkens terugkeert bij de founding fathers van de EO en EH, dan is het wel ontzetting over de culturele revolutie die in die jaren zich in de Nederlandse samenleving voltrok.

Ze hadden daar, ook achteraf gezien, goede redenen voor. Volgens de bevolkingsonderzoeken, die het CBS vanaf 1971 is gaan uitvoeren, heeft er in Nederland in die jaren een ontkerkelijking plaatsgevonden die waarschijnlijk zonder weerga is in de wereldgeschiedenis. Noemde in 1971 nog ruim 50 procent van de bevolking zich kerkelijk, slechts vijftien jaar later (1986) was dit percentage gedaald tot amper 25 procent. Meer dan een halvering dus en een omslag van een `overwegend christelijke’ samenleving (met een reputatie van degelijke kerkelijkheid zoals tegenwoordig bijvoorbeeld Polen die heeft) naar waarschijnlijk de meest geseculariseerde ter wereld.

Een religiehistoricus als Peter van Rooden mag juist ook in zijn internationale publicaties graag wijzen op dit unieke fenomeen. Een ‘plotselinge en vrijwel volledige ontkerstening van de Nederlandse samenleving’ noemt hij het. [3] Zoals de kerkelijke zaken er anno 2005 voorstaan, zou dat wel eens een tamelijk juiste typering kunnen zijn.

Een van de beste studies over die dramatische cultuuromslag is nog steeds die van de Amerikaanse historicus James Kennedy, inmiddels hoogleraar aan de VU. Kennedy constateert dat de Nederlandse versie van de culturele revolutie in vergelijking met landen als Frankrijk en de Verenigde Staten een aantal unieke kenmerken heeft.cultuuromslag jaren '60 oorzaak EO en EH In deze landen heeft de revolte vaak een grimmiger gezicht, maar nergens zijn de daadwerkelijke maatschappelijke en culturele veranderingen zo groot als juist in Nederland. De Nederlandse culturele revolutie heeft daarmee ook internationaal gezien een bijzonder karakter. [4]

De oprichting en aanvankelijke identiteit van organisaties als de EO (1967) en de EH (1977) staan onherroepelijk in dat perspectief. En de nieuwe ‘evangelische’ beweging is breder aanwijsbaar: ook andere nieuwe ‘evangelische’ organisaties ontstaan in deze jaren. [5] In interviews met betrokkenen kom je steevast verwijzingen tegen naar de ‘strijd der geesten’ die zij waarnemen. Kort na de start van de Evangelische Hogeschool spreekt mede-oprichter Van Delden in een interview in Elsevier zijn zorgen uit over de snelle cultuuromslag: ‘Het is beangstigend te zien hoe in tien jaar tijd de mentaliteit van een hele samenleving kan omslaan’. [6]

Revolutiegeest

Vooral achteraf gezien is het vooral de plotselinge ondergang van de (Kuyperiaanse) gereformeerde zuil geweest, die de founding fathers van EO en EH tot actie heeft bewogen. Een aantal generaties lang hadden orthodox-protestanten in Nederland zich gekoesterd in de maatschappelijke beschutting die de bekende gereformeerde bolwerken hadden geboden – ook al waren de meeste orthodox-protestanten, anders dan de schoolboeken doorgaans beweren, maar in heel beperkte mate zelf bij die zuil betrokken geweest. Zoals duidelijk is geworden uit diverse studies van het Amsterdamse onderzoeksproject van prof. Hans Blom naar de historische werkelijkheid van de verzuiling, zijn er grote lokale en regionale verschillen in het patroon van verzuiling. [7] Maar als regel kan wel gelden, dat de zogenaamde ‘orthodox-protestantse’ zuil van begin tot eind een tamelijk exclusief gereformeerde aangelegenheid was.

Andere orthodox-protestanten, van verspreide groepen evangelischen tot de diverse bevindelijk-gereformeerden en vooral de meeste hervormden, hebben zich nauwelijks door die zuilorganisaties laten mobiliseren en kunnen overwegend ‘niet-verzuild’ heten. (Het zelfde geldt overigens voor de meeste andere groepen. Waarschijnlijk is niet meer 20 procent van de hele Nederlandse bevolking ooit daadwerkelijk ‘verzuild’ geweest – maar dat is weer een verhaal apart) Dat wil zeggen: tot de culturele revolutie. Want in de jaren zestig en zeventig gaat het hele patroon van verzuiling op zijn kop en ontstaan er juist in orthodox-protestanse hoek ook nieuwe ‘verzuilde’ initiatieven die ook nieuwe groepen orthodoxe protestanten gaan bestrijken. Zorgen over de veranderingen in vooral de gereformeerde kerken zijn daarbij een belangrijk motief. In de diverse interviews verwijzen de founding fathers telkens naar zorgelijke ontwikkelingen bij gereformeerde bolwerken als de Vrije Universiteit, dagblad Trouw en ook de NCRV. Overal heerst de ‘geest van de revolutie’, constateren zij, en het is vooral tegen die revolutiegeest dat zij een dam willen opwerpen. In 1983 roept een EH-folder de christenen ‘te wapen’. De oorlogsmetafoor wordt een pagina lang volgehouden: ‘Er is oorlog! Nee, niet als toen, op 10 mei 1940. Maar er is wel een zware strijd gaande. En het gaat om het heil van onze kinderen, van de jeugd van Nederland.’

Daarmee wordt een belangrijk motief zichtbaar van de oprichters van de EH en ook de EO. Wat in de stukken uit die beginjaren opvalt, is de sterke mate waarin zij zich afzetten tegen een aantal tijdsverschijnselen die we nu, achteraf, collectief de culturele revolutie kunnen noemen. En die reactie verwoordden zij vaker in negatieve termen dan in positieve: er worden vooral veel dingen afgewezen en veroordeeld, pas daarna worden ook de eigen idealen benoemd. Geïmponeerd door de snelle veranderingen zijn de founding fathers vooral ‘anti’, lijkt het vaak, en pas daarna noemen zij zaken waar ze ook ‘vóór’ zijn.

Indachtig de lessen van met name de Amerikaanse historicus Klaus Epstein – die ons diverse soorten ‘conservatieve’ bewegingen leert onderscheiden van andere rechtse bewegingen die hij ter onderscheiding ‘reactionair’ doopt [8] – gebruikte ik in de bundel de term ‘reactionair’ om onder meer dat opvallende ‘anti-‘aspect van de nieuwe beweging rond EO en EH te benoemen.

Breuk

Waar de EH een fraai voorbeeld toont van een aanvankelijk vooral reactionaire beweging, luidde de strekking van het betoog, waren de orthodox-protestantse collega-hogescholen in Gouda (De Driestar) en Ede (Felua en De Vijverberg) beter te begrijpen als overwegend ‘conservatieve’ organisaties. Het verschil in oriëntatie (conservatief versus reactionair) helpt dan mooi de negatieve houding van toenmalige EH-bestuurders tegenover deze zusterorganisaties begrijpelijk maken, was een bijkomstig idee.

Want tot ver in de jaren tachtig velden EH-bestuurders vaak een hard oordeel over de wankelmoedige broeders in met name Ede. In verband met een regelmatig terugkerend overleg over de eventuele overname van de journalistiekopleiding (een overname die uiteindelijk in 1995 een feit werd) stuitte ik op bestuurlijke brieven waarin de collega-bestuurders duchtig de oren werd gewassen. ‘Ede’ zou te tolerant zijn tegenover moderne ketterijen en studenten met moderne opvattingen onvoldoende terechtwijzen. Een in januari 1987 verstuurde brief van die strekking leidde bijvoorbeeld tot een jarenlange breuk in de onderlinge relaties.

Onderzoek in de EH-archieven zal moeten uitwijzen hoe de verhoudingen met anderen zich ontwikkelden. Zo veel is nu wel duidelijk: in kringen van oprichters en bestuursleden van de toenmalige EH kon een stevige antithetische geest waaien die achteraf bezien soms bijna sectarisch lijkt.

Sectarisch. Die provocatieve term hebben we in de positief gestemde jubileumbundel vanzelfsprekend niet gebruikt. Maar tot mijn verrassing vielen ook de andere gebruikte typologieën niet bij iedereen in goede aarde. In een afwijzende recensie in het Nederlands Dagblad brak Willem Bouwman zijn staf over het gebruik van de term ‘reactionair’ die hij te verdachtmakend acht. [9]

Een andere karakterisering verging het al niet beter. Omdat veel voormannen van de beweging rond EO en EH (en niet alleen de gereformeerden onder hen) onmiskenbaar voortborduurden op de vertrouwde Kuyperiaanse antithese, valt in de bundel de term ‘antithese in een nieuw jasje’ voor het nieuwe evangelische verzet tegen de tijdgeest. Daarin spelen veel nieuwe Amerikaanse invloeden mee, luidt het verhaal, maar de geest van Kuypers antithese wordt toch ook nog regelmatig vaardig.

In zijn schets voor een Internationale Christelijke Universiteit’ (uitgaande van EO en EH samen) wees EO-directeur en EH-bestuurder Dorenbos in 1981 elk compromis met ‘verlichting, secularisatie en humanisme’ van de hand. De postchristelijke samenleving is een feit, stelt hij, en vraagt om een radicale afwijzing. ‘Het compromis overschrijft de grenzen van het waarheidsgehalte. Meegaan betekent het meedoen met de leugen.’[10]

Klassenstrijd

De gekozen luchtige typering (antithese in een nieuw jasje) was allesbehalve denigrerend bedoeld, maar ook deze term achtte Bouwman onjuist – en verrassend genoeg opnieuw vanuit de veronderstelling, dat het gebruik van de term ‘antithese’ een pejoratieve ondertoon verraadt.

Intrigerende vragen roept dat op. Is de reactie bijvoorbeeld anders wanneer elementen uit de neocalvinistische beweging van een eeuw geleden eveneens als ‘reactionair’ worden bestempeld? Toch is dat in de geschiedwetenschap niet ongebruikelijk en ik zou ook niet weten hoe het anders zou kunnen. Wie bijvoorbeeld wel eens kennis heeft genomen van de oorspronkelijke ideeën in kringen van werkliedenvereniging Patrimonium (met name fraai verwoord door de legendarische voorman Klaas Kater), zal niet gauw op de gedachte komen dat we hier te maken hebben met een CNV-in-wording. (Beter gezegd: vergeleken met sommige toenmalige ideeën over de maatschappelijke plaats van arbeiders steekt zelfs de huidige reformatorische RMU af als een bijna marxistische voorvechter van de klassenstrijd)

Ook het neocalvinisme van Abraham Kuyper en de vroege gereformeerde verzuiling was aanvankelijk ‘reactionair’ in de normale betekenis van het woord. Verzet tegen het opkomende socialisme en de eerste tekenen van secularisatie in de laatste decennia van de 19de eeuw vormden een belangrijk motief, daarin heeft Siep Stuurman ongetwijfeld gelijk. [11]

Toch zou ook die beweging in enkele decennia een ontwikkeling doormaken in de richting van een brede politieke en christelijk-sociale beweging (en nog weer een halve eeuw later zouden sociologen zelfs gaan denken dat de gereformeerde zuil àlle orthodox-protestanten had omvat).

En daar ligt mogelijk opnieuw een parallel met de ‘evangelische’ beweging rond EO en EH van de jaren zeventig. Ook hier konden aanvankelijk soms uitgesproken ‘reactionaire’ opvattingen en praktijken heersen waar men zelf 25 jaar later liever niet meer aan herinnerd wil worden. founding fathers EH muntten begrip ‘bijbelgetrouwDe keus is dan simpel: ofwel, je herschrijft de geschiedenis en buigt de oorspronkelijke ideeën in de huidige gewenste richting om, ofwel, je neemt op een zo luchtig mogelijke manier afstand van de jeugdzonden van destijds. Elk van beide reactiepatronen was de laatste jaren soms fraai zichtbaar.

Voor de eerste optie koos feestredenaar Willem Ouweneel bij de viering van het 25-jarige bestaan van wat er is overgebleven van de Evangelische Hogeschool, in januari 2002.

In een luchtig vertoog blikte hij terug op de ontwikkelingsgang en daarbij presenteerde hij EH-idealen van weleer als een prettig verzet tegen de tijdgeest. Het grote conflict uit 1990-91 kan dan zelfs dienen om te bewijzen dat de EH vitaal en weerbaar is gebleken in de strijd tegen obscurantisme, was de optimistische strekking. [12]

Nu waren er onder het gehoor, die zich persoonlijk de besproken momenten uit het EH-verleden konden herinneren en zij schoven wat ongemakkelijk op hun stoelen. Het moet de jubileumvierders zijn vergaan als hoorden zij Wouter Bos betogen dat hij zijn politieke idealen put uit de zuivere bronnen van Marx en Lenin, zoiets.

Postmoderne twijfels

Ook de EO heeft last van zijn eigen verleden. Naar verluid heeft al jaren geleden een bekende EO-onderzoeksjournalist een geschiedenis van de Evangelische Omroep voltooid. Sindsdien zou het manuscript veilig opgeborgen liggen in een directiekluis in het EO-gebouw, omdat er teveel onaangename zaken naar boven waren gekomen en men de publicatie niet aandurfde. [13]

Als de voortekenen niet bedriegen zal het echter niet zo lang meer duren of de EO zal zich ook openlijk rekenschap wensen te geven van het eigen kleurrijke verleden. Een voorproefje (die in de richting wijst van de tweede optie, die van een openlijke afstand tot vroegere idealen) gaf afgelopen najaar vertrekkend directeur Ad de Boer. Bij de opening van een besloten conferentie in het EO-gebouw op donderdag 25 november 2004 (over het aloude quo vadis-thema: hoe verder, wanneer zoveel vanzelfsprekendheden lijken verdwenen) [14] gaf hij een fraai stukje theater ten beste. Staande achter de katheder toonde hij de zaal één voor één de boeken die hij uitgezocht had om in het kader van zijn aanstaande verhuizing te worden opgeruimd. Evangelische en vrijgemaakte vastigheden van weleer (over neomarxisme, kernbewapening en andere voormalige links/rechtsthema’s) waren gratis af te halen voor de liefhebber die er nu nog zijn ziel aan wilde laven. ‘Waar wij 25 jaar geleden allemaal voor stonden, lijkt de laatste jaren allemaal niet meer zo vanzelfsprekend.’

Hij zette daarmee de toon voor de dag: weinig sprekers kwamen verder dan een herhaling van zijn laconieke verzuchting. In vele toonaarden, dat wel, en nog meer vrolijke anekdotes, maar met weinig nieuwe analyses. Wat daaraan het meest opviel was dat niemand zich expliciet afvroeg of ‘wij’ inderdaad 25 jaar geleden allemaal pal stonden achter de demonstratief getoonde (rechtse) zekerheden. En dus ook niet, of ‘wij’ dus inderdaad allemaal dezelfde verschuiving hadden doorgemaakt van de veronderstelde ‘integrale visie’ van destijds naar de meer postmoderne twijfels van nu.

Niemand durfde zich blijkbaar hardop afvragen of de EO van destijds of ook die van nu representatief mag heten voor ‘orthodox christelijk Nederland’ (zoals de uitnodigingsbrief zo fraai klakkeloos veronderstelde). Toch zal dat een vraag zijn die sommigen zich tijdens de conferentie in eigen gemoede hebben gesteld – en tijdens koffiepauzes heb ik haar ook daadwerkelijk zo horen formuleren.

Bijbelgetrouw

Want waaruit bestonden die ideeën in kringen van de EO en EH destijds? Als de beweging een kernwoord heeft gekend, dan is het ‘bijbelgetrouw’ geweest. De geschiedenis van EO en EH zou je kunnen schrijven aan de hand van de evolutie van dat ene opvallende neologisme.

‘Bijbelgetrouw’ scoort inmiddels duizenden hits in de google, maar de term is in oorsprong exclusief met de EH en ook de EO verbonden. Tijdens een brainstorm in 1974 werd ze bedacht door de drie founding fathers van de EH, van wie er twee op dat moment ook een belangrijke rol bij de EO speelden. [15] Op initiatief van de nederlands-gereformeerde zakenman F.J. Kerkhof (1915-99) – waarschijnlijk de eerste Nederlandse creationist aller tijden en ook al weer vrijwel de laatste – zetten ook Willem Glashouwer (dan nog `Hans’ geheten) en J.A. van Delden hun schouders onder de Stichting ter Bevordering van Bijbelgetrouwe Wetenschap, waar drie jaar later de Evangelische Hogeschool uit zou voortkomen. Heeft vitale organisatie een radicale periode nodig?(Die op zijn beurt in de jaren tachtig een christelijke universiteit begon die de inzet zou worden van de grote bestuurlijke crisis van 1990-91, het feitelijke einde van de EH-beweging)

Wat ze met ‘bijbelgetrouw’ bedoelden, zouden zij in tal van publicaties uiteenzetten. In alle gevallen was een nadere aanscherping beoogd van de aanduiding ‘evangelisch’ (een te breed bevonden term, hoewel toch werd besloten de Evangelische Hogeschool ‘evangelisch’ te noemen, naar analogie met de Evangelische Omroep). [16]

Bovenal kende de ‘bijbelgetrouwe’ beweging twee spitsen die ook nog eens nauw met elkaar waren verbonden. Waar nodig werd het front verbreed met andere rechtse thema’s uit het verhaal van Ad de Boer: ook de gevaren van ‘maatschappijkritiek’ en ‘marxisme’ werden soms in een adem meegenomen en een bekende EH-slogan riep op tot een strijd ‘tegen evolutie en revolutie’.

Maar de twee echte kernwoorden waren ‘evolutionisme’ en ‘schriftkritiek’. En van die twee was ‘evolutionisme’ (eveneens een opvallend neologisme) duidelijk de belangrijkste. ‘De oprichters (van de EH) ging het allereerst om de strijd tegen het evolutionisme’, zal Van Delden later schrijven. [17] Dat riep om bijbelgetrouwe antwoorden. Ze heetten respectievelijk ‘schriftgezag’ en ‘creationisme’.

Creationisme

Het eerste antwoord mag een tamelijk vertrouwde gereformeerde klank bezitten, het tweede wijst in een heel andere richting. De curieuze ‘creationistische’ boventoon van de hele beweging van destijds geeft inderdaad een duidelijke aanwijzing voor een belangrijke ‘vreemde’ invloed. [18] Zo’n invloed was er en ze kwam inderdaad van ver. Op zoek naar meer vitale antwoorden op de culturele revolutie lieten de voormannen van EO en EH zich graag inspireren door Amerikaanse voorbeelden. Ook letterlijk: een aanzienlijk EO-budget moet zijn opgegaan aan bezoeken aan Amerika en ook de armlastige EH, waarvan veel prominenten tegelijk gelieerd waren aan de EO, kon daar soms vrijelijk gebruik van maken.

In Amerika ontmoette men niet alleen geestverwante evangelicals in de brede zin. Praktische antwoorden bleken vooral te vinden in meer fundamentalistische kringen. Daarmee valt het f-woord dat in de Nederlandse context vrijwel onbruikbaar is (en zeker nog meer verzet oproept dan andere genoemde typeringen). In de Amerikaanse context evenwel is ‘fundamentalists’ een titel die een aanzienlijk deel van de evangelicals zichzelf van harte toedicht. En de eerste decennia van zowel de EO als de EH zijn niet te begrijpen zonder deze ‘fundamentalistische’ connecties.

In 1980 bezochten de beide EO-prominenten (en op dat moment ook EH-bestuurders) Bert Dorenbos en Willem Glashouwer een groot complex in Regent Beach, Virginia. Een dag lang werden zij rondgeleid over de weidse terreinen van het Christian Broadcasting Network van televisie-dominee Pat Robertson en opgetogen keerden zij huiswaarts.

Robertson is ook hier te lande bekend als de grote man achter de Moral Majority en andere bolwerken van de Christian Right. Jarenlang zouden zijn invloedrijke creaties (een eigen tv-station, een universiteit zelfs en een heel scala aan politieke en maatschappelijke bewegingen) ten voorbeeld worden gesteld aan zowel EO als EH. (Eind jaren tachtig lanceerde Dorenbos nog eens grootse plannen voor een Rainbowpark bij Zeewolde, dat Disneyland naar de kroon zou steken met een creationistisch familiepark dat zelfs een eigen universiteit zou omvatten) [19]

Fossielenverzameling

Tastbaarder werd de overname van een andere f-creatie: die van het creationisme (waarschijnlijk het derde Nederlands neologisme dat exclusief uit deze beweging stamt).

In 1975 werd het blad Bijbel & Wetenschap opgericht, waarmee een nieuw gezicht zijn intrede deed: de jonge ontwikkelingsbioloog Willem Ouweneel werd hoofdredacteur. Het tijdschrift zou al snel het huisorgaan van de Evangelische Hogeschool worden – totdat het 25-jarige jubileum van de EH in 2001 aanleiding gaf de naam te veranderen in Ellips. ‘We wisten dat Bijbel & Wetenschap een bepaald imago had: het zou alleen gaan over het creationisme’, verklaarde de nieuwe EH-directeur. [20]

Soms dekt een imago ook aardig de lading. Want creationisme was lange tijd hèt thema bij uitstek van de EH. Niet alleen het tijdschrift en de belangrijkste publicaties waren eraan gewijd [21], er waren ook congressen, themadagen en tentoonstellingen en de EO had soms creationistische EH-happenings op tv uitgezonden. (Zelfs was in Duitsland een fossielenverzameling aangekocht die moest uitgroeien tot een creationistisch museum)

Dat alweer bij haar 25-jarig jubileum de EH afscheid wenste te nemen van juist dit rijke erfgoed (feitelijk haar voornaamste bestaansgrond) geeft aanleiding tot een paar slotvragen.

Gekke mannen

Ook 25 jaar later biedt de wonderlijke mix van evangelisch, gereformeerd en zelfs reformatorisch die de EO en EH juist in de beginjaren zo kenmerkte, een boeiend schouwspel. De teneur kon anti-intellectueel, antithetisch en fundamentalistisch zijn, tegelijk toonde de beweging een indrukwekkend elan en aanstekelijk idealisme. (Studeren aan de EH was voor talloze studenten waarschijnlijk een aanzienlijk intensievere en vormender ervaring dan bijvoorbeeld een studie aan de Christelijke Hogeschool Ede heden ten dage. En de Gideonsbende die de EO door zeeën van hoon en tegenwerking heeft weten loodsen, verdient geen sikkeneurige scepsis achteraf) De EH mag dan feitelijk ten onder zijn gegaan, de EO is door de crises heen te voorschijn gekomen als een vitale beweging, misschien wel de meest levenskrachtige Nederlandse omroep van dit moment.

Een van de vragen zal dan altijd luiden of een dergelijke vitale beweging alleen kan ontstaan door een radicale periode heen. Zijn alleen ‘gekke mannen’ (om mijn broodheer te citeren) in staat een dergelijke beweging van de grond te krijgen? Horen zaken als machtsmisbruik en willekeur (niet alleen het toenmalige EO-bewind doet soms denken aan Lenin’s democratisch centralisme, ook de EH kende een uitgesproken autoritaire cultuur) daar soms onvermijdelijk bij? Kan zo’n organisatie vervolgens over zijn eigen schaduw heen springen? En is een vorm van rekenschap van het eigen verleden geen onvermijdelijke voorwaarde?

Eeuwfeest

Een andere vraag zal zijn hoe het komt dat de uitgesproken idealen van toen een zo korte adem bleken te hebben. Zou dat te maken hebben met een te exclusieve fixatie op de tijdgeest (zelfs als die tijdgeest de culturele revolutie was)? En zouden sommige meer conservatief gewortelde orthodox-protestantse instanties van destijds Waarom viel hervormd Nederland in 100 jaar uiteen?(van de gereformeerde bond tot een reformatorisch dagblad en toenmalige zusterhogescholen) inderdaad bewust een zekere afstand hebben ingebouwd? Bijvoorbeeld omdat men destijds al de EH te ‘fundamentalistisch’ oordeelde (zoals enkele bronnen beweren)?

Anders gezegd: hoe principieel was de afstand die veel orthodox-protestanten blijkbaar tot de bijbelgetrouwen in acht hebben genomen? En valt er een zinnige historische vergelijking te maken met de gepaste afstand die veel orthodox-protestanten altijd hebben bewaard tegenover de gereformeerde zuilorganisaties van weleer?

Het zijn vragen die met minstens evenveel reden ook gesteld kunnen worden aan die organisaties zelf. Want hoe ziet dit verhaal eruit, wanneer de nieren worden geproefd van de bijna honderdjarige gereformeerde bond (2006 is het eeuwfeest, dat hopelijk niet zonder een historisch-inhoudelijke terugblik zal passeren)?Ook de reformatorische en vrijgemaakte minizuilen hebben aanzienlijke inhoudelijke verschuivingen doorgemaakt en ook die verdienen een degelijk historisch onderzoek. Maar een kloek gereformeerde-bondsboek zou een fraai begin zijn. (En daarna wordt het tijd, dat eindelijk eens het fascinerende verhaal van de volkomen vergruizing van het protestantse Nederland wordt geschreven. Hoe het mogelijk was dat in minder dan een eeuw tijd (tussen 1870 en 1970) een hervormde natie uiteenviel in alle kleuren van de regenboog, van gereformeerden en bevindelijken tot socialisten en humanisten. Maar misschien vergt dat nog wat meer studie).

Drs. J.C. Snel (1961) studeerde geschiedenis aan de VU, is medewerker van Wapenveld en als docent Journalistiek en Communicatie verbonden aan de Christelijke Hogeschool Ede

  1. Anneke Houtman en Johan Snel, `We zijn heus geen dominee-journalisten’. Een paar hoofdstukken uit 25 jaar Evangelische School voor Journalistiek (ESJ) (Ede 2004), 205 blz. te bestellen bij de Christelijke Hogeschool Ede
  2. Hoofdstuk 8 van dit jubileumboek doet een eerste poging de grote EH-crisis te beschrijven. (In 1990-91 kwam het bestuur met zijn universiteitsplannen lijnrecht te staan tegenover een oppositie van directie en raad van toezicht. De laatste won, maar van de EH bleef slechts een romporganisatie over. De prille christelijke universiteit en vier van de vijf opleidingen verdwenen en van de oorspronkelijke EH-ambities werd niets meer vernomen)
  3. O.a. in Peter van Rooden, Secularization and Dechristianization in the Netherlands, in: Hartmut Lehmann (red.), Dechristianisierung und Rechristianisierung im neuzeitlichen Europa und in Nordamerika: Bilanz und Perspektiven der Forschung (Göttingen 1997), blz. 131-153
  4. James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig (Boom, Amsterdam/Meppel 1995)
  5. Het gebruik van de term ‘evangelisch’ in deze zin is betrekkelijk nieuw en is vooral door de Evangelische Omroep beïnvloed, voordien had ‘evangelisch’ eerder een wat oecumenische klank.
  6. Pieter Nouwen, De Evangelische slag bij Nieuwspoort, (Elseviers Weekblad 28, oktober 1978)
  7. Een evaluatie in: J.C.H. Blom en J.Talsma (red.), De verzuiling voorbij. Godsdienst, stand en natie in de lange negentiende eeuw (Amsterdam 2000)
  8. Vooral Klaus Epstein, The Genesis of German Conservatism (Princeton 1966)
  9. Willem Bouwman, De ESJ volgens zichzelf (Nederlands Dagblad, Het Katern, 15 oktober 2004) hekelt de feiten van het boek. Zijn inhoudelijke bezwaar is dat enerzijds de culturele revolutie en anderzijds het principiële karakter van de EH-beweging van destijds onvoldoende serieus worden genomen, o.a. door het gebruik van termen als ‘reactionair’ en ‘antithese’.
  10. L.P. Dorenbos, Stand van zaken en plan van actie International Christian University (EH-nota, december 1981)
  11. Siep Stuurman,Verzuiling, kapitalisme en patriarchaat: Aspecten van de ontwikkeling van de moderne staat in Nerland (Nijmegen 1983), hanteert onvruchtbare (marxistische) vooronderstellingen. Maar zijn observatie dat veel neocalvinistische initiatieven reageerden op o.a. het vroege socialisme, lijkt me historisch correct.
  12. De herdenkingsredes zijn uitgegeven in een eenvoudige EH-brochure en ook ND en RD deden verslag van de dag (21 januari 2002)
  13. In de eerste vijftien jaar van haar bestaan onthulden media soms ernstige misstanden. Elsevier (3 juni 1972) berichtte dat ongeveer driekwart van de medewerkers van het eerste uur de jonge omroep ontgoocheld de rug had toegekeerd. Sociaal Economisch Management (31 maart 1979) kwam met een dik dossier (‘mismanagement, neerkomend op tirannie’). Jan Hoedeman kon vier jaar later in de Haagse Post (24 september 1983) berichten over ‘De meedogenloze strijd bij de EO’.
  14. De conferentie was besloten, maar scheidend EO-directeur Ad de Boer citeerde er op zijn eigen EO-directeurenweblog uit. Een schets van zijn eigen openingsspeech zal daarom wel geoorloofd zijn.
  15. Er bestaat geen Amerikaans equivalent van ‘bijbelgetrouw’, hoewel ‘faithful to the Bible’ voorkomt en het Nederlandse neologisme kan hebben geïnspireerd.
  16. Directeur N.C. van Velzen zal dat later met zoveel woorden verklaren (H. de Vries, De grondslag van de “reformatorische” Evangelische Hogeschool, Terdege 31 januari 1990)
  17. J.A. van Delden, Creationisme aan de Evangelische Hogeschool, Bijbel en Wetenschap 129, januari 1990
  18. Een belangrijk motief achter de oprichting van de EH was de ontwikkeling van de natuur-wetenschappen aan de Vrije Universiteit. Met name de opvattingen van VU-bioloog Jan Lever – gepopulariseerd voor de NCRV-radiomicrofoon – hadden een soortgelijk katalyserend effect als in latere jaren die van VU-theoloog Kuitert.
  19. Michele de Waard, Bijbels park blijft visioen voor Dorenbos, NRC Handelsblad 25 juli 1990
  20. Redactie kerk, Ellips moet kennis EH uitdragen, Nederlands Dagblad 20 december 2001
  21. Van Delden’s Schepping en wetenschap zou tot eind jaren negentig op de literatuurlijst van elke EH-student staan. Creationistische publicaties van Ouweneel en anderen maakten de EH tot (in eigen woorden) het ‘belangrijkste creationistische centrum’ van Europa.