De handzame Calvijn & Belijdenisgeschriften voor de Protestantse Kerk in Nederland

Samengesteld, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Rinse Reeling Brouwer & Ingeleid door dr. Klaas Zwanepol
Hein van Dolen en Hannie Vermeer-Pardoen

[1]Het is een bekend verschijnsel geworden: introducties in het gedachtegoed van grote denkers uit het verleden in de vorm van een leeswijzer bij zorgvuldig gekozen representatieve teksten. Zo kennen we de serie ‘de draagbare’ Nietzsche, Freud etc. Een gevaar van zo’n beperkte selectie is natuurlijk dat mensen zich niet verder in zo’n denker verdiepen en toch denken overal over te kunnen meepraten. Het alternatief is echter dat men helemaal geen toegang meer vindt tot zulke gestalten uit het verleden die een belangrijke bijdrage aan onze cultuur hebben gegeven. Dat laatste lijkt mij eigenlijk het meest waarschijnlijk en het geldt zeker van Calvijn. Zelf heb ik – er was geen alternatief – Calvijn moeten leren ontdekken via de Institutie in de vertaling van dr A. Sizoo. Die vertaling is voor mij zo ongeveer het meest sprekende voorbeeld van hoe je mensen de vreugde in het lezen van een denker kunt benemen. De tekst van de Institutie in moeizaam Nederlands overgezet, geen inleiding bij de teksten, geen leeswijzer – en dat is het dan.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat men in de studie toen over het algemeen ook anders met denkers omging. Zo heb ik ooit colleges godsdienstfilosofie gevolgd en hoofdwerken van Wittgenstein en Heidegger moeten bestuderen voor een tentamen, zonder dat er enige aandacht was voor hun biografie en voor het klankbord van het leven, waarop hun teksten pas echt tot klinken komen. Dat zou nu niet meer kunnen, alleen al omdat we anders kijken en vragen. Dat anders kijken van vandaag biedt stellig nieuwe kansen en mogelijkheden, getuige De handzame Calvijn. Wie had tien, twintig jaar geleden gedacht dat uitgeverij Van Gennep een serie zou starten: ‘Denkers over religie’? En als men daarmee al gerekend had, wie had durven opperen dat de serie zou openen met uitgerekend Calvijn?! En dan óók nog in de vorm van een voortreffelijke selectie van teksten die tot dusverre bij mijn weten zó niet ergens bij elkaar stonden...

Ik durf niet te zeggen hoeveel Calvijn er nog wordt gelezen, en waar, maar ik had en heb niet de idee dat het de beperkte lezerskring van geestverwanten overstijgt. Nu is er dan deze bloemlezing uitgekomen en ook nog in een zorgvuldige en veelal frisse en aansprekende vertaling. De vertalers zijn geen theologen, maar gespecialiseerd in het Latijn en oud-Frans. Mijn indruk is dat het stellig ook zijn voordelen heeft als men zijn teksten niet primair vanuit een theologisch verstaanskader leest en dan ook anders vertaalt.

Ik geef een indruk van de inhoud. We vinden hier Calvijns bekende – geïsoleerde – uitspraak over zijn ‘plotselinge bekering’ (240) en we krijgen ook van hemzelf te horen waarom hij er niet meer van zegt: hij spreekt niet graag over zichzelf (148). De ‘rationele’ Calvijn laat zich in het hart kijken, als we lezen dat hij verlangt naar zijn vaderland, en dat hij zijn eigen levensweg in de spiegel van de Psalmen terugvindt (240vv), met name in een David die tot een zwerversbestaan is veroordeeld. We horen hem het pleit voeren voor een wekelijkse avondmaalsviering (56v) en we lezen over zijn imposante project om de liturgie aan de gemeente terug te geven – en dat inclusief de ongehoorde vernieuwing van de gemeentezang, door de gemeente de Psalmen te doen zingen (61v; 264). Telkens weer treft het hoe Calvijn gedreven wordt door de wens de gemeente te brengen tot een eigen, bewust beleefd en doordacht geloof. Het bekende beeld van het ‘kolenbrandersgeloof’ uit die tijd is een waar schrikbeeld voor hem geweest. Die echte of fictieve kolenbrander zou gevraagd zijn naar wat hij geloofde, maar hij bleef ieder antwoord schuldig en verwees degene die hem de vraag stelde naar de dichtstbij zijnde pastoor: ‘Wat hij gelooft, geloof ik ook.’ Een schrikbeeld was het voor Calvijn, omdat hoofd en hart dan dus niet in aanraking met en onder het beslag komen van de bevrijdende en oordelende kracht van het Woord van God. Het gaat daarbij ook niet alleen om het persoonlijk bestaan. Telkens komt in dit boek het woord uit Spreuken terug: ‘Zonder inzicht gaat het volk te gronde’ (24; 67; 259).

Dr R.H. Reeling Brouwer, docent theologiegeschiedenis aan de Theologische Universiteit te Kampen, had de eindverantwoordelijkheid van dit boek en van zijn hand zijn ook de inleidingen op de teksten. Die zijn over het algemeen geschreven met gevoel voor wat Calvijn bewoog en bedoelde te zeggen en ook to the point. De wijze waarop hij de kwestie Servet tekent is kenmerkend: niet geïsoleerd en uitvergroot, maar in het kader van die tijd en dan ook met - terechte - vragen aan het adres van Calvijn. Minder gelukkig is de typering van de samenhang tussen rechtvaardiging en heiliging, als een ‘tamelijk gecompliceerde constructie’ die maar moeilijk te vatten is (77). Dat de reformator hier vanuit de effectiviteit van het werk van Christus en de Geest schrijft en dat het hem niet om een moeilijke theologische constructie gaat, maar om het leven zelf, is Reeling Brouwer kennelijk ontgaan. Die effectiviteit van Christus’ werk in de levensvernieuwing is een centraal motief bij Calvijn, getuige ook zijn verzuchting over het Genève zoals hij het bij zijn eerste komst aantrof: ‘er werd gepreekt en dat was alles...’ (314).

Reeling Brouwer leest vanuit zijn eigen achtergrond en dat bepaalt mede de invalshoek van waaruit hij Calvijn interpreteert. Niet geheel onproblematisch, maar wel prikkelend zijn de passages waar hij Calvijn naast de ‘meesters van de verdenking’, met name Freud en Marx, plaatst (194) en Genève vergelijkt met Moskou ten tijde van de Koude Oorlog (282; 294 noot 9 en 16).

De publicatie van dit boek heeft voor mijn besef iets verrassends en tegelijk beschamends. De verrassing is aangenaam, omdat De handzame Calvijn juist in deze serie verschijnt, en misschien ook voor een bredere kring aanleiding vormt zich met de reformator bezig te houden. Beschamend, omdat men in gereformeerde kring niet op het idee is gekomen het zó te doen.

Het tweede boek dat ik hier graag ook zeer aanbeveel, is de bundeling van Belijdenisgeschriften voor de Protestantse Kerk in Nederland. Ze staan er allemaal in: de klassieke gereformeerde belijdenisgeschriften, maar ook Calvijns Catechismus van Genève, en Luthers Kleine en Grote Catechismus; en uit onze tijd de Theologische Verklaring van Barmen en de Concordie van Leuenberg. Prof.dr. K. Zwanepol heeft de korte en zakelijke, maar ook goede en verhelderende inleidingen verzorgd. Ik ben erg blij met dit boek, vanwege de rijkdom en kracht van belijden die hier ligt opgeslagen voor gebruik. Het doet me goed teksten die mij veel zeggen – ik denk met name aan de Catechismi van Luther en de Barmer Thesen – hier in één fraai uitgegeven boek bij elkaar te hebben staan. Luthers uitleg van het Eerste Gebod (66vv) alleen al is het waard zijn Kleine en Grote Catechismus vandaag terdege te laten meespreken.

De laatste tijd is er de nodige discussie over ‘het einde van het protestantisme’. Voordat men het protestantisme ten grave zou willen dragen, verdient het aanbeveling deze beide boeken eens goed door te nemen om te beseffen waar we vandaan komen en wat onze bronnen zijn. Maar stel je ook eens voor, denk ik dan, dat deze teksten weer gelezen worden en dat mensen zich erdoor laten aanspreken en uitdagen en een spoor wijzen!

Apeldoorn, G.C. den Hertog

  1. Van Gennep, Amsterdam, 2004, 340 blz., € 22,50 Boekencentrum, Zoetermeer & Protestantse Pers, Heerenveen, 2004, 244 blz., € 19,90