De pastor als reisgenoot
[1] Er is de laatste jaren onmiskenbaar sprake van een opleving van spiritualiteit. Mensen ontdekken vaak dat ze niet van brood alleen kunnen leven. Verwaarloosde en vergeten lagen in het innerlijk melden zich. De afgelopen zomer las ik in diverse kranten over voettochten die mensen ondernamen, naar Santiago de Compostello, maar ook dichter bij huis. Reisgenoten werden ze van anderen, onbekenden vaak, maar het was in die krantenberichten wel duidelijk dat ze de ander slechts zo ver lieten komen als ze zelf wilden. Bij alle hang naar transcendentie is er in elk geval op één punt sprake van een doorgaande lijn: ik wens geen inmenging in mijn zaken en al helemaal wil ik niets van bovenaf opgelegd krijgen. Het moet mijn eigen levensverhaal blijven.
In het pastoraat komen we diezelfde mens ook tegen en tot op zekere hoogte zijn we het allemaal ook zelf. Is er een mogelijkheid die mens met het Evangelie in aanraking te brengen? Het luistert hier nauw. Het Evangelie is niet naar de mens, maar tegelijk is het zo dat – in de woorden van Augustinus – niemand gelooft, of hij/zij doet het vrijwillig.
Tegen de achtergrond van deze situatie heeft dr. H.C van der Meulen dit boek geschreven, waarin hij zoekt naar mogelijkheden van geestelijke begeleiding van deze mens. Hij zet breed in. In het eerste hoofdstuk verkent hij wat er in de cultuur aan hang naar spiritualiteit aanwezig is. Hij beschrijft niet alleen, hij ziet zich ook gedwongen meteen kritische kanttekeningen te plaatsen. Spiritualiteit, waarin God niet als persoon erkend wordt, mist de reële betrokkenheid op Hem die zich als ‘Derde’ in het gesprek mengt dat wij mensen met anderen en onszelf voeren. God als persoon acht hij nog te weinig omlijnd. Het zal gaan om de Naam, om Hem die Zich openbaart, maar die reeds ‘onnaspeurlijk aanwezig’ is.
In de literatuur over pastoraat neemt de ontmoeting van Jezus met de Emmaüsgangers vandaag een prominente plaats in. Dr. H.C. van der Meulen sluit zich erbij aan, en typeert de pastor als reisgenoot, een benaming die aanstonds de associatie oproept met het gedicht van Jaap Zijlstra dat als gezang 73 in het Liedboek voor de Kerken is opgenomen: ‘de Heer is onze reisgenoot’. De Opgestane voegt zich bij de twee mannen, die al hun hoop hadden zien vervliegen. Hij neemt hun vragen en moeiten serieus, veegt ze ook niet van tafel, en voert vragend en uitdagend een gesprek met hen.
‘Mystagogie’ is het woord dat Van der Meulen in dit boek opnieuw in omloop brengt. In de rooms-katholieke kerk is het in de twintigste eeuw geherintroduceerd, nadat het sinds ruwweg de vijfde eeuw in het vergeetboek was geraakt. Toen het christendom staatsgodsdienst werd kwamen de heilsgeheimen op straat te liggen. ‘Mystagogie’ is een oud woord dat is samengesteld uit ‘mysterion’ (geheim) en ‘agogie’ (voeren, leiden). Het woord is van oorsprong voor-christelijk en heeft dan betrekking op de inwijding in de mythen. De Grieks sprekende oude kerk heeft de term overgenomen en verstaan als inleiding in de geheimen van het heil. Het gaat daarin om de cognitio experimentalis Dei, om bevindelijke kennis, om kennis en ervaring inéén. De pas gedoopten worden vertrouwd gemaakt met de heilgeheimen. Dan pas, niet eerder. Er is iets als een arcani disciplina, een verborgenheid die pas kan worden onthuld als men door de doop in Christus is ingelijfd. Die laatste term kennen we uit Widerstand und Ergebung van Bonhoeffer en die brieven uit de gevangenis willen dan ook gelezen worden vanuit zijn overtuiging dat het einde van het Constantijnse tijdperk is aangebroken. Het is niet toevallig dat de bekende ‘doopbrief’ deze situatie thematiseert.
Van der Meulen zoekt aansluiting bij waar het in de gedachte van de ‘mystagogie’ om ging. Dat is vernieuwend, want in het protestantisme hing er totnogtoe een wat bedenkelijk luchtje om al wat naar mysterie zweemde heen. En waar de term vandaag opnieuw gemunt wordt, is de inhoud niet zelden vaag-religieus. De huiver bij orthodox-protestanten is dus begrijpelijk en voor een deel terecht, maar er ligt ook iets onopgeefbaars in opgesloten. Zoals dr. Van der Meulen het verstaat gaat het niet om een duiding van wat we van binnen uit al weten, maar om – met alles wat in ons omgaat – een zodanige ‘geestelijke begeleiding’ te krijgen, dat we in ‘het gewone leven’ (hoofdstuk 4) in een gesprek worden betrokken, waarin God Zich meldt en ons stilhoudt (hoofdstuk 5). In die setting kan en wil de bijbel gaan spreken (hoofdstuk 6), kunnen we Hem herkennen, maar daarnaast ook missen (hoofdstuk 7). Intussen zijn we wel op weg naar ‘Jeruzalem als plaats van bestemming’ (hoofdstuk 8).
Dr. Van der Meulen heeft een goed en stimulerend boek geschreven, waaraan niet alleen de pastor veel kan hebben, maar ook iedereen die lijdt aan de verschraling van de ziel en beseft dat inwijding in de heilgeheimen geleerd en gezocht wil worden.
Apeldoorn, G.C. den Hertog
- Boekencentrum, Zoetermeer, 2004, 297 blz., € 26,50