Anno Domini & Een stille duif in de verte
[1] Dagboeken vormen een genre apart. Ze vormen enerzijds een soort tijdsdocument, zij het ook dat we het tijdsgebeuren zien zoals de auteur het beleefd heeft. Daarnaast bevatten ze persoonlijke ontboezemingen en gunnen ze ons een blik in het innerlijk van de schrijver. Willem Barnard, dichter en bijbelgeleerde, heeft al vanaf zijn kinderjaren een dagboek bijgehouden, sedert zijn emeritaat in 1975 met steeds grotere inzet en toewijding. Zijn aantekeningen over de jaren 1978 tot en met 1992 zijn nu door hem bewerkt en uitgegeven, waarbij Barnard op een van de laatste bladzijden de opmerking maakt: ‘Het is een publicatie A. D. 2004, deze collectie van dagboeknotities toen.
In de periode die dit dagboek beslaat is het klimaat van onze samenleving op tal van punten drastisch gewijzigd. Het jaar 1978 behoort nog tot de maatschappijkritische jaren, de roerige periode met zijn discussies over de kernwapens en de kruisraketten. Het zijn de jaren waarin de maakbaarheid van de samenleving nog door velen beleden werd. In de jaren ‘80 verandert dit al vrij snel. In 1992 is het ijzeren gordijn verleden tijd en hebben we de ineenstorting van de communistische regimes achter de rug met alle gevolgen van dien, voor de beide delen van Duitsland en Oost-Europa. De jaren ‘90 vertonen het beeld van een meer en meer geïndividualiseerde samenleving en van een cultuur waar overleving plaats maakt voor beleving en genieten. In kerkelijk en theologisch opzicht zijn het de jaren waarin een moderne vernieuwingstheologie en een dikwijls wat verstarde orthodoxie zich laten horen en waarin het kerkelijk leven van de mainstream-kerken beheerst wordt door conflicten rondom Samen op Weg.
Dat alles is, grof gezegd, de context van deze dagboeknotities. Barnard komt hierin naar voren als iemand die kerkelijk en cultureel een heel eigen positie inneemt, kritisch en tegendraads naar verschillende kanten. Uiterst kritisch wat betreft het militarisme, de gangbare politiek, de hoogmoed van de wetenschap, het hedonisme en de leegheid van een cultuur waar simplisme en verplatting hoogtij vieren. Uiterst kritisch ook ten aanzien van het kerkelijk leven. ‘Waar is de aristocratie van de kerk? Het is democratie wat de klok slaat. En dus vulgarisatie. Maar zo kan de kerk de ‘confrontatie’ met de cultuur niet aan’ schrijft hij op 3 december 1992. Tegendraads in die zin dat hij zich scherp verzet tegen de theologische waan van het modernisme, met name de progressieven in de Gereformeerde Kerken moeten het ontgelden – Trouw noemt Barnard een krant ‘van gereformeerden die tot verlichting zijn gekomen en dat merk je aan een overspannen houding van progressiviteit’ –, maar wie denkt dat de auteur zich opwerpt als kamvechter van de gereformeerde orthodoxie ontdekt dat hij zich vergist. Ook van een dogmatische rechtzinnigheid verwacht de auteur geen heil.
Barnard ademt in de grote – met name liturgische – traditie van de kerk en trekt zich tegenover allerlei theologische ontwerpen terug op de woorden van de Schrift die hij in een nauwgezette luisteroefening probeert te spellen. Wij danken daar zijn magnum opus Stille Omgang aan, een boek om steeds weer te lezen en te herlezen. Als dichter was hij nauw betrokken bij de nieuwe Psalmberijming en het Liedboek van de Kerken. Recent verscheen van zijn hand een boekje over de psalmen 42-72, Een stille duif in de verte. Gepeins bij de psalmen, het tweede deel in een reeks over het Psalter. Die ondertitel geeft trefzeker aan waar het Barnard om gaat. Je zou het een combinatie van meditatie en exegese kunnen noemen. Per psalm worden in enkele bladzijden een aantal gedachten aangereikt, soms naar aanleiding van een enkel woord of een enkel vers. De auteur – taalman als hij is – is vooral bezig met de vertalingen van de woorden. Daarbij is hij wars van gewichtigdoenerij enerzijds en van modieuze vlotheid anderzijds. Twee sprekende citaten: ‘Ik sla wild naar de om mijn hoofd heen gonzende muggen van de kerkpagina – zwermen van modetermen’ (…) ‘Waarom is napráten toch zoveel méér in zwang dan nadénken’.
Een dichterlijk boek als Psalmen vraagt ook om een dichterlijke uitleg. Het tekent de dichter dat hij associaties en woordspelingen niet schuwt. Ik denk aan zijn opmerkingen over het opschrift boven Psalm 56: In het Hebreeuws: Jonat elem rehokim. Moet je vertalen ‘een duif op verre terebinten’? Of ‘van verre eilanden’? Barnard sluit zich aan bij de Groot Nieuws Bijbel ‘Een stille duif in de verte’. En daarbij merkt hij op: ‘Het klonk geheimzinnig en dus veelzeggend genoeg om er over door te denken’. En dat doet hij dan ook. Duif, in het Hebreeuws jona, is meer dan een naam uit vogelwereld. ‘Het gaat niet ornithologisch toe, maar theologisch’. En dan wijst de auteur op de duif uit het Hooglied, uit de geschiedenis van Noach, de profeet Jona. De duif kenmerkt het bestaan van Israël: roepingsvolk, uitgeroepene, ver van haar til geraakt, in ballingschap. En dan wordt zo’n opschrift een beeld van het psalmboek zelf dat achter alle marktgeschreeuw met stille stem hem aanspreekt.
De auteur is in gesprek met de psalmen, met zijn lezers en met zichzelf. Ook dat laatste. Eerlijk verwoordt hij meermalen dat hij moeite heeft met allerlei uitingen, zoals bijvoorbeeld de wraakpsalmen, de botsing met vijanden. Soms neemt die tegenspraak de vorm van ergernis aan. ‘Kribbig en weerbarstig luisteren’ noemt hij het ergens. Maar daarbij blijft het niet. Door de vervreemding heen vraagt hij aandacht voor wat de psalmdichter in zijn situatie bedoelt en hoe juist Israël van die vijandschap geweten heeft. Voor een vruchtbare omgang met de bijbel en met het psalmboek lijkt me deze benadering belangrijk. Het is goed eerlijk je eigen aarzelingen en vragen onder ogen te zien, te verwoorden en je dan door het vreemde getuigenis van deze liederen te laten gezeggen en te laten corrigeren. Binnen de Schrift nemen de Psalmen, dit gebedenboek van Israël een grote en unieke plaats in. Wij zingen met Israël mee in het spoor van Jezus Christus die zijn weg heeft afgetast aan de psalmen. Je kunt niet dankbaar genoeg zijn voor mensen die ons de schoonheid en de rijkdom van dit bijbelboek dichterbij brengen. Uiteraard gaan persoonlijke overpeinzingen soms alle kanten uit. Soms denk je: nu is de schrijver wel ver van huis. Of draaft hij niet wat door? Maar mijn eigen leeservaring is dat in elk van deze ruim dertig hoofdstukjes wel een of meer gedachten voorkomen die je aan het denken zetten. Het is een boekje om steeds weer ter hand te nemen. Gereformeerde orthodoxie loopt nog wel eens gevaar om een breed uitgewerkte Schriftbeschouwing te laten prevaleren boven een open luisterhouding. Daar zit iets tragisch in. Het bekende ‘sola scriptura’ functioneert dan pas op de rechte wijze als we ons door die Schrift laten verrassen. ‘Ik heb’, zegt Barnard in een lezing (als aanhangsel aan dit boekje toegevoegd) ‘leren luisteren naar de Schrift om te horen hoe anders die spreekt, hoe – voor mij – voorbeeldig’. ‘Twee dingen zijn voor je geloof onontbeerlijk: a) een leerstelsel om van af te vallen en b) een bijbel om op terug te vallen’.
Willem Barnard is niet alleen Schriftuitlegger, maar ook bekend als dichter onder de naam Guillaume van der Graft. Dat zijn geen twee verschillende personen. Barnard weigert zich te laten opsplitsen in een dichter en een dominee, een schrijver van liederen en een bijbeluitlegger. In zijn Dagboek maakt hij een geestige vergelijking: ‘Ik ben te vergelijken met België. Er loopt een lijntje dwars door mij heen, net als de lijn die België indeelt en verdeelt, maar net zo min afdoende. Aan de ene kant van dat lijntje heet ik Willem, aan de andere kant Guillaume. Ik besta uit een taalgrens met toebehoren. Dat bemoeilijkt het overzicht, dat maakt voor menigeen de kijk op het geheel onmogelijk. En toch is dat geheel voor mijzelf onmisbaar en onmiskenbaar, zoals er ook onloochenbaar een ‘belgitude’ bestaat. Willems Stille Omgang en Guillaume’s Hondewacht, om twee recente publicaties te noemen, zijn van dezelfde ‘nationaliteit’. Ze bekennen dezelfde kleuren. Die tweeslag heeft hem overigens ook de nodige pijn bezorgd. Meermalen laat de schrijver ons weten hoe hij voor zijn gevoel tussen wal en schip is terecht gekomen. Bij de spraakmakende moderne culturele élite niet in tel vanwege zijn christen-zijn, in de kerk vaak niet begrepen vanwege zijn stellingname. Barnard is voor zijn gevoel een ‘Einzelgänger. Hier en daar is de toon wat tobberig. Bepaald niet de toon van een optimistisch mens die overal de zonnige kant van ziet. En wie zich aan de scherpte van zijn oordelen wat mocht irriteren bedenke dat Barnard zich in deze dagboeken ook en vooral laat zien als een kwetsbaar mens die zijn angst en onzekerheid niet verbergt achter grote woorden. Het geloof is bepaald niet een vanzelfsprekend gegeven en zekerheid is iets wat vragenderwijs gevonden wordt. Dat is iets wat juist de bevindelijke stroming binnen de gereformeerde gezindte zal herkennen. Maar deze bevindelijkheid is niet in zichzelf besloten. Want de genezing wordt bij Barnard niet gevonden in de verinnerlijking, maar veeleer in lied en liturgie. Dat laatste nu is in de gereformeerde geloofsbeleving veel minder aanwezig. En al maak ik kerkelijk de keus van Barnard voor de Oud-Katholieke kerk niet mee omdat ik te zeer gegrepen ben door de soberheid van Noordmans en de concentratie op het gepredikte woord, niettemin wil ik me door deze dichter en Schriftgeleerde graag laten leren als het gaat om de waarde van de liturgie en de eredienst. Mijns inziens hebben we aan dat accent in onze subjectivistisch ingestelde tijd dringend behoefte. Naast Stille Omgang vormt dit dagboek en de boekjes over de psalmen waardevolle lectuur, voedsel voor onderweg, dat je boven de mode van de dag uittilt en laat zien waar het echt op aan komt.
Ede, A. Noordegraa
- De Prom, Amsterdam-Antwerpen, 2004, 351 blz., € 21,50 Meinema, Zoetermeer & Pelckmans, Kapellen, 2004, 155 blz, €14,50