Roffels op de geschiedenistrom in Nederland
Wonderen zijn de geschiedeniswereld niet uit. In december van het vorige jaar pleitten twee ambtenaren van de Inspectie der Rijksfinanciën (IRF) voor het verplicht blijven van het vak geschiedenis in de bovenbouw van havo en vwo. Ze hebben dit voorstel gedaan aan ‘hun’ minister Zalm van Financiën. Deze heeft het voorstel omarmd. En dat terwijl onderwijsminister Van der Hoeven voorstellen heeft gedaan om geschiedenis vanaf 2007 in drie van de vier profielen niet langer verplicht te stellen.
Hoe hebben we het nu? De onderwijsminister als hoeder in het kabinet van het nationale en culturele erfgoed, die ‘gecorrigeerd’ wordt door de nogal eens zo aangeduide ‘harde jongens van Financiën’? Wat heeft beide ambtenaren bewogen tot deze opvallende en branchevreemde interventie? De twee verwijzen naar de op 30 oktober 2004 gepresenteerde canon van het Nederlands verleden. Op die dag begon de eerste Week van de Geschiedenis. Een fenomeen met honderden evenementen. Onder de uitdagende kop Wat iedereen móet weten van de vaderlandse geschiedenis publiceerden de historici Jan Bank en Piet de Rooy op twee pagina’s krant een canon van het vaderlandse verleden.
Het wapengekletter was daarna niet van de lucht. Elk zichzelf respecterend medium kwam met aparte programma’s, bijlagen en speciale edities. Zou het nationale verleden dan toch weer als maïzena kunnen gaan fungeren bij de intense discussies met betrekking tot het integratiedebat? Lotsverbondenheid en een gemeenschappelijk verleden vormden immers met taal en religie vanouds de constituerende elementen van onze natie. Het geschiedenisonderwijs als remedie tegen desintegratie, onthechting en culturele fragmentatie?
Hoe mooi zou dat zijn! Maar al deze verschijnselen alleen – hoe prachtig en veelbelovend ook, zullen onze nationale crisis niet kunnen oplossen. Voor mij is de verkiezing van Pim Fortuyn tot de ‘Grootste Nederlander Aller Tijden’ een pijnlijk symptoom van gebrek aan nationale binding. Nu onze natie bijna niet meer bestaat blijkt historisch bewustzijn maar al te vaak een emotioneel gebeuren. In de jaren zestig werden in Nederland nationale trots en kennis afgeschaft. Ondanks allerlei tegenbewegingen blijven de sporen van deze sliblaag uit de jaren zestig hinderlijk aanwezig. Want nog maar nauwelijks was het waardevolle pleidooi van Bank en De Rooy voor een nationale canon, dat alle steun verdient, gedaan, of er verschenen allerlei commentaren in de trant van: wie zijn deze lui of wie is de geschiedenisleraar om de Nederlander of de leerling iets te leren wat deze misschien helemaal niet wil weten? Ja, zo komen we niet verder.
Ik denk dat het een beschavingsopdracht is leerlingen met de hoogte- en dieptepunten van de geschiedenis kennis te laten maken. Er is bijvoorbeeld in het integratiedebat meer dan ooit een schreeuwende behoefte aan een gemeenschappelijk historisch referentiekader. Dat de meningen over dat kader verschillen, dat zal waar zijn, maar laat de onmisbaarheid van een dergelijk kader, noem het de canon, duidelijk worden.
Eén positief wapenfeit valt al vast te vermelden: minister Zalm heeft in de ministerraad het advies van ‘zijn’ ambtenaren ingebracht en zijn collega van Onderwijs heeft toegezegd een notitie hierover voor te bereiden.