Het bittere raadsel van de goede schepping II
De zondeval
Men krijgt wel eens de indruk dat men tegenwoordig heel wat raadsels zelf in het leven roept, doordat men ertoe gekomen is bepaalde historische feiten, zoals de zondeval, te gaan ontkennen. Daarvoor meent men zijn redenen te hebben.
1. Men zegt dan: de bijbel is een Oosters boek; voor de jood gaat het er niet om of een en ander wel werkelijk gebeurd is, voor hen is alleen belangrijk de zin, de betekenis van het gebeuren. Voorbij gaand aan de inspiratie, zoals de kerk die sinds eeuwen geleerd heeft, stelt men, dat we de verhalen van schepping en zondeval symbolisch moeten lezen. Er zijn er die vanaf Genesis 12 de bijbel historisch gaan lezen, anderen bekommeren zich nauwelijks om de historische betrouwbaarheid überhaupt, omdat het immers gaat om de boodschap die in al die verhalen vervat ligt. Wist u, dat er tegenwoordig bijbelse geschiedenisboekjes in de handel zijn die beginnen bij de geschiedenis van Abram?
2. De zondeval is een onderwerp waar ieder modern denken mens moeite mee heeft. Wat moeten we denken van de sprekend slang, van het tafereel van de boomgaard en de verboden appel Het wetenschappelijk onderzoek vindt in dit verband geen aanknopingspunten; integendeel, de resultaten wijzen veeleer in een richting die het historische feit van de zondeval onmogelijk maken. Bovendien, de natuurwetenschap is ook een gave Gods en daarom kunnen de bijbel en de zuivere wetenschap niet tot uiteenlopend opvattingen komen. Derhalve moet de aanstoot die er is tussen openbaring en wetenschap worden weggenomen. Bultmann b(eschouwt dit voor zijn theologie der ontmythologisering als een van zijn uitgangspunten [1].
3. De evolutieleer, die steeds meer aanhang vindt, geeft moeilijkheden omtrent de zondeval. “Moeten we de zondeval dateren, toen de mensapen voor het eerst uit de bomen zich op de aarde gingen vestigen?” zo vraagt Heering zich af.
De aanstoot van de bijbel
We bemerken dat het gezag van de bijbel op deze wijze wel ernstig in het gedrang komt. Waar blijven we als we de bijbel niet meer als een getrouw woord en aller aanneming waard kunnen lezen? En als men wil symboliseren, waar moeten we dan beginnen en waar moeten we ophouden? Op welke plaatsen moeten we “gelijkenissen” lezen en waar dingen die echt gebeurd zijn?
De aanstoot die de wetenschap signaleert is niet kenmerkend voor een bepaalde elite; die aanstoot heeft iedereen en die is -verder niet beperkt tot het verstand: de gehele mens komt tegen zoiets als de zondeval in opstand [2]. Wat blijft er zo nog over om te geloven? Wat kunnen wij zo van de: bijhel nog aan onze kinderen vertellen? In het weekblad van Christelijk Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs (C.G.L.O.) vraagt iemand (24 nov.): “Wat moet men minimaal geloven bij de zaak in kwestie om nog orthodox christen te zijn. Wat verliest men als men God niet meer ziet als de grote architect? Moet men heden ten dage nog deze aloude visie op God als schepper handhaven door een beroep te doen op het koppige “en toch” van het geloof?”
We zien dat de bovengenoemde vragen heus niet meer alleen gesteld worden in kringen waar de Schriftkritiek al een lange geschiedenis achter de rug heeft, deze vragen leven tegenwoordig evenzeer in een omgeving die tot dusver als orthodox bekend stond. Ook op de scholen moeten de gevolgen hiervan merkbaar worden. Het ergste is niet dat men hier of daar een wat afwijkende mening heeft over een bepaald onderdeel van de bijbel, liet trieste is vooral dat men langzamerhand niet meer weet hoe men de bijbel moet hanteren. In ons eerste artikel zijn we daar al uitvoerig op ingegaan.
Van de zijde der “symbolisten” of “mythe-kenners” zal men ontkennen dat het gezag van de Schrift hier in het geding is. Want: door de weg vrij te maken van allerlei historische speculaties komt immers het “heilsgezag” des te sterker naar voren!
Men is begonnen de schepping en de zondeval buiten de heilsopenbaring te plaatsen [3]; daarmee werd de heilshistorie ont-heil-igd. Vervolgens werden de (heils)historische feiten uitgeleverd aan het “objectieve” wetenschappelijk onderzoek. Nu kan de wetenschap haar vingers niet meer branden, omdat het voorwerp van haar onderzoek niet meer het “hart” van de zaak betreft! Tenslotte houden we een theologie over, waarin we weliswaar veel kunnen waarderen, bv. als we haar vergelijken met zoveel dor en scholastisch geredeneer van vroeger tijden, maar waaraan tegelijkertijd het onnoemelijk grote bezwaar kleeft, dat ze de volledige openbaring van God niet serieus neemt. Doordat o.a. de zondeval als historische werkelijkheid op losse schroeven wordt gezet, wordt ook de mens in feite niet meer serieus genomen. In een dergelijke theologie wordt te veel teruggevonden van wat Heinemann in een van zijn boekjes schrijft: “Het verlichte geloof is kritisch en zet tussen haakjes datgene wat de mens van vandaag niet meer geloofwaardig vindt. Noch in dogmatisch noch in antiwetenschappelijk opzicht kunnen we vandaag aan (!) God geloven” [4]. (Uitroepteken van mij, v. L.). Om deze redenen blijven tegenwoordig ook zoveel preken in de mist hangen. Men is er vaak benauwd voor om de dingen bij de naam te noemen. Men schuwt de objectieve waarheden en zekerheden [5]. Want er zitten immers zoveel kanten aan een zaak!
Zelfs voor de centrale punten van de openbaring geldt, dat men er nog maar o zo weinig van af weet. Er moet nog zoveel werk worden verricht voordat allerlei kernproblemen weer eens uit de grondverf komen! Ergens…, ja ergens zit er wel een kern van waarheid in wat die fundamentalisten beweren met hun objectieve waarheden, maar voor de rest zijn ze nu net te pretentieus en te voorbarig! Want: we zijn er immers nog lang niet uit!
Ja, we zijn vandaag wel bijzonder zorgvuldig in het benaderen van allerlei geestelijke en godsdienstige problemen. Daar zit ongetwijfeld een goede kant aan; vroeger wist de kerk het wel eens te goed! Hoeveel eeuwen heeft de kerk op ondeugdelijke gronden de wetenschap niet tegengehouden? Denk aan Galileï, aan Keppler, aan Harvey! En wat te denken van haar huwelijk met het liberalisme in de vorige eeuw? De kerk moet oppassen tegenwoordig niet opnieuw haar gezicht te verliezen. Maar dan moet de kerk de tijd vooruit zijn - is zij niet van alle tijden? - en haar denken en functioneren niet te veel afhankelijk maken van het contemporaine levensgevoel. De kerk moet solidair zijn - méér dan de wereld - maar ook tegenover de wereldgeest durven staan. In haar profetische taak zal ze de strijd niet mogen schuwen. Vooral in een tijd als de onze kunnen de vastigheden van het Woord nieuw houvast geven. Dat moet misschien via de ergernis, maar is dat het evangelie vreemd?
Zonde en lijden
In het begin van dit artikel merkten we op, dat de (geleerde) mens soms zelf de raadsels in het leven roept. Indien men de zondeval als historisch feit gaat ontkennen, is het de vraag of men van het verband dat de bijbel overigens legt tussen de zonde enerzijds en. het lijden en de dood anderzijds nog wel steekhoudende dingen kan zeggen. Het lijden is wel op de zonde betrokken, maar niet tot de zonde herleidbaar, zegt Heering. Barth spreekt over de zonde als het Nichtige, de zonde is er als onmogelijke mogelijkheid, en dus als het ware gedoemd zichzelf te vernietigen. Het lijden en de dood zijn met de schepping gegeven. Er is een “Widersprach der Kreatur”: God heeft niet alleen het licht geschapen, ook het duister; niet alleen de vreugde, ook de angst en het verdriet. De palaeontologen dragen voorts de bewijzen aan dat de aarde in wezen niet veranderd is - dus ook niet door de zondeval! - maar dat er altijd strijd en dood hebben geheerst. En als we vragen: waarom het lijden en de dood dan tot de goede schepping behoort?, dan wordt ons geantwoord, dat wij niet het recht hebben God te rechtvaardigen. Willen wij soms een theodicee uitspreken? En wat wij “goed” noemen, dekt dat ook het woord “goed” bij God?
We zijn ons ervan bewust dat we het ongenoegen van hen die de moderne stand van de wetenschap met hart en ziel belijden, op de hals halen, als we beweren dat hier een behendig spel gespeeld wordt om gegronde kritiek bij voorbaat onmogelijk te maken. Daar waar men vraagt naar enige argumentatie wordt men met het verwijt, dat we Gods handelen willen rechtvaardigen, de laan uitgestuurd. En dat is in deze tijd, waarin men zo benauwd is voor objectieve waarheden, een ernstig verwijt!
Echter voorzover men Romeinen 5 nog niet heeft “vermythologiseerd”, kan men daar wel andere dingen lezen. Wij hebben geen behoefte aan een theodicee. God rechtvaardigt Zichzelf. Wij hebben de Schriften, waarin Hij Zichzelf heeft geopenbaard. Voor dat “recht” en houvast van de christen willen wij opkomen, dat we de bijbel zo kunnen lezen zoals het er staat. Welnu, in Romeinen 5 lezen we heel concreet: “gelijk door één mens de zonde in de wereld is binnengekomen, en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat alle mensen gezondigd hebben”. Is dit bijbelgedeelte onduidelijk, of moet men eerst door een bepaald denken zijn heengegaan om ook de brieven van Paulus met weet ik hoeveel vraagtekens te larderen?
De doornen en distelen zijn zeer bepaald in verband te brengen met de zondeval van Genesis. Sindsdien werd de aarde vervloekt om de mens. De zonde heeft van toen af aan kosmische afmetingen aangenomen. De zonde verkeerde de gehele orde der natuur! Zo dacht ook Calvijn erover.
Geen simplisme
Dit wil niet zeggen dat nu zonder meer het verband tussen de zonde en het lijden in allerlei gevallen aanwijsbaar is. Als Jezus met betrekking tot de blindgeborene van Johannes 9 zegt: “Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders,” dan straft Hij daarmee een bepaalde joodse wijze van denken af. Want de discipelen wilden het verband tussen zonde en lijden reserveren voor anderen en, zichzelf van hen distantiërend, gaan oordelen over dingen die alleen aan God zijn voorbehouden.
Dan kruipen we onder de schuld, die tot alle mensen is doorgegaan, vandaan en stellen we ons op tegenover er die naasten, die op een voor ons onbegrijpelijke manier het voorwerp zijn van Gods bemoeienissen. Jezus had ook hier kunnen zeggen: Hoe lang zal ik u nog verdragen? Gelukkig voor de vragenstellers vermijdt Hij een antwoord op het ,”waarom”. Hij geeft een antwoord op het “waartoe” de werken Gods moesten in hem openbaar worden.
Indien we geloven dat door de val van de mens de zonde in de wereld is gekomen. en daardoor het lijden en de dood, dan is daar alles nog niet
mee gezegd. Bij job, Asaf en Jeremia springen ook andere elementen naar voren. Met een antwoord op het “waarom” vinden we niet de troost in leven en in sterven. In het door het geloof zicht hebben op het “waartoe” kunnen de raadsels hun pijn en bitterheid verliezen. Dan gaan de raadsels over in een geheim, in de omgang van de mens met God. De prikkels verdwijnen…, de voeten worden licht als die der hinden. Zo besluit Habakuk zijn profetie met het lied: Al zou de vijgeboom niet bloeien…, al zouden de akkers geen spijs opleveren… en er geen runderen in de stallingen zijn, nochtans zal ik juichen in den Here, jubelen in de God van mijn heil.
De wijze van vragen
Zoals we al uit het voorbeeld van Johannes 9 bemerkten, is het gevaar latent aanwezig dat we al te simplistisch op dergelijke vragen ingaan. Daar moeten we in onze kringen ook wel een beetje mee oppassen. Men kan vast willen houden aan het oude, maar vaak komt het erop neer, dat we dan vasthouden aan een denkpatroon, waarvan de onhoudbaarheid niet alleen door latere ontwikkelingen is aangetoond, maar dat bovendien te ver is komen af te staan van de Schrift. In het opstel van prof. Miskotte, met dezelfde titel als wij hierboven plaatsten, worden hierover rake dingen gezegd. We hebben ingezien, dat Godsbewijzen onmogelijk en onchristelijk zijn. Een theodicee: God te rechtvaardigen in al zijn doen en werken, is een zaak die van de mens niet gevraagd wordt. Hoe zou hij het kunnen? Ook in protestantse kring bestaan er natuurlijke theologieën! Er bestaan grenzen die wij niet mogen overschrijden. Ik denk in dit verband aan een predikant, die, nadat hij in zijn preek te keer was gegaan tegen allerlei geleerde theologen, de preek voortzette met de woorden, dat hij in alle eenvoudigheid de Schrift wenste te verklaren; toen hij echter sprak over het “borgwerk” van Christus, kwam hij met de opmerking dat God toch wel bijzonder wijs was geweest zijn Zoon te zenden; immers een andere mogelijkheid bestond er toch niet! Als we zo spreken staan we wel wat te hoog op de ladder. Er zijn dingen waar we alleen maar tegen aan kunnen kijken, waar het wonder, het geheim van God geen toelichting geeft en dat ook niet wil. Zo blijven er mysteries waarvoor wij op een gepaste afstand halt moeten houden.
Voorzover het dialectische denken een dam wil opwerpen tegen een bepaald objectiverend abstract denken, dat de organische band met de bijbel is kwijtgeraakt, moeten we dat billijken. Hadden de theologen eens niet te veel weg van rationele schoolmeesters?
En nu, zijn het thans vragende dichters geworden? Misschien zelfs experimentele?
Twee fronten
Het bezwaar dat we tegen de moderne wijze van denken (of vragen) hebben en waar we ook steeds op stuiten in dit Wendingnummer, is, dat men zich niet alleen teweerstelt tegen een objectiverend abstract denken van een nu haast voorbije periode, maar dat men tegelijkertijd ook bepaalde objectieve, historische waarheden op de helling heeft gezet. En nu weet ik wel dat we steeds geneigd zijn om met allerlei waarheden uit de bijbel, los daarvan, te gaan opereren, dat betekent evenwel niet dat daarom de bijbelse gegevens - ook de historische - minder waar of aanvechtbaar zijn. Als het waar is dat men vroeger te veel wist, dan moet men er nu ook geen gewoonte van gaan maken overal grote vraagtekens te plaatsen, ook als de bijbel ons terzake “objectief” wil voorlichten. Tegenwoordig getuigt het wel van een diep inzicht, indien men de discussie besluit met de opmerking: “ik weet het niet, hier staan we voor een machtig mysterie!” En omdat het mysterie machtig is heeft men een diepe waarheid uitgesproken!
Zo zijn er dus twee fronten waar we als christenen in onze omgeving tegen te vechten hebben. Enerzijds zullen we ons teweer moeten stellen tegen die “christelijke” opvattingen en theorieën die de levende aanraking met het Woord verloren hebben, die los van de bijbel een zelfstandig leven zijn gaan leiden en met een beroep op hun bijbels karakter iedere correctie van de bijbel afwijzen. Dan is de bijbel in feite dichtgeslagen en zijn de historische gegevens mummies geworden die van tijd tot tijd worden tentoongesteld. Anderzijds dienen we op onze hoede te zijn voor een denken dat de volle inhoud van de bijbel aantast, als met name de historische feiten als zodanig niet meer erkend worden en deze tot mythen of symbolische gebeurtenissen verklaard worden. Dan kan men nog wel heel mooie en op zichzelf juiste dingen zeggen, maar dan staan ze niet meer op de goede plaats.
Alleen een nauwgezette omgang met het Woord van God kan ons voor afglijden bewaren. Door op zulk een wijze dicht bij God te zijn wordt de bitterheid van onze raadselachtige situatie draaglijk, ja… is er perspectief!
- Karl Jaspers, Rudolf Bultmann: Die Frage der Entmythologisierung 1954, blz. 61.
- Zie Christelijk Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs, artikel van mej. T. E. N. Ozinga, 2 febr. j.l.
- Zie in dit verband het artikel van ds. S. Meyers: „Omstreden Schriftgezag", Wapenveld, maart 1960.
- De paradox van de theologie is, zegt Bultmann, dat ze objectiverend (zoals iedere wetenschap) van geloof moet spreken, terwijl we weten dat alle spreken zijn zin slechts vindt in het opheffen van de objectivering. A.w. blz. 72.
- Aldus F. Heinemann: Jenseits des Existentialismus. 1957, blz. 138.