Het verband van zonde en lijden in het oude testament
Hoe nauw lijden en zonde wel met elkaar verbonden zijn blijkt reeds uit een in het Bijbels Hebreeuws zo bekende term als "raC" waardoor het kwaad in actieve zowel als passieve zin wordt aangeduid. [1]
Beide zijn a.h.w. aspecten of zijden van het ene kwaad waar alle kwaad in is begrepen, dat er niet had moeten zijn en dat eens, in de grote toekomst waar het Oude Testament al van geweten heeft, zal worden verwijderd, met wortel en tak uitgeroeid. [2]
Dat er een rechtstreeks verband is tussen lijden en zonde treedt in het hoofdstuk dat ons de val in de zonde verhaalt aan het licht. Zodra de zonde bedreven is zien we God de mens zoeken om hem ter verantwoording te roepen. Hij die gezondigd heeft en schuldig staat moet van de straf op de zonde aanstonds horen. Was die straf waarmede gedreigd werd in hfs 2 de dood, in hfs 3 horen we van lijden. En wie zou willen opmerken dat het vonnis is verzacht zouden we willen antwoorden het lijden niet te onderschatten. In het lijden openbaart zich de werking en macht van dood en sje'ol. Ook in dit opzicht legt het O.T. onmiskenbare verbanden. [3]
In Genesis 3 brengt de straf op de zonde in de eerste plaats lijden met zich mee: "Cissabon" en "Ceseb" zijn de gebezigde termen. Terwijl in dit belangrijke hfs een van de uit het O.T. bekende termen voor zonde, b.v. " hatta't" ontbreekt (pas in hfs 4 wordt de zonde onder die naam geïntroduceerd, maar de hele geschiedenis van de overtreding van Gods gebod ons vertelt dat er nu toch inderdáad gezondigd is vgl. 1 Joh. 3:4 "kai he hamartia estin he anomia"), ontmoeten we hier reeds het lijden onder één van de vele aanduidingen die het Hebreeuws rijk is. Wat van het lijden gezegd wordt is erg algemeen van aard en toepassing: „die algemeinen Beschwerden und Mühen der Hausfrau und des Landmannes". [4] Lijden wordt hier betrokken op de moeiten die zowel man als vrouw bij de uitoefening van wat wel hun eerste levenstaak is zullen ondervinden. Want het eerste en grote vreugd van de vrouw aan een kind het leven te geven, zal met moeite en pijn gepaard gaan. Maar al is dat zo toch zal tot de man haar begeerte zijn (begeerte hier niet uitsluitend sexueel te verstaan) ook al loopt zij de kans dat hij over haar zal heersen (wat we hier in ongunstige zin verstaan). [5] Dit lijden is algemeen. Niemand, man noch vrouw ontkomt er aan. Men heeft geen keuze. Want niet-gehuwd zijn betekent voor de vrouw het lijden onder de onbevredigde begeerte en niet-werken wil voor de man concreet zeggen: niet eten, niet leven dat is sterven. Het leven van de mens en zijn nageslacht staat hier op het spel. Zo komt de dood uit Genesis 2 toch in het gezicht.
Deze lijn van een lijden dat voor allen gelijk is en waarin allen gelijk zijn zou ik er bijna aan toevoegen (maar dat is niet waar, want iedere sterveling voelt en verwerkt het op zijn of haar hoogst individuele wijze) wordt in Genesis 3 gekruist door een andere lijn, eveneens een lijdenslijn, geïmpliceerd door de " êbah", de vijandschap die de Here God heeft gesteld. In het woord "vijandschap" zoals we het vertalen ligt ook lijden besloten. Op de weinige plaatsen waar het voorkomt in het O.T.-Num. 35:21 de vijandschap van de doodslager; Ezech. 25:15 de vijandschap van de Filistijnen die wraak oefenen door plundering en vernieling; Ezech. 35:5 van de Edomieten, die de Israëlieten hebben doen vergaan door het zwaard - ligt dat lijden voor de hand. Vijandschap involveert lijden. En dat naar beide zijden: voor "het lijdend voorwerp" maar ook voor hem die een ander lijden doet. Want in laatster of eerster instantie zijn er niet maar de twee vijandige partijen, maar een God die over alle dingen gaat en rechtvaardig is in al Zijn weg en werk. In de welbekende tekst van de principiële door God gestelde vijandschap wordt er aan twee zijden geleden door haar wier hiel wordt verbrijzeld maar ook door hem wiens kop wordt vermorzeld. Strijd zal er zijn en beide, vrouw en Satan, wacht het hun toegemeten deel van het lijden.
Dit lijden lijkt van heel andere orde te zijn. Zo aards, lichamelijk als het ene is zo geestelijk het andere. Hier, zou iemand kunnen opmerken, heeft men de keuze ... Ja, maar dan niet in de zin dat men zich neutraal zou kunnen opstellen want van deze tweekamp geldt: ieder is er bij betrokken; tertium non datur. Men heeft de keuze want ieder moet partij kiezen en doet dat ook. Ook de neutrale mens laat zijn voorkeur gelden, al zal hij beweren van niet. En hoe hij ook kiest in beide gevallen wacht het lijden. Aan beide zijden vallen er slagen en worden wonden toegebracht, of het nu aan de voet van de vrouw of de kop van de slang is. Zodoende vindt voortaan ieder mens in een of andere vorm het lijden op zijn weg door het leven. Daar is eenheid in verscheidenheid. De geschiedenis wordt een hele lijdensgeschiedenis. [6] Er is ook verscheidenheid in de eenheid al is het alleen al door de wijze waarop de twee uitersten die in de Schrift de rechtvaardige en de goddeloze heten dat lijden verwerken en aanvaarden ... of niet.
Zie maar in Genesis 4. Wie lijdt daar! Abel, het slachtoffer? Zeker, maar niet minder ook Kaïn, de doodslager die aan wroeging ten prooi, als een voortvluchtige moet leven en tegen anderen moet beschermd. Tweeërlei lijden maar beide lijden. Hetzelfde kan gezegd van in het geval van Lamech. Voor de man en de jongen die aan zijn wraakzucht ten offer vielen is er lijden maar ook voor hem die ondanks zijn grootspraak toch de wraak van anderen heeft geducht. En van Kaïn via Lamech kunnen we de lijn doortrekken naar de "zonen Gods" de geesteskinderen, een soort supermensen, voor wie geen vrouw veilig was. Tenslotte was de aarde vol van hun geweldenarij, zo vol dat ze rijp was voor het oordeel van de vloed. Ook dat is een zee van lijden, voor de goddelozen die omkomen en voor de rechtvaardige Noach die op zo'n radicale wijze moet worden gered. Lijden in zijn verscheidenheid en toch ook in zijn eenheid.
Hoewel nu in de rest van het boek Genesis niet veel bloed vloeit - al weten we van het oordeel over Sodom c.a. waarbij we weer beide partijen, de goddeloze Sodomieten en de rechtvaardige Lot die zijn ziel had gekweld, zien lijden - toch is er de voortdurende lijn van het lijden te ontdekken, n.l. in het lijden dat God de HERE aan zijn kinderen oplegt. Opmerkelijk is dat in dit boek het zaad van de vrouw aan het lijden wordt onderworpen niet door de Slang, maar door zijn God. Terecht schrijft H. Donner in de R.G.G. dat Israël heeft "die überzeugung, dasz die Leiden des einzelnen und der Gemeinschaft van der Gottheit gewirkt werden." [7]. Kinderloosheid is lijden. Zonder nu dieper op de verhouding tussen God en het lijden in te gaan, leren we in de geschiedenis der patriarchen Hem, Jahwe, in Zijn Almacht en Wijsheid en Goedheid erkennen en huldigen nu Hij zich van het lijden dat zo met het kwaad verweven is, kan bedienen dat het medewerkt ten goede voor die die op Hem hopen. Dit kwaad, dat elders in de Pentateuch in zo nauw verband met de vloek wordt gesteld, wijst niet op de macht van de vloek waar God weinig of niets aan kan doen, maar dat door Hem wordt benut als een middel waardoor Hij de mens gaat beproeven. Waar de smart der kinderloosheid jarenlang wordt ervaren, ja als uitzichtloos beleefd, baant Hij de Levende en Levenwekkende God zich de weg tot het wonder van de geboorte waarop niemand meer rekende. Zo wordt Zijn volk gebouwd. God kan ook onder pijn of leed beproeven, dat deed Hij eens in de Hof van Eden. Nu de zonde in de wereld gekomen is, is het onmogelijk die buiten beschouwing te laten. In alle beproeving zal de zonde en de strijd ertegen een rol spelen. Maar waar de zonde de mogelijkheden beperkt en wegen afsnijdt en blokkeert toont God zijn macht en wijsheid in het weer openen daarvan en het betrekken van de mens daarin. Het is verdrietig maar toch ook weer een eer op die wijze door zo'n God beproefd te worden. Men moet ertoe verwaardigd worden. En dat wordt men in de kring van het Genadeverbond. Daar is een lijden dat buiten die cirkel niet wordt gekend. Men wordt erdoor lijden geheiligd. Hetzelfde kan gezegd van de verdrukking in Egypte. Er is geen aanwijsbare grond in een grote zonde die het volk Israël dan en daar zou hebben bedreven. Toch achtte Jahwe toen die beproeving noodzakelijk. En nu gebruikt Hij er de vijand van Gen. 3, het slangenzaad voor. De positieve zijde van het anders toch boze lijden wordt in een helder licht gesteld. Precies als in de geschiedenis van Jozef geldt hier opnieuw: Wat mensen ten kwade dachten heeft God ten goede gedacht. (Gen. 50 : 20). Heel duidelijk wordt dit nog eens in Deut. 8 : 2 gesteld en toegepast op het volgende stadium van Israëls geschiedenis. "Gedenk dan heel de weg, waarop de HERE, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid, om u te verootmoedigen u op de proef te stellen ten einde te weten wat er in uw hart was: of gij al dan niet zijn geboden zoudt onderhouden." Beproeving doet pijn ..... Lijden blijft lijden en heeft dit met de zonde gemeen dat het op zichzelf beschouwd altoos slechts negatief kan worden geëvalueerd. We gaan op het lijden geen ode of loflied zingen (zoals in de Middeleeuwen ten onrecht wel is gedaan).
Hoe negatief het lijden wel is horen we in de bekende hoofdstukken van de zegen en de vloek - Lev. 26 en Deut. 28 - waar we alles waaronder en waardoor een mens lijden kan in de vloek vinden gesubsumeerd. In het land Kanaän, de beloofde rust, waar Hij het volk zal binnenleiden, wil Jahwe niets liever dan zijn gemeente vooral die negatieve, slechte dingen vrijwaren. Waar de rust is en alles vrede ademt en harmonie wordt gevonden komt om zo te zeggen met de zegen weer iets van het oude paradijs terug. En Hij zal het doen mits .....
Er komt een voorwaarde bij. Maar zo bijzonder is dat toch niet. Reeds in de tijd van het paradijs stelde God de eerste mens zijn voorwaarde. Zo handelt Hij nu eenmaal met dat schepsel naar Zijn beeld gemaakt, die zo rijk begaafd, zo hoog gesteld is, die zoveel te verantwoorden krijgt, dat hij wel op de proef moet gesteld. Die proef bestaat altijd in het moeten tonen van zijn geloof. Wat geen buitengewone krachttoer is maar heel gewoon het bewaren van de goede verhouding met zijn God. En daarin buitengewoon! Zoals eens het eerste mensenpaar in het land van genot (Eden) zal het volk Israël dat de rust binnentreedt daar op zijn geloof en geloofsgehoorzaamheid worden beproefd. In zijn afscheidswoorden stelt Jozua Israël voor de keuze: "Kiest u heden ...."
Nog niet eens zo lang na zijn sterven zien we Israël de keuze doen; helaas de verkeerde. Ze gaan de weg van afval (van Jahwe) en afgoderij (met de Baäls en de Asjeras). Aangezien de laatste niet maar een probeersel zijn of eens voor wat afleiding moeten zorgen maar de voorkeur van het boze hart openbaren is Jahwe gekrenkt; vgl. 1e gebod, volgt nu in de Richterentijd telkens de verdrukking, door vreemde machten; machten die voor Mijn aangezicht die afgoden dienden. Niet door een zeker automatisme zijn lijden en zonde hier aan elkaar gekoppeld, maar middels een door God die alles beschikt gelegd verband. Hij laat a.h.w. de mens, zijn kinderen, die lijden moeten voelen wat voor kwaad er al niet in de zonde besloten ligt. Men denke aan het woord "raC" in het Hebreeuws, dat zowel kwaad dat men doet als kwaad dat men lijdt kan aanduiden. Als (voorwaarde) het volk zich bekeert en tot God roept geeft Hij bevrijders en bevrijding.
Nu ik van voorwaarden spreek haast ik mij er aan toe te voegen - om misverstand af te snijden - dat deze niets van doen hebben met verdiensten van de mens die zich door bekering de verslossing zou waardig maken, maar heel gewoon door God zijn INGEBOUWD in de verhouding die Hij met het schepsel mens belieft te hebben. Het zijn mensen en dat blijven zij ook na de val .....
Zo is er lijden in de Richterenperiode, telkens lijden en steeds heeft het een duidelijk aanwijsbare oorzaak. Al ontbreekt evenals in de Patriarchentijd en de woestijnreis het element der beproeving niet. Men leze Richt. 3 de eerste verzen. Vergeleken met de Richterenperiode en al de nadelen van dien zal de Koningentijd verbetering en verheffing brengen.Toch blijven we van lijden horen. Lijden van Israëls eerste falende koning Saul en onder zo'n koning lijdt ook het volk. Deze koning kan de proef niet doorstaan. Maar we horen ook van lijden in de geschiedenis van David de voortvluchtige en opgejaagde knecht van Saul en gezalfde van de Here. Hij wordt beproefd en blijkt bestand maar na zijn komst aan de macht opnieuw beproefd zien we deze grote man vallen. En die val in de zonde sleept een jarenlange geschiedenis van lijden en ellende in de koninklijke familie achter zich aan. En het volk lijdt mee.
De tijd van de monarchie als zodanig blijkt niet voor lijden te kunnen vrijwaren. Anders dan in de Richterentijd de stammenbond, is Israël nu gerespecteerd onder de natiën, maar het zijn sterke benen die deze weelde kunnen dragen. Ik denk aan verschillende koningen en hun adviseurs en de groten in den lande en de door hen gevolgde beleidslijn. Ik denk aan degenen die onder hun kwalijke praktijken lijden, ja er voor bloeden moeten: de groeiende klasse der sociaal minder bedeelden; de armen die in de Wet zo nadrukkelijk werden beschermd door God de Here die het recht der armen der verdrukten gelden doet. Nu is "arm" niet altijd en noodwendig identiek met "Godvrezend". Godsvrucht vindt men ook wel bij de vooraanstaanden, het O.T. geeft er meer dan een voorbeeld van, maar blijkbaar moeten ze toch vooral in de kring der behoeftigen worden gezocht. Zo was het al in de Psalmen waar in het klaaglied van de enkeling de nooddruftige God zijn nood klaagt. Zo blijft het in de dagen der Profeten, Eiste reeds de wet de veroordeling van de goddeloze en de vrijspraak van de rechtvaardige, een heel normale zaak waar - hoe abnormaal - zo vaak de hand mee wordt gelicht - en dat betekent lijden -, de wijsheidsboeken uit de tijd van Salomo stellen de wijsheid hiervan in het licht (Spr. 12: 21: 13: 21: 26: 27). Of er recht wordt gedaan of niet de kwaaddoener ontgaat zijn loon niet, er is een intrinsiek verband tussen zonde en lijden. Daarna komen de profeten, die het volk tot de wet en de God van de wet terugroepen, en een beroep doen op de "wijsheid" van hen die gezien hun positie geacht mogen worden wijs te zijn; maar het niet zijn; dwazen zijn zij. Bewerende wijs te zijn zijn ze dwaas geworden en het volk lijdt onder zulke "leiders". Maar wie schaft er recht als er zelfs bij de rechters van het volk voor de verdrukte geen recht te verkrijgen is? Dat zal de God van recht en barmhartigheid doen - die twee gaan samen in het O.T. - die nog andere middelen ter beschikking heeft. Als de leiders menen maar vrij de weerloze te kunnen verdrukken zal Jahwe de God van het volk en zijn armen van elders een nog machtiger verdrukker ontbieden die hen in het nauw brengt: Assyrië, Babel. Die verdrukkers zijn ook gekomen en zij hebben het volk, vooral de hooggeplaatsen kennis laten maken met lijden.
Maar ook dan lijdt heel een volk. Vooral de profeten zijn het die aan dit lijden van laag en hoog hebben geleden. Wat ons altijd treft in de oordeelsaankondigingen van deze Godsmannen is dat zij al dat lijden van het volk niet "langs hun koude kleren hebben laten afglijden". In al zijn benauwdheden waren zij benauwd. De rechte verkondiger van het Woord is existentieel bij de boodschap betrokken; het gaat hem aan zijn hart. Hij lijdt onder de gekrenktheid van Zijn God (zo spreekt de Bijbel over de Here) en de smart van het volk. Wat zij boodschappen is welbeschouwd ook zo vol van pijn en lijden. De uitkomst en de bevrijding waarheen Jahwe zijn volk zal leiden - daar is Hij God voor en Jahwe de trouwe verbondsgod - kan slechts in een weg van lijden, veel lijden en diep lijden worden bereikt. Ik noem hier het woord "rest", een motief dat altoos de aandacht van de Oudtestamentici heeft geboeid. Maar hoe boeiend ook, het is een woord dat spreekt van grote ellende. Slechts en rest maar een overblijfsel keert weer. Als een brandhout uit het vuur gerukt. "Rest" zeggen de Oudtestamentici terecht is een term uit de wereld van de oorlog: degenen die na de slag er het leven hebben afgebracht.
Door de beproeving van het lijden heengegaan keert dit overblijfsel weer. Terug naar huis. Terug naar zijn God. Maar de rest die behouden is kan noch voor zichzelf nog voor anderen de verlossing uit het lijden bewerkstelligen. Bij de terugkeer neemt ze nog altijd haar zonden met zich mee. En het onlosmakelijk verband eens door God in Genesis 3 : 15v tussen zonde en lijden gelegd, hoe veelvormig dit middel van het lijden ook kan functioneren, hetzij als straf, hetzij in een Goddelijke pedagogie, blijft van kracht. Slechts de verschijning van Hem die in zijn lijden onze zonden heeft gedragen - de Knecht van Jesaja 53, de lijdende Knecht, de Plaatsbekleder, - men leze aandachtig de verzen 5 en 6 van dit hfs. - geeft de oplossing die de Here, de God van Israël en Zijn Kerk kan voldoen en ons waarlijk baten. Naar die grote Lijdende heeft de man Job door zijn persoonlijke lijdensgeschiedenis die een stuk Openbaringsgeschiedenis geworden is, de kerk van de Oude Dag mogen heenwijzen.
Tot zover onze bijdrage welke het probleem van het lijden niet zozeer van de psychologische als wel van de Openbaringshistorische zijde, die voor het verstaan van het Oude Testament van zo groot gewicht is, wilde belichten.
- H.J. Stoebe in E. Jennis - C. Westermann, Theologisches Handwörterbuch zum Alten Testament, München, 1979, Band II, Sp. 794v.
- vgl. hier de Messiaanse profetieën in Jesaja 9, 11 , 32 e. a.
- vgl. b.v. Psalm 30:4; 86:13; Jesaja 38: 10, 18; Jona 2:3.
- Josef Scharbert, Der Schmerz Im Alten Testament, Bonner Biblische Beiträge, Bonn, 1955, blz. 30
- Clarence J. Vos, Woman In Old Testament Worship. Delft, 1968, blz. 25v.
- Wij wijzen hier op de rede van Ds. J.J. Arnold: Als christen of als kwaaddoener? (Over lijden en de zin van lijden), opgenomen in "Rondom het Woord", orgaan van de bond van verenigingen van gereformeerde vrouwen, 36e jaargang, nr. 7.
- H. Donner in "Lelden Im A.T.", in Religion In Geschichte und Gegenwart, Tübingen, 1960, IV Band, Sp. 295 - 297.