Luther, de duivel en het kwaad
Op iedere bladzijde van Luthers geschriften, in iedere preek en verhandeling komen we de duivel tegen. Het is niet vreemd, dat de scène van de naar de duivel gesmeten inktkoker op de Wartburg, zo bekend gebleven is. Die inktvlek, dat gat in de muur, is een close-up van de strijd, die Luther zijn leven lang met de satan gestreden heeft. Het is als de bebloede helm, die eenzaam op het slagveld is overgebleven. De satan heeft Luther z'n hele leven lang niet met rust gelaten. Hij spreekt veel minder over oorsprong, val of wijze van bestaan van de duivel dan over zijn werken en listen. Als hij spot, dan doet hij dat niet met het bestaan van de duivel, maar met zijn macht, en dan wel met een spot, die geboren is uit het geloof in Christus' overwinning. Alle andere spot is levensgevaarlijk, want hij is waarachtig geen god van de vliegen maar een vorst en heer van deze wereld.
Zolang we leven hebben we een strijd met de satan te voeren. We kunnen Luthers theologie ook een theologie van de aanvechting noemen. Dit woord duidt op een aanval van buiten en de enige hoop ligt in een overwinning van buiten door Christus, die duivel, dood en hel overwon. Wat dit betekent kunnen we duidelijk maken aan de verschillende wijze waarop Luther en Erasmus de strijd van een Christen beschrijven:
“Erasmus' Enchiridion, het handwapen van de Christenstrijder, is een oproep tot de strijd in Christelijke krijgsdienst. De losbandige heer Poppenreuter moet z'n amoureuze avonturen opgeven, zoals hij (Erasmus) z'n traagheid moet overwinnen en z'n schuchterheid (pusillanimitas) moet afleggen. Zo moet de Christenstrijder de vijand tegemoettreden, die giftige pijlen gebruikt, maar de overwinning is zeker, want Christus zal voor u strijden.
Dit klinkt allemaal alsof Erasmus in de tegenstander de duivel ziet, maar hij is voor hem slechts een beeld. De christelijke strijd speelt zich in het binnenste van ieder mens af.
Geen wonder dat Erasmus spiritualisering wordt verweten en reductie van het Christelijk geloof tot een innerlijke houding.” (Roland H. Bainton Erasmus)
Luther stelt het rijk van God en het rijk van de Satan tegenover elkaar. De hele wereld ligt in de macht van de boze. Er is geen neutraal gebied, noch buiten de mens noch in hem. De mens wordt of bereden door de HERE God of door de satan. Christus is gekomen om de werken van de duivel te verbreken:
“Hoe grijpt Christus de duivel en zijn rijk aan?
Op een allerdwaaste manier.
De boze geest is een sterke geest, één boze geest uit dat rijk is sterker dan het hele menselijk geslacht. Daarom zendt God geen Gabriël of Michaël of een andere sterke engel.
Hij zendt een kind, een arme worm, Die niets heeft om Zijn hoofd neer te leggen. De HERE grijpt de duivel aan met lichamelijke zwakheid en dwaasheid. Ook de apostelen zijn de domste schapen. De satan zal hen doden, maar ze vrezen alleen Hem, die lichaam en ziel kan verderven in de hel.
Zo begint Hij Zijn rijk, hèt rijk tegen dood en duivel, door de alleronmachtigsten. Zo hoont en bespot God de duivelen, die grootmachten, die het evangelie verachten.”
(Luther preekte op Michaëlstag vaak over Matth. 18 : 1 v.v.)
De HERE God laat het rijk van de satan groot worden in de wereld en in ons leven of liever gezegd: Hij maakt het groot. Als Hij Zijn volk uit Egypte gaat verlossen, maakt Hij de Farao al groter en machtiger en harder.
Als het evangelie geopenbaard moet worden aan de wereld, richt Hij tevoren het rijk van Rome op in z'n waan en wijsheid. En de Joden en hun leidslieden staan bol van vroomheid. De koningen der aarde zijn opgestaan, en de oversten zijn bijeenvergaderd tegen de HERE en tegen Zijn Gezalfde. Om te doen al wat Uw hand en Uw raad tevoren bepaald had dat geschieden zou (Hand. 4 : 26-28).
“Wie verwekt het kwaad over ons? De goddelozen zeggen: de duivel. God is vroom, Die doet het niet. Maar God zegt: Ontneem me die eer niet. God doet het, omdat Hij anders niet gekend kan worden. Daaruit moet u leren hoe Ik uit zonde, dood en duivel geweldig redden kan, want het is alleen z6, dat Mijn Naam en eer en macht gekend wordt. God zendt ons allerlei ellende en ongeluk, hoewel de duivel en boze mensen het doen. Als God ons niet meer deed overkomen dan we in eigen kracht kunnen overwinnen, zouden we niet aan de HERE denken en Zijn kracht niet leren kennen. God spoort de duivel aan tot het kwade (Hij roept de duivel erbij: hebt ge ook acht geslagen op Mijn knecht Job?) maar Hij doet het niet. Zou ik hierin God oordelen en meten naar mijn verstand, dan is Hij onrechtvaardig en heeft Hij veel meer zonde dan de duivel, want Hij gaat met ons om met geweld en plaagt en martelt ons en telt ons niet.”
Luther is zich de grenzen van het verstand zeer wel bewust. Het ziet door een gekleurd glas, rood of groen, dat kan het niet van z'n ogen doen, daarom moet ook alles wat we aanzien rood of groen zijn. We kunnen het niet uitleggen, dat God verhardt, drijft tot het boze. Wie kan uitleggen, dat naast elkaar in de bijbel staat: God porde David aan (nl. om het volk te laten tellen) en de satan porde David aan? Zie 2 Sam. 24 en 1 Kron. 21.
“Is dan Gods wil tegen zichzelf? Dat is te hoog, Gods wil is er, maar hoe dat toegaat, dat kan en moet ik niet weten.”
De rede, het vernuft, die "bruid van de duivel" (zoals Luther haar in zijn laatste in Wittenberg gehouden preek nog noemt) zit altijd boven aan het dak te bouwen. Dit klinkt nog vriendelijk. Maar neen, het zijn ruwe en wilde lieden, ze martelen en vloeken, ze zitten vol duivels, die speculanten in dubbele zin (ze willen er ook de hemel nog mee verdienen). Ze willen als God zijn, Hem meten naar hun blinde vernuft. Waarom ze zo zijn en de duivel ze ook daarin houden wil?
1. Ze hebben Christus nooit horen prediker
2. Ze hebben het "lieve, heilige kruis" nooit ervaren.
We moeten dus naar beneden komen, als Rebekka van de kameel en als Zacheüs uit de boom. Laat God in Zijn heilige raad met rust, en klim niet op het dak. Dat komt later wel. God wil ons daar niet hebben, maar Hij komt tot u en Hij heeft een ladder, een weg en een brug naar beneden gemaakt en spreekt: Ik kom tot u naar beneden en word mens in de schoot van de maagd Maria, lig in de kribbe van Bethlehem, lijd en sterf voor u, geloof in Mij, en waag het op Mij, die voor u gekruisigd ben. Zo werkt God en brengt ons uit het rijk van de boze in Zijn rijk. Dat laat de boze zo niet begaan, maar hij zet al zijn macht in, om dat te verhinderen. Hij doet het als witte en als zwarte duivel, als brullende leeuw en als engel van het licht.
De zwaarste verzoeking, waar de duivel ons in wil leiden is: het minachten van het Woord van God. Hij zette al in het paradijs een vraagteken achter wat God gezegd heeft en hij zei, dat hij wist, wat God weet. Hij toverde (als een "Tausendkünstler") en wilde haar in het verderf storten, en zou hij z'n ambt uitoefenen zoals hij wilde, dan zou hij ons geen ogenblik laten leven. We zijn als een strohalm voor hem. En wat doet onze Heere God? Hij steekt het strohalmpje aan door Zijn Woord en maakt een licht in de wereld, dat de duivel niet weet, waar hij blijven moet. (Gen. 3 : 1, 5, 15)
Nu volgt de vraag waarom het lieve heilige kruis nodig is en waartoe het dient:
1. De aanvechting slaat aanmatiging en zelfverheffing neer.
“ Er bestaat nauwelijks een groter kwaad, dat dieper in de natuur van de mens geworteld is dan die subtiele aanmatiging. Ze is er op uit om God voor te zijn en Hem door zijn werken gunstig te stemmen. We moeten nergens groter zorg over hebben, dan om haar met wortel en tak uit te roeien. Uit dat monster komen al die goddeloze dogmata in de kerk voort, waardoor de mensen gedreven worden tot werken en aflaten om God te verzoenen en de zonden weer goed te maken, terwijl het geloof in God helemaal weggelaten wordt. De vermetele aanmatiging is het diepstgewortelde kwaad en de mooistversierde afgod (het diepst geestelijk) en die kan niet worden uitgeroeid, ja zelfs niet worden gekend, dan door de grootste aanvechtingen. Om het bedrog in de geest (Ps. 32 : 2) weg te nemen, hebben we nodig om gekweld te worden over dood en hel of over geloof, hoop, uitverkiezing. AI het andere, of het grote deugden of werken zijn, vergroten eer de geestelijke hoogmoed, dan dat ze haar wegnemen.”
Wellicht ten overvloede zij gezegd, dat we onder hoogmoed, zelfverheffing, aanmatiging geen morele ondeugden moeten verstaan. Luther spreekt altijd over de mens "coram Deo". Zo is die aanmatiging niet anders dan dat wij God weg willen hebben, tot niets willen reduceren, miskennen en ontkennen. We willen God niet God laten zijn en het Woord niet laten staan, en daarmee verbonden: we willen niet, dat we mensen zijn en niets meer. Om daartoe te komen hebben we kruis en aanvechting nodig.
“Waarom laat God de mens zo aanvechten? Opdat de mens zichzelf en God zal leren kennen: Zichzelf kennen, dat hij niets kan dan zondigen, God kennen, dat Gods genade sterker is dan alle schepselen, en zo lere om zichzelf te verachten en Gods genade te loven en te prijzen. En: Dit is de oorzaak, dat de kerk, die God met zo grote gaven als vergeving der zonden, de Heilige Geest, het eeuwige leven begiftigd heeft, aan zoveel gevaren en rampen onderworpen is. Indien ze die gaven zonder aanvechting zou gevoelen en ervaren, zou ze verwilderen en overmoedig worden.”
2. De aanvechting leert acht geven op Woord en Sacrament.
Dit is een bijbeltekst in Luther's vertaling van Jesaja 28 : 19 "Denn alleine die Anfechtung leret auffs Wort mercken", en hij tekent hierbij aan:
“Aanvechting maakt goede Christenen. Rom. 5: verdrukking - eronderblijven - bevinding - beproefdheid, bewijs. Mensen, die niet verzocht worden zijn onervaren, alleen maar nutteloze speculanten, wat zouden ze weten? Ze verleiden toch de hele wereld.”
Geloof blijft altijd "getrooste vertwijfeling". We hebben hier immers te maken met de aanvallen van de gevaarlijke tegenstander, de satan. Met medisch-psychologische verklaringen komen we niet klaar, hoe boeiend het ook mag zijn om die te lezen (Erik H. Erikson, Menno ter Braak over Luther en zijn trouwe duivel).
Het geloof blijft alleen levend als het steeds weer de ergernis overwint.
“Hij laat de vromen machteloos worden en verdrukt - en gebruikt daartoe duivel, wereld en "eigen vlees" - zodat iedereen zou denken: het is uit met hen, ze zijn aan het eind en juist op dat moment is het 't meest present, maar zo verborgen en geheim, dat zij het zelf niet voelen, die de druk ondergaan, maar ze geloven het. Daar is Gods kracht in volheid en Zijn gehele arm. Want waar de kracht der mensen verdwijnt, ook door het kwaad, dat over hen komt, daar komt Gods kracht binnen.”
Indrukwekkend is de wijze waarop Luther daarover spreekt in z'n Genesiscommentaar, met name als het gaat over het leven van de aartsvaders.
3. De aanvechting leert bidden, het gebed overwint de aanvechting.
We leven hier in de herberg van de Satan. Hij heet "in de moord en in de leugen". Dit wapen heeft Christus zelf boven z'n deur gehangen. Wie tot z'n personeel behoort, die moet hem voortdurend helpen om dit opschrift waar te maken, wie z'n gast is, moet voortdurend bidden.
“Het zou ons ertoe moeten brengen alle uren te roepen en te bidden zolang wij in dit verschrikkelijke leven zijn, dat ons van alle kanten belaagt, voortjaagt en drijft - dat God niet toelaat, dat we mat en moe worden en weer terugvallen in zonde, schande en ongeloof want zonder gebed is het onmogelijk ook maar de allerkleinste aanvechting te overwinnen... daarom hebben wij op aarde niets anders te doen dan zonder ophouden tegen deze hoofdvijand te bidden.”
Hij draagt zijn rusting nog....
Luther ziet ook in de geschiedenis de satan "auf dem Plan". Nu het Evangelie weer is gaan schijnen, is de laatste ure aangebroken.
De satan zet z'n hele macht in tegen het licht van het Evangelie. Dit is de verschijning van de Antichrist. De geschiedenis is de strijd tussen de ware kerk en de duivel.
“Maar Gods dienst, Gods Woord, Gods sacrament, Gods kinderen en alles wat van God is vernielen, verdelgen, verdoemen, belasteren en de duivel in zijn plaats zetten, aanbidden en eren, zijn leugens voor Gods Woord houden, dát zal een eind aan de zaak maken, voordat men om kan kijken; daaraan twijfel ik niet. Amen.”
Deze strijd is er eigenlijk al vanaf het begin van de wereld en doet ons leven in de gespannen verwachting van de jongste dag. Hier is geen ruimte voor "vooruitgangsoptimisme". Net zomin als er in het persoonlijk leven plaats is voor een vrije wil. Het rijk van de wereld blijft het rijk van de satan.
“God regeert op wonderbare wijze, Hij laat toe dat de afgodendienst blijft, maar Hij zendt Zijn vissers, Z'n Jozefs, Daniëls, Esthers, Mordechais - het zijn maar wormpjes - en toch vergadert Hij door hen soms koningen in Zijn kerk. Maar het hele rijk kunnen ze niet bekeren want het grootste deel is altijd van de duivel.”
Wat is beslissend in de geschiedenis? Het gaat om een strijd, die gevoerd wordt tegen de duivel, daarom is het enige wapen: het evangelie. In z'n geschriften tegen de Turken maakt Luther ons dit erg duidelijk. God maakt geschiedenis door de kleine kudde der Christenen. Met onze macht is niets gedaan. We worden geroepen tot verootmoediging, gebed en vertrouwen op het Woord van God.
Het Rijk blijft ons behouden.
Paulus ziet met z'n scherpe apostolische ogen het heilige kruis in de hele schepping. De zon moet al van Adam af aanzien, wat de duivel ervan gemaakt heeft - en ze zucht eronder. Maar deze nood is geen doodsnood, maar barensnood. Deze omzetting geschiedt door het Woord - dat is en blijft voor Luther het beslissende: de tijd is boordevol, tot barstens toe, want het Koninkrijk is nabij.
Het Woord staat niet interpreterend naast de geschiedenis, zodat het niet meer zou zijn dan een subjectief verklaringsprincipe, dat enkel iets over de wereld en de geschiedenis zegt. Het Woord vormt de geschiedenis en zet haar om. (J.T. Bakker.) De hele schepping en de geschiedenis worden binnengetrokken in de strijd tussen Christus en de Satan. En Christus is verwinnaar op de troon en die overwinning verschijnt onder het tegendeel, zowel in Gods kinderen als in de wereld, maar toch: het Rijk komt.
“Zu kom dein Reich, das ist Hilff, lieber Herr, das der selige Tag deiner herrlichen Zukunfft bald komme
en: God moet door alle schepselen gekend en geëerd worden, het gebeurt met genade of met "Unwillen" in de verdoemenis. Zo wordt Hij ook door Farao, ja door de duivel geprezen.”
Tenslotte: Over de duivel en het kwaad... ik heb maar enkele kleine Stüflein und Bröcklein kunnen aanstippen, en ik ga heel bescheiden naast Luther staan, waar hij zegt:
“Ik ben Doctor in de theologie, heb Christus jaren gepredikt, en tegen de duivel en zijn valse doctoren gevochten, maar ik heb ervaren, wat een moeite ik ermee heb. Ik kan de duivel niet terugslaan, zoals ik graag zou willen. Ik kan ook Christus niet zo aangrijpen, zoals de Heilige Schrift Hem mij voorstelt, maar telkens schuift de duivel er een andere Christus onder. Maar God zij dank die ons in Woord, geloof en gebed bewaart.”
Het is niet zo vreemd, dat Luther dàt, waarmee hij schrijven móest, naar de duivel wierp: we staan hem voet voor voet.