God en het lijden
A. Waar is God in het lijden? Waar is zijn beleid? Een vraag die steeds bij de mensen is opgekomen. Ook toen voor ons de wereld nog heel klein was. Er is wat afgeleden, de eeuwen door! Fel hebben mensen geleden aan het leed van de wereld. Fel hebben ze geleden onder hun eigen leed. De vragen rond het lijden komen wel veel directer op ons af, nu het leed van heel de wereld onze huiskamers binnendringt. Niemand kan zich er meer van afmaken. Stellig zijn ook na de Tweede Wereldoorlog de vragen rond het lijden feller gesteld. Miljoenen, miljoenen kwamen om, waaronder zes miljoen joden.
Waar is God in het lijden? Aan de traditionele theologie wordt nogal eens verweten, dat ze in dit opzicht een allround theodicee bood, althans trachtte te bieden. H. Wiersinga doet een poging om van die traditionele theologie een beeld te schetsen. Zo ziet hij de traditionele leer van de voorzienigheid: "In deze leer wordt ons levenslot en met name ons lijdenslot in direct verband gebracht met Gods beschikking.
Uitgangspunt is het beeld van de almachtige God, die alle gebeurtenissen bestuurt en regeert, ze zendt en eventueel wendt. Deze bestuurder is volstrekt rechtvaardig. Zijn bestuur is in harmonie met het principe van de rechtvaardige vergelding (a.w.blz. 29)". Wiersinga erkent wel, dat in de traditionele theologie het vergeldingsmotief vergezeld wordt door o.a. het opvoedingsmotief. "God zendt het kwaad, ja zeker, maar Hij maakt ook het kwade goed en laat alles (ook het lijden) meewerken ten goede. Toch kunnen deze correcties het fundamentele verstaanskader van het lijden als vergelding niet doorbreken." Uit heel zijn boek blijkt, dat juist dit vergeldingsmotief voor hem onaanvaardbaar is.
Bekend is ook de kritiek op zondag 10 van de catechismus. Langzamerhand weet iedereen wel hoe een litterator als Maarten 't Hart, vooral in zijn boek "Een vlucht regenwulpen" zijn afkeer uitspreekt over zondag 10 en de God van zondag 10. Na het dramatisch verlopen bezoek van de twee ouderlingen aan zijn moeder, loopt de hoofdpersoon van het boek - Maarten - buiten. Hij weet plotseling zeker,
"Ja met die onwrikbare zekerheid waarover calvinisten altijd praten, dat het christendom bedrog is, ja, dat het hele leven een laaghartige leugen is en dat ergens ver weg in het heelal nu god satanisch lacht om mijn verdriet, de god van zondag 10 die met vaderlijke hand mijn moeder een krankheid heeft doen toekomen, een voorsmaak van het lijden in de hel. Zo is god, de god van de Heidelbergse catechismus, de god die mensen zo intens haat dat hij keelkanker voor ze heeft uitgevonden. Zelfs mensen zijn niet in staat elkaar op zo'n laaghartige wijze te vermoorden als god kan met behulp van deze ziekte".
Er verscheen een aangrijpend boekje van dr. J. van der Werf: "Afgaande op het Koninkrijk", door hem geschreven toen hij wist dat een kwaal hem zou doen sterven. Ook hij vindt zondag 10 een verschrikkelijke zondag. Hij schrijft: "We moeten Maarten 't Hart gelijk geven, als dát ons geloof is, dan is het een verschrikking, alle goede woorden ten spijt die in de loop der eeuwen door catecheten aan deze tekst vermorst zijn. Er staat wel "vaderlijke hand" maar hier wordt gepraat over een almachtig opperwezen dat het totale leven beheerst, precies vastlegt en maar uitdeelt. En laat er geen misverstand over bestaan, ik struikel nu met Maarten 't Hart over het punt dat deze God een God is die kanker uitdeelt aan deze of gene, maar ik zou ook kunnen struikelen over de kreet dat deze God rijkdom uitdeelt. Daar is net zo goed een groot verhaal over te schrijven". blz. 24.
Waar is God en waar is zijn beleid? In het pastorale werk ervaren we allen hoe voorzichtig we moeten zijn in het spreken over het lijden en tot de lijdende mens.
Het lijden brengt in een isolement. Zwaar is het isolement van weduwen en weduwnaren. Hoe geïsoleerd is niet de homofiel, hoe moeilijk is hier de pastorale taak! We ontmoeten mensen die door neurosen geremd zijn in heel hun bestaan en werk. Een mens is zo eenzaam in zijn leed.
Kun je over dit intense lijden wel een artikel schrijven in een themanummer? Moet dat niet irriterend zijn voor de lijdende mens, die zo iets gaat lezen? Mijn lijden als onderwerp voor een artikel!
We zullen bij het schrijven zeer voorzichtig moeten zijn. De pastorale bedoelingen moeten duidelijk worden. Wiersinga begint zijn boek terecht met een paragraaf: "Het lijden wegen". Niemand mag zich gekwetst voelen door onze vluchtigheid, door ons onbegrip. De lijdende mens is al genoeg in het isolement. De vrienden van Job hebben kwade dingen gezegd, maar ze begonnen goed toen ze in stilte bij hem zaten uit respect voor het lijden, dat hem had overweldigd.
B. De vraag waar wij in onze pastorale contacten niet onderuit kunnen is: Vanwaar is toch het lijden?
De theologie van vandaag gaat deze vraag niet uit de weg. En steeds weer komen we de opvatting tegen, dat het niet juist is het lijden van de schepping uitsluitend te verbinden met de zondeval. Elders in dit themanummer is ingegaan op de exegetische vragen, die hier aan de orde zijn. Van het pastorale gezichtspunt uit moeten we er nu ook op ingaan.
Uiteraard wijst H. Wiersinga elke gedachte aan een goddelijke vergelding bij de visie op het lijden af (a.w. blz. 30-32). Deze gedachte hangt samen met heel zijn theologie, met zijn verzoeningsleer. Lijden is nooit vergelding van het kwaad. Ook het lijden van Christus niet! Wiersinga wil God op geen enkele wijze compromitteren door medeplichtigheid aan het lijden, dat Hij zelf zou zenden. De zonde als verklaringsprincipe voor het lijden is voor hem onaanvaardbaar.
Reeds vóór hem schreef H. Berkhof over de. "voorlopigheid en onvoltooidheid van de schepping" (a.w. blz. 178). Voor de mens zijn pijn, rampen, lijden en sterven met het geschapen leven zelf gegeven. Uit de in Christus ontworpen herschepping zal het leed straks gebannen zijn.
We bedenken nog even dat Wiersinga God op geen enkele manier wil compromitteren. Je kunt je echter afvragen of dit nu juist niet zal gebeuren. Als het lijden niet uitsluitend uit de zonde is te verklaren, hoe voorkom ik dan dat God juist zo wordt gecompromitteerd door het lijden, door de ellende, in zijn goede schepping?
Juist dan zal de lijdende mens de vraag stellen: Heeft God dit lijden in zijn schepping dan gewild?
Berkhof heeft met die vraag wel gerekend. Hij schrijft: "Waarom heeft God iets (voorlopig) gewild, dat Hij toch (uiteindelijk) niet wil? Het enige antwoord dat wij kunnen geven, is geen antwoord: blijkbaar is het nooit Gods bedoeling geweest om een wereld kant en klaar in het aanzijn te roepen. Hij wil kennelijk, dat zijn schepping een geschiedenis doormaakt van weerstand en worsteling, van lijden en strijden. Als dit de wil is van Hem die we als de heilige liefde hebben leren kennen, mogen we aannemen, dat eenmaal zonneklaar blijken zal dat alle geboortepijn en groeistuipen van deze wordende wereld niet opwegen tegen de heerlijke uitkomst" (a.w.blz. 179).
De laatste woorden in dit citaat herinneren aan Romeinen 8. Rom. 8 is voor de lijdende mens een troostrijk hoofdstuk. Maar Berkhof plaatst dit woord in een betoog dat voor de lijdende mens toch juist vragen moeten oproepen.
En nu laten we de vraag maar rusten of we op dergelijke wijze ontkomen aan het steeds door de kerk verworpen dualisme.
C. Ik wil liever Romeinen 8 echt aan het woord laten. Belangrijk is vers 20. Op een gegeven moment is de schepping aan de ijdelheid, aan de vruchteloosheid onderworpen door hem, die haar daaraan onderworpen heeft. Zeker, dan heeft God alles met het lijden te maken. Het gaat niet buiten zijn wil om. Hij onderwerpt de schepping er aan. Maar Hij wordt er niet door gecompromitteerd. Het moment van de onderwerping aan de vruchteloosheid is duidelijk het moment waarop wij gingen zondigen. Paulus trekt in Romeinen 8 de lijn door van Genesis 2: 17 "Want ten dage dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven". De schriften tekenen ons het lijden wel degelijk, zelfs primair, als het voltrekken van het oordeel van God over de zondige mens. In Genesis lezen we over het vervloeken van de aardbodem om onzentwille. De aarde is aan machten overgeven, die wij zelf hebben opgeroepen. Hij heeft ons er aan overgegeven. We hebben wat ontketend!
In de geschiedenis van het oude Israël geven de profeten telkens uiting aan de toorn van de HERE tegen de zonden van zijn volk. Denk bv. aan de profetieën van Hosea! De gekwetste echtgenoot wil zijn vrouw voor zich alleen hebben en dreigt haar met geweld weg te sleuren van de minnaars.
Stellig is er ook lankmoedigheid in de gerichtsprofetieën. De HERE roept zijn volk door de gerichten tot bekering. De lijn naar Christus is er dan ook steeds.
Bijzonder treffend is wel Exodus 32. De HERE laat aanvankelijk, hoe Mozes ook pleit voor het volk, geen enkele ruimte voor de gedachte van de plaatsbekleding. Toch zijn er bij nadere beschouwing van dit hoofdstuk duidelijk openingen! Aandacht moet vooral hebben het woord in vers 34: "....ten dage mijner bezoeking zal ik hun zonde aan hen bezoeken." Het gericht wordt uitgesteld! Zeker, we kunnen denken aan het oordeel dat straks al degenen, die in de woestijn zullen sterven, treft. Maar toch zit hier de gedachte al in aan het uitstel tot..... de dag van Golgotha! Plaatsbekledend zal Christus gedelgd worden uit Gods boek wegens de schuld van zijn volk.
Maar hoe duidelijk is dan juist het verband tussen zonde en gericht! Tussen zonde en lijden!
Onder het O.T. zien we het verband tussen zonde en lijden én in het collectieve én in het persoonlijke. Het volk ondergaat Gods toorn, maar ook de enkeling. Een ongelovige als Saul, maar ook een man naar Gods hart als David. In het N.T. legt de Here Jezus Christus soms zelf het verband: Ga heen, zondig niet meer!
De kerk mag, midden in deze wereld staande, dit aspect van Gods toorn en gericht niet verzwijgen. We hebben een wereld, die vastloopt in haar ellende, er op te wijzen, dat de Here bezig is onze ongerechtigheid te bezoeken. We zullen hebben te wijzen op psalm 90: 7: "Wij vergaan door Uw toorn". We zullen de mensen moeten oproepen om de toorn te ontvluchten en hen wijzen op Jezus die aan het kruis het oordeel van God over de zonde van de wereld droeg. We zullen ootmoedig naast hen moeten gaan staan. We zullen samen met hen onder het oordeel moeten buigen door te knielen bij het kruis, opdat die wereld niet de totaliteit van Gods toorn zal ondergaan.
Ik noemde U ook David, de man naar Gods hart, die Gods toorn moet ondergaan. De gedachte, dat het lijden straf is op persoonlijke zonden, zal in de pastorale praktijk dan ook nooit mogen verdwijnen. Soms beleven leden van de gemeente hun lijden als straf op een bepaalde zonde. Soms is dat terecht. Ze hebben er behoefte aan om er over te spreken. Ze beginnen er zelf over. Ze hebben behoefte om hun schuld te belijden. Ze willen de boodschap van de vergeving horen uit onze mond.
Een pastor mag nooit de woorden van Jobs vrienden overnemen: Je zult wel gezondigd hebben. Maar als de mensen zelf' over zonden gaan spreken, als het hun zwaar op het hart weegt, mag hij het niet zo maar van de tafel vegen. In een pastoraal gesprek kan er ruimte komen voor de verkondiging van Hem, die zich liet uitwissen uit Gods boek voor ons. Een bevrijdend gebed kan het einde zijn van zo'n gesprek.
Sprekend over het gerichtselement in het lijden, zullen we moeten erkennen dat er vragen blijven. Het ene volk maakt feller met het gericht kennis dan het andere. Het ene deel van de wereld wordt zwaarder getroffen dan het andere. Daar komen we niet uit. Er zijn wel schriftgedeelten, die ons enige leiding kunnen geven, zoals Lucas 13: 1-5 "Indien gij u niet bekeert, zult gij allen desgelijks vergaan". En kan ook in de voorspoed niet de dreiging liggen van het gericht? Denk aan psalm 92:8, waar het gaat over de goddelozen die groeien als het kruid, en over de werkers der ongerechtigheid die bloeien, maar ..... zij zullen tot in eeuwigheid verdelgd worden. Zo spreekt psalm 73: 17 - 20 ook over het einde der goddelozen. Wie hoog staat kan laag vallen. AI is in de voorspoed der goddelozen zeker ook het element van de lankmoedigheid aanwezig.
D. Er is dus wel een beleid Gods in het lijden. We ontwaren daarin zijn oordelen en willen die daarin gelovig aanbidden. Maar daarmee zijn we nog lang niet klaar met het probleem van het lijden. De eeuwen door hebben mensen - juist zij die wilden luisteren naar de schriften - geworsteld met het leed, omdat zij uit de Schriften niet alleen de Here leerden kennen als de God die de zonde straft aan een mensheid die zich van Hem afkeert, maar toch ook als de God van genade in Jezus Christus! Hij droeg toch onze ziekten, ons lijden? En waarom moeten wij dan nog zo veel lijden?
Het mag zo zijn dat soms in het leven - ook van gelovigen - het verband is aan te wijzen tussen een bepaalde zonde en het lijden dat wij moeten ondergaan, meestal is dit niet het geval. En dan komen we in onze lijdenssituatie en in het licht van zijn genade niet klaar met dat leed, dat zo weegt.
Daar kun je eigenlijk niet over schrijven in een artikel. Het gevaar is steeds reëel dat we geen recht doen aan deze afgronden van lijden .
Maar het is nog erger als we er nu niet over schrijven. Want van de Schrift uit komt dit probleem aan de orde. Wij mogen op grond van de Schriften, spreken van een God, die lijdt onder het lijden van de mens. De bijbel tekent ons geen onbewogen God. Hij is een God van liefde en toorn! Een God die bewogen is en bedroefd kan zijn. Zo komt Hij ons in de Schriften tegemoet. Als Jesaja spreekt over Israëls geschiedenis, zegt hij: "In al hun benauwdheid was Hij mede benauwd". Dan loopt er vanuit dit woord een lijn naar Israëls leed in Egypte en in later eeuwen, waarmee de HERE zich verbonden gevoelde. Er loopt uit dit woord ook een lijn - profetisch - naar Golgotha! In zijn bewogenheid geeft God zijn eigen Zoon, die in de plaats van de zijnen het oordeel draagt. De Zoon in onze benauwdheid! Daarom heet de HERE reeds in het O.T. de God die niet doet naar onze zonden en ons niet vergeldt naar onze ongerechtigheden.
Nee, dat doet Hij niet. Maar daarmee is het probleem gegeven. En dit probleem klinkt door in de Schrift. Vooral in de dichterlijke lectuur. Dat is wel begrijpelijk. Ook in onze dagen gaat juist de litteratuur op het leed in, in proza en poëzie. Iemand heeft eens gezegd: De kunstenaar kan het beter verwoorden dan de nuchtere analyticus.
We denken nu natuurlijk meteen aan de psalmen en aan het boek Job. "Hoe lang, Here, zult gij mij steeds vergeten? (ps. 13)" "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? (ps. 22)" Denk ook eens aan ps. 42 en 43! En dan ps. 24: "Waak op, waarom slaapt Gij, Here?" We kennen het probleem van ps. 73. In ps. 74 horen we de erkenning, dat het lijden verdiend is, maar het lijden gaat zo ver en zo diep! moeten we dan helemaal ondergaan? Waar bent U toch, Here? we hebben U toch anders leren kennen? Te noemen vallen ook ps. 28, 77, 83 en 88.
Het boek Job heeft uiteraard een eigen plaats. Job wordt geconfronteerd met het vergeldingsdogma, zoals het wordt gehanteerd door zijn vrienden: Elk lijden heeft iets te maken met onze eigen zonden en is duidelijk een stuk straf op aanwijsbaar kwaad. En dat gaat naar Jobs vaste overtuiging niet op. Job weet best dat hij een zondaar is. Maar God is anders dan de God van het vergeldingsdogma. Op zijn wijze brengt Job in zijn nood naar voren wat ps. 103 zegt: De HERE doet niet naar onze zonden.
Job schreeuwt: God, waar bent U? Hij gaat daarbij over de schreef. Hij maakt aan God de vreselijkste verwijten. Toch tast hij in zijn strijd, waarbij hij zonde op zonde stapelt, naar het geheim van het evangelie: Hij richt zijn schreiend oog op God, opdat God hem recht moge doen tegenover God (16:20 en 21). "Ik weet dat mijn losser leeft (19:25)".
Hij blijft er aan vasthouden, dat God de God is van het genadige beleid. Hij scheldt. Hij gaat te ver. Maar hij is - om met Buskes te spreken - opstandig voor Gods aangezicht. Hij vecht met God, ja met God! Ik moet er met mijn God uitkomen! Ja, dat geldt voor Job en voor iedere gelovige: Ik moet er met God uitkomen. Ik heb aan geen ander antwoord behoefte dan aan het antwoord van God! En de HERE wil ons antwoorden.
E. De HERE antwoordt Job in een onweder (Job 38). Wat is de bedoeling van die machtige woorden?
De HERE ontkent niet dat Job ten diepste gelijk heeft. Want Job heeft gelijk. Dat zegt de HERE straks tegen de vrienden van Job: "...Gij hebt niet recht van Mij gesproken zoals mijn knecht Job". Inderdaad doet Hij niet naar onze zonden. Maar wat Job en wij goed moeten weten: Hij gaat zijn eigen weg. Die vele vragen, die op Job neerregenen in Gods antwoord, moeten hem doen beseffen, dat God zich niet aan Job uitlevert. "Waar waart gij toen Ik de aarde grondvestte?" Ik ben de souvereine God! Ik overwin het kwade, maar daarbij kies Ik zelf mijn wegen. Ik ga mijn eigen weg bij de beteugeling van het kwade, waarbij Ik mij kan veroorloven het soms ook weer toe te laten. Ja, God kan het kwaad dan nog gebruiken, hanteren voorzijn eigen doeleinden.
Het is het antwoord van de souvereine God. Maar het is wel een antwoord. Belangrijk is wat Helmut Gollwitzer schrijft, blz. 39: de superieuze wijsheid van God is toch ook de wijsheid van zijn liefde en trouw, de schijnbare vijand is toch de vriend van Job. "Dit antwoord komt niet in een verklarende uitspraak, maar daardoor, dat God zich aan Job van persoon tot persoon bekend maakt: eenvoudig daardoor, dat Hij niet stom blijft, dat Hij, God, met Job spreekt, wordt Job bevestigd, dat hij juist gehandeld heeft, door zijn klachten over Gods vreemde handelwijze tot niemand anders te richten dan tot deze God, op grond daarvan, dat hij van Hem de belofte van vriendschap heeft gekregen, waarop Job zich, vasthoudend, tegen Gods vreemdheid in beroept".
God levert zich niet aan Job uit. Maar Job krijgt antwoord. Job is Gods vriend en mag weten, al begrijpen wij God niet: Er is toch een beleid in het lijden. Treffend zijn dan Jobs woorden: "Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd". We vinden het ook in de psalmen, dat de dichters worstelend met God komen tot de rust: "Ik echter vertrouw op Uw goedertierenheid, over Uw verlossing juicht mijn hart, ps. 13:6". Let ook op psalm 22.
Het boek Job zal altijd weer open moeten als we in de pastorale praktijk het lijden ontmoeten. De lijdende mens mag steeds weer Hem gaan zien: de souvereine God, die toch zijn vriendschap biedt. Hij heeft voor ons het kwaad en het lijden overwonnen, al gaat Hij souverein zijn weg in de beteugeling ervan.
Het nieuwe testament trekt deze lijn door in een heerlijke verkondiging van het werk van Jezus Christus. Denk aan de woorden van Paulus in 1 Corinthiërs 15: 25, 26 en 27: "Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft. De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood; want alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen......”
Een geweldig woord voor het onderwerp, dat ons bezig houdt. Alles heeft Hij nu reeds aan zijn voeten onderworpen! Bewogen met onze ellende is Christus neergedaald in die ellende. Hij heeft zo de machten verslagen, die wij opriepen: de machten van zonde, lijden en dood. De Here Jezus is er in geweest. Zo heeft Hij de machten onttroond. Geoordeeld!
Dat heeft consequenties voor de pastorale bearbeiding van de mens in zijn lijden. Op de kansel en aan de ziekbedden mag het gebed om genezing, om redding uit de nood, nooit verstommen. De machten zijn verslagen. De bevrijding is behaald. We mogen groot denken van deze bewogen Overwinnaar. Roepen in de benauwdheid tot Hem! Hij wil - dat is zijn belofte - de bewijzen geven, dat Hij heeft overwonnen. Hij wil, dan hier dan daar, mensen trekken uit het lijden.
Een woord als dit heeft ook consequenties voor de praktijk van het gemeentelijke leven. Leven wij als gemeente uit dit bevrijdende evangelie? Dan zullen wij dienstbaar willen zijn in het bevrijdende werk van Christus. Er is zoveel lijden, dat wij rechtstreeks elkaar aandoen. De mens is een wolf voor de mens. Een christen zal in de kracht van de liefde en de overwinning van Jezus Christus willen strijden tegen zijn eigen liefdeloosheid. Hij zal zichzelf niet willen zoeken. Hij zal geen kwaad willen doen (1 Cor. 13). Hij zal ook als nederig instrument in de handen van de Here het lijden van anderen willen verlichten. Een christen zal getuigend ingaan tegen veel onrecht in deze wereld. Dan krijgt ons onderwerp zelfs politieke kanten. Een christen is bewogen met de ontrechten, de armen, de vervolgden, de mensen die vertrapt worden.
Tegelijk blijven ook wij vandaag staan voor wat Job moest leren: De Here is de Souvereine! Dat lezen we ook in 1 Cor. 15. Hij moet als koning heersen, totdat..... Daar hebt u weer die gedachte, dat Hij Overwinnaar is; en toch bij de uitwerking van zijn overwinning gaat Hij zijn eigen weg. De Overwinnaar voert toch nog een duurzame worsteling om alle verslagen machten voorgoed uit te schakelen. Van Ruler schrijft: Dat vraagt tijd. Daar is een hele wereldgeschiedenis voor nodig. God doet dat niet in een handomdraai.
God zou het toch wel anders kunnen doen? Hij had het na Golgotha toch in een handomdraai kunnen doen? Van Ruler wijst er nog op, dat 1 Cor. 15 ons niet voor niets vertelt, dat de machten nu al aan zijn voeten zijn onderworpen. Ze vormen a.h.w. reeds de voetbank van Christus. Dat wil zeggen: ze hebben zelfs nog een nuttige dienst te verrichten in zijn plan. Moeten ze nog dienen tot loutering van de zijnen? Heeft het lijden ook niet deze functie? Onwillekeurig zien we weer naar Job.
In zijn strategie met de wereld en met ons kleine leven is God niet na te rekenen. Ook niet als Hij het lijden soms nog toelaat. Daarmee wordt Hij niet gecompromitteerd als medeplichtig aan de ellende.
Mag ik even een beeld gebruiken: De geallieerden lieten in het voorjaar van 1945 West-Nederland links liggen. Een doorstoten naar onze westelijke provincies zou een ramp hebben betekend. Ja, toen werd de honger in het westen feller. De bevrijding bleef uit.
Kun je nu zeggen, dat generaal Eisenhouwer ons de honger zond? Nee, zijn strategie beoogde uiteindelijk ook onze bevrijding. Een doorstoten naar het hart van Duitsland kwam uiteindelijk ook ons ten goede. Het betekende wel dat de geállieerden ons een tijdlang aan de honger moesten overgeven.
God biedt ons zijn vriendschap, maar Hij is souverein.
Hij is onze Vader! Dat benadrukt zondag 10: Vader regeert! Het staat er misschien wat kort in zondag 10, maar dan kunnen we er artikel 13 van de Ned. geloofsbelijdenis naast leggen. Hij is bewogen met zijn kinderen. Hij is niet de God, die in harde willekeur de één gezondheid en de ander keelkanker zendt.
Hij is in zijn Zoon Jezus Christus ingegaan in onze nood. Hij is onze Vriend, onze Vader! Maar Hij is souverein in zijn strategie.
"Waar waart gij toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het indien gij inzicht hebt!"
Enige lectuur
- H. Berkhof, Christelijk geloof, Nijkerk 1973.
- H. Wiersinga, Verzoening met het lijden? 3e druk, Baarn 1975.
- Maarten 't Hart, Een vlucht regenwulpen, 33ste druk, Amsterdam 1980.
- J. van der Werf, Afgaande op het Koninkrijk, 2e druk, 's-Gravenhage 1980.
- A. en J. Verkuijl, Lijden en begeleiden, Kampen 1977. Helmut Gollwitzer, Over de zin van het leven, Kampen 1974.
- A.A. van Ruler, De dood wordt overwonnen, 2e druk, Nijkerk 1972.