Op je post blijven!

In de winter van 1943-44 hield wijlen Dr. K.H. Miskotte in de Willem de Zwijgerkerk in Amsterdam bijbellezingen over de Openbaring van Johannes. [1] Een enkel vers, een kort gebed, en verder bijbels onderricht: de mensen, ook veel mensen die sinds een, twee of meer generaties niet meer in de kerk kwamen, stroomden toe, en de kerk was op een doordeweekse avond stampvol. Wie nog eens een kijkje gaat nemen in de Willem de Zwijgerkerk, bedenkt dat de ruimten die nu leeg zijn vroeger vol stonden, en ook nog even een blik werpt op de galerij, kan begrijpen wat dat betekende! Natuurlijk probeerden Miskotte en zijn vrienden al die mensen vast te houden en verder bij het evangelie te bepalen.
Anderen weten over dergelijke ervaringen te vertellen. (A.J. Koejemans, die na de oorlog jarenlang hoofdredacteur van De Waarheid, het blad van de CPN, zou zijn, kerkte in de donkere winter van 1944-45 weleens bij Buskes.) Ik mag daaraan misschien nog een kleine persoonlijke herinnering toevoegen. Het Zeeuwse dorp, waarin ik groot geworden ben, telde voor de oorlog zeven raadsleden: óf drie protestantschristelijken en vier S.D.A.P.-ers, óf vier protestants-christelijken en drie S.D.A.P.-ers. Je kon altijd zien wie de meerderheid in de gemeenteraad had, want als de S.D.A.P. die had was er kermis, en als de protestants-christelijken die hadden, verdween de kermis weer voor vier jaar. Het is te begrijpen dat de "christelijken" en de "socialisten" in dit dorp in vrijwel gesloten circuits leefden, en wanneer de voorman van de S.D.A.P. op 1 mei de rode vlag uithing, gingen wij daar naar kijken als naar iets buitengewoon griezeligs. Maar in de oorlog werd dat anders! Er werd 's zomers over het hele land een "kerkeweek voor iedereen" georganiseerd, die hierop neerkwam dat er iedere avond in de kerk een degelijke evangelisatietoespraak door een spreker van buiten de gemeente gehouden werd. Het was aanbevolen om een zo breed mogelijk samengesteld comité van aanbeveling voor deze "kerkeweek voor iedereen" te vormen, en in ons dorp bleek ook de voorman van de S.D.A.P. bereid te zijn in dit comité zitting te nemen. Er werd wel even naar hem gekeken wanneer hij een hele week lang iedere avond in de kerk zat!
Wat heeft al deze mensen tijdens de bezetting naar de kerk toe gedreven? Hebben zij intuïtief aangevoeld dat de kerk een bondgenoot was in de strijd tegen het nationaal-socialisme? Hebben zij geestelijk houvast gezocht in de strijd tegen een systeem dat de waarheid tot leugen omloog en dat, andere de schijn van vaderlandsliefde en socialisme, chaos, dood en vernietiging bracht? Duidelijk was wel dat de kerk deze mensen in en na de oorlog niet in de kou mocht laten staan.
Daar kwam bij dat de Algemene Synode, die de kerk vanaf 1816 bestuurd, en daarbij gezwégen had, begon te spréken. Ik geef alleen een enkel citaat uit de oproep tot gebed die de Algemene Synode deed uitgaan, toen er eind april / begin mei 1943 een golf van stakingen, executies, en deportaties over ons land was gegaan: . . . In verband met de sinds April afgekondigde maatregelen zijn talloos velen in diepe verslagenheid gebracht. Het leed onder de nabestaanden van de slachtoffers der onrustige spanning, waarin de eerste dagen van mei doorleefd moesten worden, de smart der gezinnen, die een studerende zoon moeten missen, of waarvan vaders, zonen en broeders in de naaste toekomst zullen worden opgeëisht voor onvrijwilligen arbeid in een vorm, waarbij de pijnlijkste gewetensnood niet wordt ontzien, heeft onze zielen verbijsterd. Op allen drukt loodzwaar de last van hetgeen als schrijnend onrecht wordt gevoeld. Hoe wij elkander ook trachten te helpen in dezen barren nood, wij gevoelen ons machteloos en rechteloos. Als gemeente moeten wij bidden, misschien nog leeren bidden, temidden van allen nood, die in ons en om ons is . . ." [2] We moeten ons niet vergissen in de betekenis die zo een oproep kon hebben, wanneer hij vanaf de kansel voorgelezen werd in een gemeente die buiten de kerk alleen de officiële leugenpropaganda kon horen.
Was het tenslotte te verwonderen dat mensen, die voor de oorlog tientallen jaren tevergeefs gestreden hadden voor het herstel van de vaderlandse kerk, in de oorlog begonnen te hopen dat het toch nog mogelijk zou zijn een temidden van ons volk Jezus Christus belijdende kerk te worden? Rasker noemt een aantal karakteristieke punten van het belijden waartoe de Nederlandse Hervormde Kerk na de oorlog wilde komen:
"1. erkenning van het christocentrisch karakter van haar belijdenis;
2. een nieuwe ontmoeting met Israël;
3. overwinning van de negentiende-eeuwse richtingstegenstellingen door een gemeenschappelijke roeping;
4. oecumenisch besef;
5. besef van kerkelijke verantwoordelijkheid voor taken die in de negentiende eeuw aan particuliere organisaties waren overgelaten;
6. besef dat het Koningschap van Christus óók politieke gevolgen heeft: medeverantwoordelijkheid voor het werk der overheid en voor het volksleven;
7. de ontdekking dat het getuigenis van het evangelie voor overheid en volk niet aan politieke partijen mag worden overgelaten." [3]

De hoop van de vaderen van de kerkorde van 1950, waarin de in de oorlog begonnen vernieuwing van de Nederlandse Hervormde Kerk haar beslag kreeg, is niet in vervulling gegaan. Zij hadden gehoopt op een kerk, die het licht van het Evangelie over ons hele volk zou laten schijnen, maar wat kwam was afval, ontkerkelijking en secularisatie. Is deze vaderen te verwijten dat ze illusies hebben gekoesterd? Ik meen van niet: gegeven alles wat zij in de bezettingstijd meemaakten, konden ze geen andere verwachting hebben, dan de verwachting voor onze kerk en ons volk die ze in die tijd kregen.
Sterker nog: ik geloof dat ze het weer zouden doen, ook als ze toen geweten zouden hebben hoe de kerk er nu bij zou liggen. Want ze handelden in het geloof, en ze hebben niet geprobeerd om het schip der kerk - om opportunistische redenen - met het getij mee te laten varen, toen het getij voor de kerk gunstig leek. Waar is het misgegaan? Uit de hierboven genoemde, door Rasker aangewezen karakteristieke punten blijkt dat de nieuwe koers van onze kerk gemakkelijk zou kunnen leiden tot een aanvaring met de christelijke organisaties. Wisten de mannen die de nieuwe koers bepaalden dan niet dat hun grootouders, en misschien ook nog hun ouders, gevochten hadden voor de christelijke school, de christelijke vakbond en de christelijke politieke partij? Natuurlijk hebben ze dat geweten, maar ze hadden ook gemerkt dat het oorspronkelijk zo strijdbaar bedoelde "in het isolement ligt onze kracht" kon uitlopen op gezelligheid in de eigen, veilige, besloten, christelijke kring, en ze hebben geleden onder de kneuterigheid daarvan. Misschien hebben zij niet voldoende bedacht hoevelen nog met hart en ziel verknocht waren aan hetgeen hun ouders en grootouders hadden opgebouwd. Zeker is wel dat hun visioen van een kerk die met het evangelie midden in het volksleven staat - dus geen christelijke school, maar een openbare school met de Bijbel, en geen christelijke politieke partijen en vakbonden, maar algemene politieke partijen en vakbonden, die onder het beslag van het evangelie gebracht worden - door velen die binnen de christelijke organisaties stonden, niet is gezien.
Maar misschien heeft Berkhof de feiten van de nieuwe koers het scherpst aangewezen toen hij in zijn boekje over de crisis van de middenorthodoxie de vraag stelde naar het geestelijk gehalte van de vernieuwingsbeweging in de Nederlandse Hervormde Kerk. [4]
Berkhof schreef: "Maar dan moet (... ) worden gevraagd, of haar enorme activiteit niet een vrucht is van geestelijke ontdekkingen die deels al weer vergeten zijn, deels nog nooit werkelijk zijn doorgedrongen, zodat ook deze bloei maar van korte duur kan zijn."
Berkhof zegt in dit boekje dat de Gereformeerde Bond de manco's van de nieuwe koers het scherpst aanvoelt, en hij wil, zonder "bonder" te worden, datgene wat de Bond op het oog heeft in de midden-orthodoxie, en daarmee in de nieuwe koers opnemen.

In de zeventien jaren dat ik predikant in Amsterdam ben, heb ik vaak aan mensen gevraagd waarom zij dan dachten dat het kerkelijk leven achteruitging. Ik heb eigenlijk steeds hetzelfde antwoord gekregen: "Het is het geld, dominee. Vroeger was je dankbaar voor wat je had, nu kan het niet op, en je wilt steeds nog maar meer." Toen in de jaren vijftig en zestig algemeen bekend werd wat er in Auschwitz was gebeurd, en toen in de jaren zestig en zeventig de televisie de ellende van de gehele wereld dag in dag uit de huiskamer inbracht, heeft dat wel ingrijpende gevolgen gehad voor de traditionele beleving van het geloof. Maar daarmee is de opmerking van de man in de straat dat het geld de oorzaak van de ontkerkelijking is, nog niet ontkracht, en ik meen dat daar veel waars in zit. In de eerste plaats stelde het geld je in staat een caravan of een huisje aan te schaffen, daar ging je van de lente tot de herfst het weekend heen, je ging 's zomers niet naar de kerk, en wanneer je 's winters weer gewoon thuis was, nam je de draad van de kerkgang niet zo gauw meer op. Daar komt nog iets veel ernstigers bij: geld kan je het levensgevoel geven van de rijke dwaas, die meende dat niets en niemand hem meer iets kon maken. Dat levensgevoel heeft zich in de jaren zestig en zeventig vastgezet.
Mij valt overigens wel op dat het referentiekader van de ontkerkelijkte menigen in de Randstad Holland nog steeds christelijk gebleven is Aan God besteedt men dan niet buitensporig veel aandacht, maar als het over God gaat, komt meteen de vraag op, waarom God dan zoveel ellende op de wereld kan toelaten, en daarmee belijdt men eigenlijk dat God goed is. Jezus is ook nog steeds "in": Hij staat achter de algemeen bekende Martin-Luther King, en Hij is zonder enige twijfel tégen oorlog , en vóór allerlei goede zaken.
Verder valt mij op dat wat er nog aan Bijbelkennis is, vooral aan de christelijke school te danken is, en maar in een zeer beperkte mate aan de kerk.

Eigenlijk ben ik nog steeds vanuit de grond van mijn hart aanhanger van de nieuwe koers die de Nederlandse Hervormde Kerk in en kort na de oorlog insloeg. Natuurlijk, de gedachte dat onze kerk dé kerk van Nederland is, moet je maar gauw overboord zetten, want de positie die we in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden hadden krijgen we nooit meer terug. Men zal mij ook niet meer laatdunkend over de christelijke organisaties horen spreken: de rol die de christelijke school nog voor de Bijbelkennis speelt, noemde ik al, het CNV steekt vaak gunstig af bij de FNV, en je vindt in de christelijke organisaties vaak een fatsoen, dat je niet overal elders aantreft. (Het is in mijn ogen geen schande wanneer iemand zich behoorlijk gedraagt.) Maar ik zou nog steeds niet weten wat de Nederlandse Hervormde Kerk anders zou kunnen zijn, en anders zou mógen zijn, dan een kerk die met het evangelie midden in ons volk staat.
Duidelijk is nu wel, dat het geld wel een keer opraakt, en dat dat de samenleving kan ontwrichten. (ik schrift dit in de weken waarin de ambtenaren tot actie overgaan en waarin de Amsterdamse politie aangekondigd heeft geen Joodse gebouwen meer te zullen bewaken.) Je moet de gevaren niet overdrijven, maar je kunt niet ontkennen dat racisme, fascisme en antisemitisme weer duidelijk aanwezig zijn. Je zou ook niet kunnen beweren dat de gewelddadigheid in onze samenleving afneemt.
Er kan dus wel weer eens een tijd komen, waarin de mensen zoals de verloren zoon in de gelijkenis toen hij ten einde raad was, het evangelie weer gaan zoeken. Als ze het gaan zoeken, moeten wij wel zorgen dat de gemeente zo goed onderlegd is, dat ze het kunnen vinden. Daarom zal ik ook altijd blijven hopen dat we in de Nederlandse Hervormde Kerk, en in Samen op Weg met de Gereformeerden tot enigheid des geloofs komen, en niet blijven steken in allerlei pietluttigheden.

Wat God nog voor onze kerk in petto heeft weten we niet, en ik denk dat we ons daar ook geen zorgen over hoeven te maken. Maar het is wel aan ons om niet te slapen en op onze post te zijn.

  1. Dr. K.H. Miskotte, Hoofdsom der Historie, Callenbach, Nijkerk
  2. H. C. Touw, Het verzet der Hervormde Kerk, Boekencentrum, 's Gravenhage 1946, blz. 144
  3. Dr. A.J. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795, Kok, Kampen 1974, blz. 295-296
  4. Dr. H. Berkhof, Crisis der middenorthodoxie, Callenbach, Nijkerk.