De C.S.F.R. en haar gezindheid
Nu de C.S.F.R. deze maand haar eerste lustrum mag vieren, komt onwillekeurig de vraag op. wat heeft de oprichters destijds gedreven, om naast de bestaande gereformeerde verenigingen, nog een andere gereformeerde studentengemeenschap in het leven te roepen? Een vraag die velen zich gesteld hebben en waarvan het antwoord nog maar door weinigen is begrepen. Vooropgesteld moet worden, dat de C.S.F.R. slechts een beperkt terrein heeft en uitsluitend studievereniging wil zijn en dus in geen enkel opzicht afbreuk wenst te doen aan de bestaande gezelligheidsvereniging S.S.R. Maar dan nog moet gezegd worden, dat we in onze argumentaties niet al te sterk staan. Het bewijzen van ons bestaansrecht ligt ons niet zo goed. De animo tot het hanteren van een of andere gereformeerde "logika" is nooit ons sterkste punt geweest. De lezer zal daarom met een minder rationeel betoog genoegen moeten nemen.
Een milieu 'met eigen "ligging"
In de eerste plaats constateren we, dat de leden van de C.S.F.R. voortkomen uit een milieu, dat gekenmerkt wordt door een bepaalde "ligging". Bij een eerste contact was er direct een basis voor onderling begrip aanwezig men herkende zichzelf als het ware in de ander. Dit "herkennen van zichzelf in de ander"' lijkt me van ongemeen grote betekenis. In het luisteren naar de moeilijkheden van onze vrienden lijkt het wel of onze eigen moeilijkheden worden uitgelegd en toegelicht. Je voelt je stammen uit een gezindte, waar naast de bergen van onwaarachtigheid, nog een kenmerkende eenheid wordt ontdekt. Een eenheid die zijn stempel heeft gedrukt op ons gehele milieu en die ook voorwaarde is voor een echte gezindheid. Die eenheid en gelijkgerichtheid komt onder meer tot uiting in de schuchterheid ten aanzien van het wereldgebeuren in de houding ten opzichte van de kultuur en in alles waar de "gestaltelijke" vormgeving een rol gaat spelen. Deze gerichtheid bergt ontegenzeggelijk negatieve elementen in zich, maar het mag dan tevens tot de taak van de C.S.F.R. gerekend worden om zich daarvan te overtuigen en die te toetsen aan het geopenbaarde Woord
Een a-kultureel milieu?
Een kultuurrijk milieu, dit verstaan in de moderne betekenis, mogen we ons geboorteland niet noemen. Een eigen
christelijk kultuurpatroon vinden we maar een gedurfde aangelegenheid en het is dan ook met verlegenheid en zorg tegelijk. als we letten op wat in kringen van de Gereformeerde Kerken en aan de Vrije Universiteit dienaangaande wordt gepresteerd. Aan de andere zijde zien we het gevaar van het dialectische denken, dat aan de universele kosmische "Verlossing" zoveel betekenis toeschrijft, dat de vraag resulteert of ons dagelijks doen en laten nog wel van belang is voor het dienen van een dagelijks rekenschap-vragende God.
Hot verwijt dikwijls aan ons milieu gericht: a-kultureel te zijn, incasseren we tegen de achtergrond van de moderne opvatting van kultuur, zonder ergernis. We realiseren ons maar al te zeer ons tekort, maar we nemen dit toch liever dan een kultuurwerkzaamheid die niet beantwoordt aan de gesteldheid van het hart. Naar onze mening is de kultuur voor de christen iets, waarmee hij nog maar zo niet klaar is. Het kon bovendien wel eens zijn, dat de kultuur, zoals die vandaag de dag tot uitdrukking wordt gebracht, in haar diepste wezen een "Fremdkörper" is in het Koninkrijk Gods. Toen men in de bloeitijd van de Nadere Reformatie weer oog kreeg voor het werk en de functie van de Heilige Geest in het leven van de christen, kwam de mens nauwelijks meer toe aan kulturele werkzaamheid. Het mysterie: dat de Heilige Geest - God Zelf - wil inwonen in het zondige vlees, hield hem te veel bezig, om zich kulturele aktiviteiten te kunnen veroorloven. Mij dunkt dat het sociale aspect - vervult alzo de wet van Christus! - hem ook nader gelegen heeft - lettende op de toenmaals heersende filantropie - dan het kulturele aspect.
Bij wie is de kultuur veilig?
Als oud-leden en leden van de C.S.F.R. geloven wel dat de christen het leven, wegens de gebrokenheid van zijn bestaan, maar zo niet aan kan. Gebroken is hij in zijn existentie, omdat hij de tweegerichtheid - vlees en Geest niet tot gestaltelijke eenheid weet te brengen. De Openbaring van Gods Geest doet die eenheid in Christus wel oplichten, maar tevens wordt het wonder en het mysterie dan nog des te groter voor hem. Het gevaar van een valse mystiek kan hier zeer wel optreden en ook een soort reglementering van de pneumatologie behoort niet tot de praktische onmogelijkheden Maar dat neemt niet weg, dat bij de christen, die in de gebrokenheid van zijn bestaan, voortdurend vlucht tot de Christus der Schriften, de kultuur in zijn oorspronkelijke motivering het meest verantwoord is. Omdat vandaar uit pas het zicht mogelijk wordt op de wondere Schepping Gods en eer, tip van de sluier wordt opgelicht van het komende Rijk waarvan de tekenen zich nu reeds aan de christen presenteren. Dit willen we consequent nemen, en het is voor ons een van bedriegerij, als een kultuuruiting niet appelleert aan een gelovig hart. Dat wil niet zeggen, dat de diepste motivering der kultuur voortkomt uit het hart, maar het moet wel zo zijn, dat elke kulturele werkzaamheid appelleren mag en kan op een levend en waarachtig geloof.
De C.S.F.R. de gereformeerde gezindte en uw medeleven
We bevroeden het, dat deze "opvattingen" ook doorgetrokken op maatschappelijk en -politiek gebied, goeddeels afwijken van wat men van velen uit de gereformeerde gezindte te horen krijgt. Daar wordt volgens mij wel wat te veel vanuit de Verlossing geredeneerd en klaargemaakt. De vraag komt wel eens boven, of men dan gelooft, dat een eens verkregen impuls - de wedergeboorte - de weg van" de christen tot een vlak veld maakt er, de dienst in Gods Koninkrijk iets is, wat men op de glijvlucht van een gestroomlijnd activisme kan verrichten.
Heeft de mens niet een strijd op aarde, een strijd die zich niet beperkt tot wat zich tegenover hem stelt, maar vooral ook gericht is tegen de gedurige zonden binnen in hem? Een mens die de dagelijkse bekering nodig heeft en ook telkens weer de gezegende werking van de Heilige Geest behoeft, voelt zich maar zo niet bekwaam tot de "dienstin Gods Koninkrijk" Deze bewering zou doperse tendensen in zich bergen, als het werk, van de Heilige Geest zou worden veronachtzaamd. Het gaat er maar om, dat we ons elke dag weer gesteld zien voor het aangezicht van God. In die gesteldheid vraagt men zich af.... en men bidt het God.... niet alleen of onze dagelijkse werkzaamheden Zijn goedkeuring mogen wegdragen, maar ook of onze verzuimen ten aanzien van Zijn dienst mogen verzoend worden in Christus, opdat in Hem de "kultuur" tot ontplooiing kome. En dat wij mogen schouwen in Zijn wondere Schepping en zien mogen zijn onderhoudende kracht en de tekenen van Zijn Rijk.
Er ia nog veel, wat de gezindte, waaruit wij komen, nog niet in een heldere taal heeft uitgesproken. Door, zoveel werkzaamheid aan de buitenkant van het geestelijk leven ontbreekt het bij ons aan te veel geestelijke verdieping. Ons milieu wil het dikwijls o zo klemmend en "onmogelijk" aangezegd krijgen, maar het praktische leven mist er veelal de grofste trokken van. Ook wij als oud-leden en leden van de C.S.F.R. die na vijf jaren een vereniging tot dit aanzijn hebben mogen brengen, dienen ons te stellen in de gezindheid van: rekenschap geven! Dan mogen we enerzijds wel verheugd zijn, dat haar reden van bestaan bewezen is, anderzijds worden we gegrepen door de vraag, of het toch niet te veel mensenwerk is geweest. Moge God het geven, en het ons doen zien, dat ons werk niet tevergeefs is geweest!
In deze gezindheid wensen we de belangen van de C.S.F.R. voor te leggen aan allen, voor wie de nood in het gereformeerde leven niet beperkt blijft tot een simpele constatering, maar voor wie ook de thans heersende nood een punt is van dagelijkse overdenking en van voortdurende zorg.