Verbond en prediking

Het onderwerp, dat in dit artikel aan de orde wordt gesteld, is zó centraal, dat er immer onder de gereformeerden uitvoerig over gesproken en geschreven is. Deze liefde is te verklaren uit de liefde en de eerbied voor de Heilige Schrift, waarin het verbond zo diep verankerd ligt. Helaas laat de ruimte, die mij toegemeten is, niet toe eerst na te gaan hoe, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, het verbond functioneert in de prediking van Mozes en de profeten en van Christus en de apostelen. Ook moet ik afzien van een uiteenzetting over de leer des verbonds, zoals deze zich ontwikkeld heeft in de Reformatie, de Nadere Reformatie en in onze tijd [1]. In dit artikel wil ik praktisch de vraag aan de orde stellen: hoe dient het verbond vandaag in de prediking te functioneren?

Een van de oorzaken van het in discrediet geraken van de leer des verbonds onder ons, is m.i. het uitspelen van het verbond en de verbondsbelofte tegen de noodzakelijkheid van de bekering en het geloof. Dan heeft men helemaal niet door, dat het verbond der genade deze allen in zich besluit en ten stelligste aandringt. Waar het geestelijk leven in verval raakt, verliest men op de duur ook de rechte leer. Een tijdlang moge het schijn hebben dat men zeer ijvert voor de rechte leer, maar waar het geestelijk leven ontbreekt of ineenzinkt, worden de bronnen verstopt. Maar het gaat met het verbond en de prediking niet mis, wanneer het verbond en alles wat daarmee samenhangt, aan de orde wordt gesteld. Integendeel. Het gaat echter volslagen mis, wanneer dit gebeurt buiten God en de Middelaar des verbonds om, met andere woorden, wanneer het verbond losgemaakt wordt van de God des verbonds. Welke wijsheid zouden wij dan nog hebben? Op zijn best enige scholastiek, die het geestelijke leven, dat er is, niet voedt en de kweking er van zeer tegenstaat. Dat is het levensgrote gevaar, dat ons allen altijd bedreigt bij de behandeling van de leerstukken van de Kerk.

Wat getuigt de Schrift? Dat God met ons en onze kinderen een verbond der genade heeft opgericht. Wanneer dit raam des verbonds naar de Schrift is gesteld, kan de inhoud er van aan de orde gesteld worden. Hier binnen deze begrenzing spreekt de God des verbonds wel op een zeer indringende wijze. Hier mogen wij ons in de prediking uitputten
om alle argumenten bijeen te vergaderen om de eis en de belofte des verbonds met alle klem op de consciënties te binden. Hier gaat het pleidooi voor de God des verbonds beginnen. Van hieruit begint de rechte zorg in de prediking en het pastoraat. Van hieruit krijgt de catechese zijn bijzondere betekenis. Van hieruit krijgt de zorg voor het geheel der gemeente zijn indrukwekkende waarde. Hoezeer wordt deze rechte zorg bedorven door de ontbinding van ons kerkelijk leven. Het kerkelijk vraagstuk moet ons daarom zo ter harte gaan, omdat het voortgaan van kerkscheuringen en richtingsstrijd ook voor onszelf een levensgrote bedreiging inhoudt. Hoeveel aandacht, die regelrecht aan de besturing en leiding van zielen moest worden besteed, gaat niet verloren in het almaar voortgaand richtingsgedruis? Hoeveel kranten worden er elke week niet volgeschreven met allerlei kerkelijke problemen, die tijd, geld en energie vragen, maar soms zo bijzonder weinig geestelijke vruchten voortbrengen, ja zelfs het tegendeel?
Dit werkt in de gemeente een bijzonder ongeestelijke gesteldheid in de hand. Want terwijl men voor een goede zaak strijdt, gebeurt het, dat de satan zielen onder onze vingers vandaan haalt en wegsleept. Wie heeft iets van die Schotse dominee, die rouw droeg, wanneer één van zijn gemeenteleden de wereld introk, of de Heere Jezus in het openbaar verloochende? Dan treurde deze man als over een dode, want de satan had één van de schapen onder zijn handen weggestolen. “Gemeente", zo sprak hij dan vanaf de kansel, “wij hebben niet gewaakt!". Waar vinden wij die verantwoordelijkheid voor elkaar? Achter de droefheid van deze man steekt het besef, dat de gemeente de kudde van de Heere Jezus Christus is. Deze beseffen dienen in de prediking naarstig aangekweekt te worden. Dat kan alleen door de prediking van het Woord. Zie het aan de Heere Jezus. Hij treedt op met met de boodschap: De tijd is vervuld, het Koninkrijk Gods nadert, bekeert U en gelooft het Evangelie. Hier gevoelen wij, dat het volk door de prediking onder de luchtdruk van het komende Koninkrijk wordt gesteld.

Daarmede is tegelijk een tweede lijn voor de prediking ontdekt. Immers de rechte functionering van het verbond in de prediking maakt bekering en geloof niet
overbodig, maar stelt deze juist in nooit gekende scherpte vanuit het gekomen zijn en komen van Christus tot het Zijne. Wanneer dit op schriftuurlijke wijze gebeurt, ontkomen wij aan een worteldwaling van deze tijd, dat n.l. het verbond en de prediking daarvan de klem van de roep tot geloof en bekering afzwakt. Immers, dan wordt het verbond een operatieterrein voor het verdorven verstand in plaats van een slagveld voor de levende God om dit volk te doden en levend te maken. Dan gaat men met het Woord Gods redeneren in plaats van diep eerbiedig te luisteren naar wat God tot de gemeente te zeggen heeft. Dan worden het verbond en de beloften hulpmiddelen om de God des verbonds van het lijf te houden. Dan maakt men van de kinderen des verbonds kwaliteitskinderen en komt men niet meer toe aan de geweldige diepten van zonde en genade.

Maar het Verbond is een relatie tot God. Het gaat erom God te kennen, die ons leven is, zoals de Ned. Gel. Bel. zegt. Dan hanteren niet wij de rechten des verbonds, maar God. In de prediking van het verbond krijgen wij ons leven lang les in de drie vragen: hoe groot mijn zonde en ellende zijn; hoe ik van al mijn zonde en ellende verlost worde en hoe ik Gode voor zulk een verlossing zal dankbaar zijn. Deze zakelijke inhoud was Israël vergeten, toen Johannes de Doper optrad. Hij ontmoette een Israël, dat zichzelf vanwege de verbondsrelatie boven anderen stelde, zonder het geloof van vader Abraham te bezitten, zonder als een goddeloze uit genade gerechtvaardigd te zijn. In dat verband zegt Johannes: “En meent niet bij uzelf te zeggen: wij hebben Abraham tot een vader; want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken.”.

Zo ook de Heere Jezus. Immers wanneer de joden zich op hun vleselijke afstamming uit Abraham beroepen, terwijl zij de Christus verwerpen, zegt Hij: “Gij zijt uit de vader de duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen”. Waarom? Omdat zij Jezus zochten te doden. Deze scherpontdekkende toon moet in de prediking worden gehoord. Het volk des verbonds moet weten. dat het in zichzelf gezien, op geen enkele manier voor de Heere aannemelijk is, maar juist verwerpelijk. De ontmaskering moet plaats vinden. Het oordeel Gods verkondigd. Wat doet het kind des verbonds met de betrekking. waarom de Heere hem stelt? Niet anders dan verwerpen. God zet hem op het erf des verbonds. Wat doet hij? Weglopen en Gods rechten miskennen. Daarop moet hij worden aangesproken, zijn vijandschap getoond, zijn haat aan de kaak gesteld. Al deze dingen moeten aan de orde komen, juist vanuit de verhouding, waarin de Heere Zich tot ons gesteld heeft. Wij hebben de mens niet op zichzelf te preken, ook niet de verloren mens, maar de mens in zijn verhouding tot God, tot de God des verbonds. Daarom behoort de prediking van de ellende en onze verlorenheid doorweven te zijn met de betrekking, waarin de Heere Zich tot ons stelde. Binnen het raam des verbonds wordt het vurig pleidooi gevoerd voor de God des verbonds.

Het gaat om die God, die zegt: wendt u tot Mij heen alle einden der aarde. Maar tot de gemeente zegt Hij: Ik ben uw God en de God van uw zaad. Hij wil werken in de lijn der geslachten. Als een gouden draad loopt Zijn verkiezende liefde door de geslachten. Daar is de bodem toebereid. Daar liggen de gebedsworstelingen der voorgeslachten, daar is het geloof werkzaam van de gelovigen met hun nageslacht. Daar liggen de beloften en de toezeggingen Gods. Deze gemeente is de gemeenschap der gelovigen, maar ook de moeder der gelovigen. Hier wil de Heere werken. Hier is de Geest des Heeren broedend en levenwekkend bezig om het Woord Gods als een zaad der wedergeboorte in de harten in te planten. Hier heeft de prediker een grote taak. Met dezelfde ernst, waarmee hij het volk des verbonds midden in de dood ziet liggen, dient hij het in Christus geheiligd aan de orde te stellen. Hij mag niet verbergen, dat de gemeente in Christus heeft vergeving der zonden en de vernieuwing van het leven. Daarom moet en mag hij de Middelaar des verbonds preken. Hij heeft alles vervuld. Hij heeft alle voorwaarden volbracht. Alle nadruk mag vallen op het volbrachte werk. Hij heeft de levendmakende Geest verworven. De volle en onnaspeurlijke rijkdom van Christus mag levend worden uitgedragen.
Wie uit vrees voor de honden de kinderen het brood onthoudt, had beter nimmer dienaar des Woords kunnen worden. Wanneer de angst ons beheerst de korf van vrije genade te laag te zetten, zijn wij in strijd met de prediking van Christus en de apostelen. Zij toch hebben onbevreesd en met blijdschap het Evangelie verkondigd met bevel van geloof en bekering. Is er iets gewonnen, wanneer de Middelaar des verbonds wordt verborgen? O, dat God de Geest over ons uitstorte om deze Middelaar onbevreesd en onverkort te prediken.

Wanneer de Christus niet meer levenwekkend en levend wordt uitgedragen, kweken wij een volk, dat hoog opgeeft van het verbond en van het geloof. maar aan de Middelaar des verbonds voorbijgaat, Hem niet nodig heeft en niet kent. Anderzijds wordt er een volk gekweekt, dat soms de weg der zaligheid tot in de onderdelen weet uit te stippelen. Zij vallen de zielszorgers telkens als voorlijke leerlingen in de rede, maar zij zijn geen bidders, verootmoedigen zich niet en kennen geen oefeningen in het ware geloof. In beide gevallen is het een volk, dat rein is in eigen ogen, maar zij zijn van hun drek niet gewassen.

Het Woord Gods moet worden geopend zonder enige menselijke bijmengselen. Paulus predikte de Heere Jezus in de betoning van de Geest en van kracht. Onder ons wordt alle nadruk gelegd op het waarheidsgehalte van de prediking. En het is goed. Wee ons, wanneer wij het Evangelie vervalsen en niet al onze gedachten leren gevangen geven in gehoorzaamheid aan Christus. Wee ons wanneer wij een ander Evangelie verkondigen. Maar wordt er evenzeer de nadruk gelegd op de betoning van de Geest en kracht? Hebben wij de volmacht in de prediking van Christus ontvangen en de zalving met de Heilige Geest? Paulus was zeer bewogen in de prediking. Met de schrik van de komende Rechter in zijn gebeente, verkondigde hij de Heere Jezus en bewoog de mensen tot het geloof.
De prediking der waarheid komt niet tot zijn recht, wanneer deze niet gepaard gaat met betoning van de Geest en van kracht. De Heere Jezus schreide eenmaal tranen over Jeruzalem, dat de profeten doodde en stenigde. Verstaan wij dat? Paulus weet van een bediening der verzoening binnen het raam van het verbond, waarin hij als een biddende prediker staat. Hij bidt: laat u met God verzoenen. In werkelijkheid bidt de Heere Jezus Zelf: laat u met God verzoenen. Hoe nodig is het, dat onze prediking van week tot week onder dit gericht doorgaat.

Wanneer deze levende en bewogen verbondsbetrekking in het oog gehouden ware, hadden wij minder scholastiek en minder stelsels en minder versteende gemeenten, waarbij de ouderen bevriezen en de jeugd ontkerstent op een verschrikkelijke manier, maar meer leven uit de God des verbonds. Want hierin is het getuigenis van de Heilige Geest. Christus moet voor ogen worden geschilderd. Wij dienen - zo zegt ergens ds. van Reenen - te gelijken op Eliëzer, die almaar sprak over zijn meester. In Hem gaan alle schatten des verbonds open. Daarbij is het zeer dienstig, dat wij de eis des verbonds niet als 'n nieuwe wet prediken, maar als 'n permissie. Hier wordt de prediking niet: gij zult, maar gij moogt. Hier wordt vaak zwaar gezondigd. Soms worden de eisen nog wel strak en stijf vanuit de gerechtigheid Gods gepreekt (gebeurde dat maar meer) maar vergeten wordt, dat al deze eisen gaven worden van de Heere Zelf. Hier mag het bevrijdende woord worden gesproken: gij kunt het niet meer, dan doe Ik het. Immers de wet heeft Christus meegenomen naar Golgotha en Christus heeft de wet meegenomen naar Golgotha. In het bevel mag de belofte weerklinken: gij moogt. Waar de nood is - denk aan de stokbewaarder - wordt het Woord gebracht in de vorm van het bevel. Ja, maar een bevel, dat tegelijk een ontsluiting is van iets geheel nieuws. Het is het verrassende, het nooit gehoorde, het lokkende en nodigende, dat de mens door het geloof zalig kan worden. Dat is nooit en nergens vertoond. Ons hart leert het niet, de mensen ook niet, maar het Woord en de Heilige Geest. Dit geloof is het vertrouwen van het hart, de overgave. Hier is de weg, waar de mens ontvangt, wat de Heere eist. Het is de tegenstelling van alle werk en tegelijk het hoogste werk. Hier wordt het geloof genoemd en geroemd als het instrument, waardoor ons Christus en al zijn weldaden worden geschonken.

Bij dit punt dient evenwel de uiterste waakzaamheid en behoedzaamheid te worden betracht. Immers het geloof is niet een voorwaarde, door de mens te vervullen, maar de weg, waarlangs de Heere ons zijn weldaden: de vergeving der zonden en de vernieuwing van het leven, schenkt. Het geloof is geen wettisch artikel, maar een, dat op de markt van de vrije genade om niet is te verkrijgen. Deze prediking snijdt als een scherp mes naar twee kanten. Ten eerste naar de kant van hen, die zeggen dit geloof te hebben, zonder kennis van God en van zichzelf te hebben ontvangen. Dit zijn in de diepste grond niet anders dan eigengerechtigde snoevers, die immer over geloof spreken, zonder de Verbondsmiddelaar te kennen. Aan de andere kant stelt deze prediking de mens in zijn ongeloof aan de kaak. Het moet en mag niet normaal zijn, niet te geloven. Het ongeloof moet tot in zijn diepste wortels als schuld worden gepreekt, opdat wij de Heilige Geest niet bedroeven, die in zijn strafambt juist is gekomen om de wereld te overtuigen van zonde, omdat het in Christus niet gelooft. In zulk een prediking worden aan zichzelf ontdekten wel tegen de muur gezet, wanneer de eis tot geloof wordt gehoord. Dit kan en mag hen niet worden bespaard. Wanneer echter met gelijke kracht de permissie om te geloven wordt verkondigd, zal alleen door de opening van het Woord en het hart door de Heilige Geest de Christus op de wagen van Zijn Woord in het hart worden ingedragen. Dan kan de mens het niet laten de zoom van 't kleed van Christus aan te raken. Dat is het komen tot Jezus.

Door de nodiging en de dreiging wordt de klem gesteld en dienen de mensen gebracht te worden tot de daad des geloofs. Aan deze zaken zal in de prediking alle aandacht geschonken dienen te worden. Immers het gebrek aan zekerheid des geloofs wordt niet opgeheven door elke week alleen maar waarschuwend te prediken, maar door nauwkeurig te preken de weg des geloofs tot Christus, ja Christus Zelf als de Weg, de Waarheid en het Leven.

Daarbij is het onze dure roeping de Christus geheel ter rechtvaardiging en heiliging tot voeding en onderhouding van het leven des geloofs te prediken. Telkens opnieuw zal de Christus tot vergeving der zonde worden voorgesteld en aangeboden en toegeëigend. Hij is het enige rustpunt in de dagelijkse en vaak benauwende worsteling met onszelf.
De klem van de bekering tot het leven des verbonds dient te worden gehoord. Met de omhelzing van Christus worden ook zijn rechten en inzettingen omhelsd. Niet los van Hem, maar in Hem. Hier wordt een geheel veld ontsloten van het leven met Hem en uit Hem. Hier zal op de schriftuurlijke wijze over de vernieuwing van het leven worden gehandeld. Hier zal de troost worden ontsloten voor het altijd weer dorstige hart om te drinken uit de fonteinen des levens. Hier komt de vastheid van het verbond, zoals het wortelt in de eeuwige raad Gods, in het gezicht. Hier mag en moet worden gesproken van een vastmaken van de roeping en verkiezing, opdat er niet meer zal worden gestruikeld. Hier kamt de lof Gods in het gezicht, verbonden met het kruisdragen en het achter Jezus aan gaan.

Met dit alles zijn wij bezig de verbondsbetrekking uit te diepen. Daardoor licht op, dat er in deze betrekking verdiepingen zijn. Immers deze betrekking is bij alle kinderen des verbonds niet even diep. Hoevelen verkeren niet onder het Evangelie, zonder dat het leven uit dit verbond hen opengaat? Scherp gezegd: twee mensen zitten onder hetzelfde woord, de één valt ervoor, de ander blijft er onbewogen onder. Paulus spreekt van kinderen des vleses en kinderen der belofte. In Ismaël en Izaäk wordt het duidelijk gemaakt. Izaäk verschijnt als de man, in wie de belofte Gods niet faalt, het kind van het wonder: Ismaël als de zoon des vleses, die het type is van de werkgerechtigheid en de verpersoonlijking van het streven des vleses om tot God op te klimmen. Het is te begrijpen, dat deze zaak immer de geesten heeft beziggehouden. Zonder hier een offer te brengen aan het verstand, dat wil doorgronden, mogen wij hier met Calvijn trappen aannemen in de verkiezing. Allen wel kinderen des verbonds, maar allen niet op dezelfde wijze. Er zijn geestelijke en vleselijke kinderen des verbonds. Dat geeft in de prediking spanning. Het is de spanning tussen verkiezing en verbond waarbij het verbond het veld is, waarop God Zijn verkiezende genade verwerkelijkt. Wij zullen de gehele Schrift hierin laten spreken. Nooit en nimmer mogen wij deze spanning oplossen. Wij dienen in God te beginnen en te eindigen, de verborgen dingen latend voor de Heere onze God.

Met alle kracht hebben wij ons te verzetten tegen de dictatuur van het verbond over de verkiezing en omgekeerd tegen de dictatuur van de verkiezing over het verbond. Wij hebben in de prediking in het geloof de verbanden na te gaan. Sommigen spreken gaarne van een inwendig verbond (verkiezing) en een uitwendig verbond (allen die gedoopt zijn). Anderen van het verbond zoals dat ligt in de raad Gods en de bediening daarvan in de tijd. Weer anderen van een onvoorwaardelijk en een voorwaardelijk verbond. Aan al deze woorden kleven bezwaren. Wij kunnen er immers een verkeerde kant mee uitgaan. Maar het gaat ons niet om woorden, maar om de zaak, die er door wordt uitgedrukt en bedoeld. De zaak nu is zonneklaar. De Schrift leert het ons en de ervaring bevestigt het.
Welke onderscheidingen men ook gebruikt, men wachte zich voor de scheiding. Het heeft God behaagd Zijn Kerk op aarde in deze samenstelling te doen verkeren. Wat God op deze wijze heeft samengevoegd, scheide de mens niet. De tarwe wordt op zijn best in het kaf bewaard. Zo is het ook met de Kerk op aarde. De ware gelovigen floreren op zijn best, wanneer zij als het hart van de gemeente functioneren en als een zoutend zout de gehele gemeente doordringen, zodat zij een klaar getuigenis geeft temidden van een krom en verdraaid geslacht. Niemand poge deze ware gelovigen los te pellen uit het geheel, niemand verheffe hen tot een bijzondere klasse. Bovendien: wij zijn geen kenners der harten. Bij elke schok, die de gemeente op aarde krijgt, geldt: evenwel, het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: de Heere kent degenen, die de Zijnen zijn. En: een ieder, die de Naam des Heeren noemt, sta af van ongerechtigheid. De ware christen wordt gekend aan de ootmoed.

Het nauwe verband tussen de gemeente, zoals de Heere die ziet en kent en de gemeente, zoals die zich aan ons voordoet, is wellicht het duidelijkst te maken met het voorbeeld van een noot. De kern en de pit wordt bewaard door de bast. Wordt deze bast eraf gehaald, dan gaat de pit tot bederf over. De opening zal plaats vinden op de dag der eeuwigheid. Dat kunnen en mogen wij aan de Heere overlaten.

Aan ons de roeping het volle Woord te ontvouwen en van Calvijn te leren, dat de dogmatische bezinning dan pas goede vorderingen maakt, wanneer deze geheel gevuld wordt door een onafgebroken bezig zijn met de Heilige Schrift. De dogmatiek dient zich als een spons helemaal vol te zuigen uit de sappen van de Heilige Schrift. Wat is het geheim van de Institutie? Dat deze ontstaan is uit het schrijven van verklaringen van de Heilige Schrift en uit het dagelijks preken. Daarom komen bij Calvijn de zaken van het geloof en het verbond en nog zoveel meer, immer gebundeld voor. Later zijn al deze dingen meer uiteengewaaid en heeft de scholastiek zich van deze zaken ten dele of geheel meester gemaakt tot schade van de gemeenten en haar prediking.

Aan ons de roeping onszelf te beproeven, of wij dit leven des geloofs zijn deelachtig geworden, of wij ranken, dat zijn vruchtdragende ranken, in de Wijnstok Christus zijn. Dat is het onderscheidend element in de prediking, dat nooit gemist mag worden. Van hieruit heeft de waarschuwing haar volle kracht. Nooit zou de wraak zo erg zijn, wanneer de verbondsbetrekking er niet geweest zou zijn. Hier moet tenvolle tot gelding komen: hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht geven? En: die in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven, maar die de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien in der eeuwigheid; maar de toorn Gods blijft op Hem. Waar dit onderscheidende element verdwijnt, verliezen wij door de breedte de diepte en verdwijnt de gemeente in de massa.

Zal ook de prediking vandaag haar werk doen, dan is nodig, dat zij doordrenkt worde met het Woord en de Geest van de God des verbonds, die ook nu zijn verbond bewaart.

  1. Gaarne wil ik verwijzen naar de handboeken, die daarover handelen. Een bescheiden poging heb ik gedaan in een inleiding, 27 oktober 1956, op de Jaarvergadering van de “Bond van Ned. Herv. Mannen-verenigingen op G.G." gehouden en bij J. Bout te Huizen in druk verschenen. Dit artikel is een enigszins verkorte weergave van het tweede gedeelte van deze inleiding.