De Prediking van Calvijn
Wie zich bezig houdt met de verdeeldheid der “gereformeerden" op kerkelijk terrein, kan zich bedroeven over de velerlei kerken en groepen, waarin zij verdeeld zijn; wie dieper ingaat op de geestelijke ligging in die diverse groepen, kan zich nog des te meer bedroeven over de geestelijke verscheidenheid, die zich onder hen voordoet. Allen dragen of schermen met de naam gereformeerd; allen beroepen zich op de drie formulieren van eenheid; allen menen de oorspronkelijke gereformeerde belijdenis het zuiverst te beleven en te handhaven; de meesten stellen prijs op de naam van Calvinisten en toch, hoe verschillend wordt er niet gedacht over belangrijke onderdelen, met name over de toepassing des heils in onze harten door de Heilige Geest. Wanneer wij, temidden van deze verwarring, de zuivere grondlijnen van het gereformeerd protestantisme willen ontdekken, lijkt het mij zeer nuttig, om ons een geruime tijd te verdiepen in de prediking van Calvijn, om van daar uit te gaan onderzoeken, waar de lijnen zuiver doorgetrokken zijn en waar men van de oorspronkelijke lijn afgeweken is. Dit onderzoek moet natuurlijk geschieden in voortdurende bezinning op het getuigenis der Heilige Schrift. Gods Woord alleen heeft gezag om uit te maken, wat zuiver is of niet.
Wie zich in de prediking van Calvijn wil verdiepen, kan beginnen met de bijzonder mooie uitgave: “Johannes Calvijn, bloemlezing uit zijn werk", samengesteld en vertaald door dr. D. J. de Groot [1], een klein, handig boekje. In deze bloemlezing zijn o.a. opgenomen vier preken over de rechtvaardiging, waarin men de prediking van de hervormers als het ware tot in haar kern voor zich krijgt. Deze uitgave is bijzonder geschikt om te dienen als een eerste kennismaking met het werk van Calvijn en een inleiding voor verdere studie.
Verder zijn natuurlijk te noemen: “De Institutie of onderwijzing in de Christelijke Godsdienst", vertaald door dr. A. Sizoo; vervolgens de verschillende commentaren van Calvijn; tenslotte noem ik nog de uitgave: “Het gepredikte Woord", vijf bundels preken van Calvijn, vertaald door ds. J. Douma en ds. W. H. v. d. Vegt [2].
Wanneer wij ons rekenschap geven van de prediking van Calvijn, valt het ons op, dat zijn preken zeer eenvoudig zijn. Het zijn geen preken met thema en puntenindeling; neen, als regel neemt hij een bepaald Schriftgedeelte en leest dat als het ware met zijn gemeente door, al voortgaande het Woord verklarend en toepassend naar de behoeften van het geestelijk leven. Hoofdgedachte is telkens: wat heeft dit Schriftgedeelte ons te zeggen? Zijn prediking is dus overwegend brede Schriftuitleg, om zo het Woord Gods voor te leggen aan de gemeente. Daardoor krijgen zij vaak iets eentonigs en langdradigs, wat deels ook wel samenhangen zal met de ontstellende onkunde in die dagen. Calvijn klaagt er in een van zijn preken dan ook over, dat men het de mensen eindeloos moet voorkauwen en dat zij het nog niet verstaan, niet omdat het Woord of de prediking zo duister is, maar omdat hun harten zo traag en ongelovig zijn. Van de bovengenoemde vier preken over de rechtvaardiging geldt dit niet. Die bevatten veelmeer een diepgaande bezinning, niet op een lang Schriftgedeelte, maar op een bepaalde, centrale gedachte der Godsopenbaring: de rechtvaardiging van de zondaar, alleen door het geloof. Hier klopt het hart der reformatie; hier klopt ook het hart van Calvijn.
De leer van de rechtvaardiging der zondaar noemt hij “het A.B.C., het kort begrip van al onze wijsheid". Het bevat de fundamenten, waarop ons geloof rust. Hier moeten wij beginnen, om in de school van God met vrucht te leren; deze leer is de voornaamste sleutel tot het gehele Evangelie, de poort tot de goede weg. Als Rome oog had voor deze leer, dan zou het gehele pausdom ineen storten. Dan zouden zij niet langer spreken van onze verdiensten en onze genoegdoeningen: vasten, bedevaarten, missen laten zingen en “al die andere beuzelachtige rommel, die zij opeen stapelen om er hun schuld bij God mee te delgen". Waarom kan Rome zich met deze dingen behelpen? Omdat men niet verstaat, wat het is, verdoemelijk te zijn voor God, want “wanneer wij recht willen weten, hoe en waarom wij door het geloof gegerechtvaardigd worden, dan is dit het punt, waarmee wij moeten beginnen."
Het is velen opgevallen. dat Calvijn slechts één of twee keer in al zijn werken kort aanduidt, hoe hij tot bekering gekomen is; hoe God hem, gevangen in de dwaalleer en daarin verhard, door hevige aanvechtingen heen heeft overwonnen door het licht en de majesteit van Zijn Woord en hem dienstbaar gemaakt heeft. Deze “geboorte-ure" is beslissend geworden voor zijn gehele leven en voor zijn prediking: de onvoorwaardelijke, volkomen gebondenheid aan Gods Woord. Daarvan af te wijken is voor hem heiligschennis. Meermalen spreekt hij in deze trant: “Wanneer God spreekt, moeten wij beide oren open houden, maar zodra God zwijgt, moeten wij onze oren toedoen. Ons niet laten gezeggen door het Woord des Heren is schandelijke ondankbaarheid; meer willen weten, dan God zegt, is vervloekte nieuwsgierigheid". “Wat God aan Zijn gemeente heeft willen openbaren zij de grens van onze wetenschap." Daarom is Calvijn wars van alle inlegkunde, van alle spitsvondige speculatie. Hij laat de tekst niet zeggen, wat in zijn kraam te pas komt, maar laat de Schrift, ook de tekst, die hij behandelt, zeggen, wat deze spreken móét. Nauwgezette gehoorzaamheid aan het Woord en de inzettingen des Heren, daarin bestaat de kuisheid van de Bruid van Christus. Alles wat daarvan afwijkt noemt hij “hoerenversiersel". Die predikers, die niet overtuigd zijn van de Goddelijkheid en het onfeilbare gezag der Heilige Schrift, kunnen dus nooit echt Calvinistisch zijn, hoeveel Calvinistische termen of gedachtegangen zij nog naar voren brengen. Bij Calvijn is de Goddelijkheid der Heilige Schrift als het ware tot in zijn merg doorgedrongen.
Het tweede wat in de prediking van Calvijn zo sterk opvalt, is de nietigheid, de verdoemelijkheid van de mens Wij moeten een gerechtigheid hebben, die voor Gods gericht kan bestaan en daarom kan er niets van ons bijkomen. De mens is “uitvaagsel en bederf"; een aardworm, een oud dood aas, dat meer wil zijn dan zijn Schepper". “Indien God met ons doet, naardat wij ons hebben waardig gemaakt, heeft Hij dan niet rechtvaardig reden om ons dagelijks duizendvoudig te kastijden? Ja nog sterker, honderd duizend doden zouden niet genoeg zijn voor een klein deel van onze misdaden".
Dit proef je door Calvijn's prediking heen. A1 spreekt hij in zijn preken nooit over eigen “weg, staat en toestand", de achtergrond van zijn prediking is toch deze, dat daar een mens staat, die weet wat het is: onder Gods oordeel te liggen. Zelf is hij, naar de Schrift, als een geoordeelde vrijgesproken; zo verkondigt hij ook oordeel en vrijspraak in Christus. Dat bindt hij ook de predikers op het hart. Zij moeten de gemeente voor het
gericht Gods dagen, vanwaar zij een zekere verdoemenis kunnen halen. Zo moet alle mond gestopt worden, opdat de gehele wereld voor God verdoemelijk zij. Zo kan alleen verstaan worden de rechtvaardiging, alleen in Christus, door het geloof.
Toch is Calvijn geen prediker, bij wie de ellende domineert. Neen, in het voetspoor van de Catechismus zien wij als hoofdaccenten in de prediking de drie delen: ellende, verlossing en dankbaarheid. Voor velen is het kenmerkende voor “gereformeerde" prediking een overwegend, vaak eenzijdig benadrukken van de ellende. Het schema van hun preek is niet een evenwichtige verdeling van ellende - verlossing - dankbaarheid maar: ELLENDE - verlossing – dankbaarheid. Vaak wordt de verlossing niet gepredikt als aanbod van genade, als oproep en nodiging aan allen, maar alleen als noodzakelijk, als een verre bijkans zeldzame mogelijkheid.
Ik bestudeerde eens enkele gedrukte preken van een oefenaar. Ik wilde proeven, hoe de ligging was in die invloedrijke kring en kwam tot deze conclusie: breed en nadrukkelijk werd de mens aangezegd, dat hij ellendig, verdoemelijk en onmachtig is, om dan in deze toonaard te eindigen: “Als u dat nu van harte erkent, dat u ellendig en onmachtig bent, dan bent u een geschikt voorwerp voor vrije genade". Vervolgens werd dan de weg gewezen van bidden en hopen, dat de Heere het nog eens doen zou.
Hoeveel waarheden er ook in dit getuigenis mogen doorklinken, het is droevig, dat de weg des geloofs niet verklaard en niet aangeprezen werd. Wel de noodzaak, dat men door God nog eens bekeerd moet worden, wordt benadrukt, maar niet de eis, de oproep tot bekering en helemaal niet de aandrang tot geloof en bekering. Zij zijn geen gezanten van Christus' wege, door wie God bidt: “Laat U met God verzoenen". Soms komt met angst de vraag bij je op: hoeveel eigenwillige godsdienst zou hieronder niet schuilen?
Prediking als wij hier boven weergaven, wordt door meerderen geboden en door zeer velen begeerd en gezien als alleen-gereformeerd. Het is helaas onwaar. Men is bang de mens aan het werk te zetten; men is bang de Heilige Geest, die het alleen doen moet, het werk uit handen te nemen, maar in werkelijkheid neemt men de Heilige Geest het werktuig uit handen, namelijk de prediking des Woords, de prediking voluit van eis en belofte.
Dit kan Calvijns prediking ons weer leren, dat God werkt door middel van de prediking. Werkelijk uit den treure bindt Calvijn het zijn hoorders of zijn lezers op het hart, dat wij niet anders tot het ware leven wedergeboren worden, dan door de dienst der Kerk, door middel van de prediking. Door het Woord der prediking wederbaart God ons. Dat Woord is het zaad der wedergeboorte, maar het blijft ook levenslang ons enig voedsel. Het is naar Calvijns opmerking, de melk der kinderen, het voedsel der opgroeienden, de vaste spijze der geoefenden. In het Woord maakt God ons Zijn heil bekend; door datzelfde Woord deelt God ons ook de genade mede.
Voor Calvijn is in de prediking Christus tegenwoordig. Met Luther kan hij verklaren, dat overal, waar het Woord recht gepredikt wordt, Christus tegenwoordig is. Wij mogen verzekerd zijn, dat Jezus Christus ons tot Zich nodigt en als met uitgebreide armen ons wil ontvangen, telkens wanneer het Evangelie gepredikt wordt. “Laten wij bedenken, dat wanneer er herders en leraars zijn, God in de persoon van Zijn eniggeboren Zoon aanwezig is". Dit is niet een gelukkig gevonden citaat, deze gedachtengang keert telkens bij Calvijn terug. Aangaande de sacramenten is het typerend voor Calvijn, dat hij permanent verklaart, dat God ons niet bedriegt met ijdele tekenen, maar dat Hij vervult, wat Hij belooft. Zo zouden wij het ook kunnen zeggen van de prediking. God bedriegt ons niet met een ijdel Woord en ijdele beloften, maar Hij vervult, wat Hij belooft. Hij wil in ons krachtig maken de beloften, die Hij ons verkondigt.
De Geest doet het. Het woord van een mens is niet machtig om een hart te veranderen. Maar . . . de Geest doet het door middel van het Woord der prediking. Terwijl het Woord in onze oren klinkt “trekt de Here inwendig de harten". Dat is voor Calvijn de inwendige roeping. De inwendige verlichting, trekking en wederbaring door de Heilige Geest, door het Woord, doorgaans via en tijdens de prediking.
Voor Calvijn is het geloof en de wedergeboorte ten nauwste betrokken op het Woord van God. Voor velen is wedergeboorte en geloof een onuitwarbaar mysterie geworden, omdat men deze te uitsluitend verbindt aan de Heilige Geest. Men heeft de Goddelijke, heilzame verbintenis van Woord en Geest, Geest en Woord teveel losgelaten. Geloof en wedergeboorte worden dan te onduidelijk gezien als een werk van de levendmakende Geest, en te weinig als ook een levend worden van het Woord in onze harten. Ik laat hier de vraag rusten, of de wedergeboorte voor het geloof gesteld moet worden of als vrucht van het geloof. Of wij dus wedergeboren worden tot het geloof of door het geloof. Bij Calvijn komen beide gedachten voor, al ligt bij hem en de oorspronkelijke gereformeerde theologie het accent op de wedergeboorte door het geloof. Mijns in ziens terecht.
Ook het geloof wordt door Calvijn gedurig gesteld in zijn betrekking tot het Woord. Het geloof is toch immers in wezen niets anders dan aanvaarden, verstaan van Gods Woord. Ergens gebruikt Calvijn het beeld van een melodie. Een melodie ontstaat door meerdere tonen, zo moet het geloof des harten altijd staan in betrekking tot het Woord des Heren, anders ontstaat er geen melodie. Geloof, dat niet uit het Woord geboren is en op het Woord steunt, is een hersenschim!
“Het geloof kan niet bestaan zonder relatie tot het Woord, tot de belofte." “Het woord geloven blijft voor ons onverstaanbaar, als niet vaststaat, dat God moet spreken en dat wij geopende en luisterende oren moeten hebben om hetgeen Hij zegt, gehoorzaam aan te nemen en daarin te rusten". “Men zal nooit verstaan wat deze woorden “geloof" en “geloven" betekenen, dan alleen, wanneer men komt tot dit samenstemmen van de belofte en het aanvaarden daarvan." Het geloof “is een heilig vertrouwen, waardoor wij zijn waarheid bevestigen".
Door dit geloof wordt de mens wedergeboren tot een nieuw leven, tot een nieuwe gehoorzaamheid. Christus is ons van. God gegeven, niet alleen tot rechtvaardigmaking, maar ook tot heiligmaking. Het geloof grijpt de gehele Christus aan en ontvangt Hem dan ook tot rechtvaardigmaking en tot heiligmaking.
Wie het geloof in Christus van de Geest der heiligmaking zou scheiden, handelt volgens Calvijn als iemand, die vuur zou willen hebben zonder warmte, of een zon zonder stralen. Ja, zelfs gebruikt Calvijn de ongewone en toch ware uitdrukking, dat niet de rechtvaardiging, maar de heiliging het voornaamste en hoogste doel van God is.
Gelijk het geloof bestaat in een gedurige verbondenheid en onderworpenheid aan het Woord, zo ook de heiliging. Het ware type van het gezonde Calvinisme is: gehoorzaam~ heid aan het Woord in geloof, leer en leven. Ik wil één citaat nog doorgeven, dat wel heel typerend is voor de levensernst van iemand als Calvijn. In een preek over Psalm 16:4 zegt hij: “De hoofdzaak (van de leer, die wij behandelen) is, dat, wanneer wij de levende God als onze Vader hebben leren kennen en Jezus Christus als onze Verlosser, wij lichaam en ziel hebben te wijden aan Hem, die naar Zijn oneindige goedheid ons tot Zijn kinderen heeft aangenomen. Ook moeten wij alles doen om ere te geven aan die getrouwe Zaligmaker, die ons tot zo'n dure prijs gekocht heeft". “Wij kunnen toch God niet anders tot ons deel hebben, dan als wij ook geheel de Zijnen zijn."
Tenslotte: Calvijns diep geestelijke, diep Schriftuurlijke prediking kan ons weer leren: God komt tot ons in de prediking en werkt in ons door de prediking. God bekeert de zondaar niet door een stelsel, hoe gereformeerd of hoe bevindelijk ook. Wij schrijven met de punt van ons potlood; die punt moeten wij niet afstompen. Zo moeten wij ook de punt van Gods Woord niet afstompen, door welke stelselvorming ook. De punt van het Woord, waarmede God tot ons komt, waardoor God Zijn Waarheid in onze harten schrijft, is de verkondiging, de verkondiging van Wet en Evangelie, van eis en belofte, beide onverkort. God stelt de zondaar even volstrekt onder de eis en het vonnis der wet, als onder de belofte en het aanbod van genade. Dit vinden wij bij Calvijn. Dit was de profetische kracht van zijn prediking. Dit is nog de wederbarende kracht van alle prediking.
- Uitgave Erven J. Bijleveld, Utrecht, prijs f 4,50.
- Uitgave T. Wever, Franeker (1941).