‘Zo spreekt de Heer’

(Kerkelijk) gezag in een keuzemaatschappij
'Gezag' heeft iets gemeen met woorden als 'cultuur', 'gemeenschap' en 'religie'. Iedereen kan zich er wel iets bij voorstellen, maar het blijkt heel moeilijk om grip te krijgen op hun betekenis. Bijna alles heeft te maken met gezag, van moderne kunst tot politiek en van kerk tot literatuur. Wie bepaalt wat een goede schrijver is? Waarom zou een in prikkeldraad gewikkelde hondendrol geen kunst zijn? Wie kan dat beslissen? Waarom zou ik ervan uitgaan dat een politicus weet wat goed voor mij is? En wat denkt een dominee wel dat hij voor een groep mag gaan staan en een half uur praten (of soms nog langer), terwijl wij niets terug mogen zeggen?

We hebben het hier over een cultuuromspannend en buitengewoon diffuus verschijnsel [1]. Bovendien ligt het voor de hand dat de ontwikkelingen ten aanzien van gezag in het ene segment van de samenleving, zoals politiek en kunst, parallel lopen met ontwikkelingen in andere segmenten, zoals kerk en ambt. Alles hangt met alles samen.
Om die reden kunnen we een thema als ‘kerkelijk gezag’ alleen behoedzaam benaderen. Er zijn omtrekkende bewegingen nodig. Het is natuurlijk niet zo moeilijk om te roepen dat gezag uit de tijd is of dat we juist weer terug moeten naar de tijd dat dominees nog gezag hadden. Maar als zulke kreten al iets zeggen, dan geven ze vooral stem aan een intuïtie dat er iets is veranderd in onze cultuur, zonder dat ze ons veel verder helpen om die veranderingen te begrijpen. Om iets zinnigs te kunnen zeggen over kerkelijk gezag zullen we eerst in beeld moeten krijgen wat we eigenlijk bedoelen met ‘gezag’. We zullen een idee moeten hebben van veranderingen in opvattingen van gezag. Vervolgens is het nodig dat we nadenken over die veranderingen in het licht van de Bijbel en de christelijke traditie (onder anderen de verschillende ambtstheologieën in die traditie). Dit is een vraagstuk dat op verschillende niveaus moet worden aangepakt. In een artikel als dit kan ik hiervoor alleen maar wat suggesties doen en een enkele peiling verrichten. Eerst probeer ik iets scherper in beeld te krijgen wat we nu eigenlijk verstaan onder ‘gezag’ en welke soorten gezag we kunnen onderscheiden. Vervolgens beschrijf ik summier wat er veranderd is in onze opvattingen over gezag. Ik sluit het artikel af met enkele theologische opmerkingen en denkrichtingen voor de kerk.

Gezag

Wat is gezag? In (post)moderne discussies, vooral op populair niveau, wordt dit woord nogal eens als alternatief gebruikt van ‘macht’. Of, anders gezegd: alle spreken over ‘gezag’ wordt opgezogen in en gereduceerd tot het discours van ‘macht’. Ik denk dat het belangrijk is die woorden uit elkaar te houden.
‘Macht’ definieer ik als ‘vermogen’: het vermogen om iets te verrichten of gedaan te krijgen. In de regel heeft ‘macht’ in onze cultuur een negatieve klank, maar dit hoeft niet. Wie zijn tuin omspit, oefent macht uit over gereedschap en grond, macht in de vorm van fysieke kracht. Diezelfde kracht kan weliswaar ook gebruikt worden om iemand te dwingen, te martelen of te doden, maar op zichzelf genomen is macht neutraal.
‘Gezag’ daarentegen is, zoals Weber al zei, ‘gewettigd of erkend vermogen’. Hier speelt de notie van vrijwilligheid een grote rol: gezag wordt zichtbaar wanneer mensen vrijwillig geloven of doen wat jij zegt. In het betekenisdomein van ‘gezag’ passen woorden als ‘overtuigen’, ‘overhalen’, ‘geloven’, ‘vertrouwen’ en ‘instemmen’. Dwang, hersenspoeling en indoctrinatie zijn vreemd aan het uitoefenen van gezag. Het is wel belangrijk daarbij op te merken dat die vrijwillige instemming van mensen het gezag niet schept. Het gezag van bijvoorbeeld een generaal is geen product van de vrijwillige instemming van zijn soldaten. Er is zoiets als muiterij en dat woord is alleen te begrijpen wanneer we het definiëren in de sfeer van ‘niet erkend gezag’. Maar die erkenning maakt dit gezag wel zichtbaar en laat het functioneren. We kunnen gezag alleen waarnemen en beschrijven ‘in actie’ [2].
Hoe ontstaat gezag dan wel? Wat constitueert het? Wat wordt precies zichtbaar en effectief gemaakt door de vrijwillige instemming van anderen? Augustinus zei: menselijk gezag is een combinatie van ‘bewijzen leveren voor wat je verkondigt’ en de ‘geschenken van het fortuin’ (al zou hij het later liever ‘genade’ genoemd hebben) [3]. Daarmee noemt hij twee vormen van gezag, die ik moreel en natuurlijk gezag zou willen noemen. Daaraan voeg ik nog een derde vorm toe: vertegenwoordigend gezag [4]. Deze drie vormen van gezag zijn evenzoveel antwoorden op de vraag wat mensen beweegt tot vrijwillige instemming en gehoorzaamheid. Zij laten zien wat het materiaal is waarvan gezag wordt gemaakt.
Natuurlijk gezag heeft te maken met iemands verschijning, intellect, charme, talenten, vaardigheden, deskundigheid en dergelijke. Iemand die, net als een besneeuwde berg dat kan doen, anderen haast vanzelfsprekend onder de indruk brengt. Dit is het gezag van de kundige wetenschapper, de gevierde zanger, de atleet, de waardige grijsaard met die prachtige witte lokken, de knappe spreker, het oogverblindende fotomodel. Deze mensen brengen anderen haast vanzelf tot instemming, respect, bewondering en nabootsing. Zij dwingen als het ware automatisch een antwoord af bij anderen. Zij worden opgemerkt. Bij deze groep schaar ik ook de charismatische leider. Charisma is op zich een moreel neutraal begrip. Adolf Hitler was charismatisch, Nelson Mandela is dat ook. Het is maar wat men ermee doet.
Moreel gezag is het soort gezag dat mensen verwerven door zich in te zetten voor de bestrijding van algemeen erkend onrecht, door te staan voor breed gedeelde hoge idealen. Ik noemde al Mandela. Gandhi, Martin Luther King, Bonhoeffer zijn bekende voorbeelden. In onze tijd is bijvoorbeeld de zanger Bono iemand die begonnen is als iemand met veel natuurlijk gezag, maar dat geleidelijk heeft uitgebouwd naar een veel meer moreel getint gezag, doordat hij opkomt voor gelijke verdeling en armoedebestrijding. Moreel gezag verwerven mensen soms ook door het verwerken van een moeilijke levensgeschiedenis. Denk aan Karina Schaapman, die als PvdA-politica in Amsterdam met gezag kan spreken over de prostitutiepraktijk, omdat zij zelf prostituee is geweest. Veel mensen met moreel gezag hebben ook wel een vorm van natuurlijk gezag. Maar het verschil is duidelijk: natuurlijk gezag is grotendeels aangeboren. Moreel gezag moet men verwerven door zich te engageren, door offers te brengen, door moed te tonen.
Vertegenwoordigend gezag ten slotte is een vorm van gezag die is verbonden met het bekleden van een positie of een ambt. Deze soort van gezag wordt bekleed, soms letterlijk. De vertegenwoordigers ervan dragen soms ambtskleding, de-personaliserende en uniformerende gewaden, om daarmee aan te geven dat hier niet gaat om de individuele persoon die dit ambt vervult, maar om datgene dat door de persoon wordt vertegenwoordigd. Gezagsdragers in deze categorie staan vaak in een keten van gezag: hun gezag is hun verleend. Met andere woorden: hun woorden en daden die in de context van hun aanstelling worden verricht, zijn geautoriseerd van hogerhand. Hun gezag heeft de vorm van een volmacht. Denk aan de officier die Jezus vroeg om bij zijn zieke knecht te komen, met woorden in deze strekking: ‘Als mijn meerdere tegen mij zegt dat ik moet gaan dan ga ik en als ik tegen mijn ondergeschikte zeg dat hij moet komen, dan komt hij’.Nadruk op gehoorzaamheid riskant Bij zo’n gegeven bevel gehoorzaamt de ondergeschikte niet omdat hij de officier indrukwekkend of eerlijk vindt, maar omdat diens bevelen functioneren in a chain of command. In deze categorie vallen de politie-agent, de minister, de belastingambtenaar, de Koningin en de kerkelijke ambten. We luisteren naar dit soort mensen, niet omdat we ze aardig of indrukwekkend of integer vinden. Dat is mooi meegenomen en soms zelfs onmisbaar, maar op dit soort eigenschappen is hun gezag niet gebaseerd. Vaak kennen we deze mensen helemaal niet persoonlijk. We luisteren naar hen vanuit een besef dat hun posities belangrijk zijn voor het algemeen belang. Zij vertegenwoordigen iets: de samenhang van de natie, het belang van sterke maatschappelijke structuren en dergelijke. De posities die zij bekleden komen ons allen ten goede.
In de praktijk lopen deze vormen van gezag vaak door elkaar heen. Maar ze zijn naar mijn mening niet van elkaar afhankelijk of tot elkaar te reduceren. Het is denkbaar, helaas, dat iemand veel natuurlijk gezag heeft, maar geen moreel gezag. En het omgekeerde is gelukkig ook vaak praktijk, zoals iedereen weet die kerkt bij een dominee die niet kan preken en een weinig schokkend uiterlijk heeft, maar die uitblinkt in trouw, gebed en bescheidenheid. In een systeem van erfopvolging kan het vóórkomen dat een corrupte onbenul de troon bestijgt en zo met gezag wordt bekleed. Kortom, in een ideale wereld zijn deze vormen van gezag met elkaar in balans en versterken ze elkaar, in onze wereld is dat slechts gedeeltelijk of soms helemaal niet het geval.
Op het gevaar af deze indeling terug te projecteren in de Bijbel, zou ik Jezus kunnen noemen als het enige voorbeeld van een Mens in wie al deze vormen van gezag volmaakt geïntegreerd waren. Ik noem dit uiteraard niet als een ‘schriftbewijs’ van deze typologie, maar als een voorzichtige illustratie ervan. Jezus’ natuurlijke gezag toonde zich in zijn wonderen, waardoor de scharen hem volgden uit vanzelfsprekende bewondering en ontzag, vaak zonder zich te bekommeren om wie Hij was of wat Hij leerde. Zijn morele gezag werd zichtbaar in zijn onderwijs, waardoor mensen van hem zeiden: ‘Hij leert ons met gezag, heel anders dan de schriftgeleerden’. En heel zijn leven, sterven en opstanding waren de effectieve uitwerking van zijn vertegenwoordigend gezag – of liever, van zijn volmacht (exousia). Toen Hij de zonden vergaf van een verlamde man, vroegen omstanders: ‘Op wiens gezag doet Hij dit? Alleen God vergeeft de zonden’ (Marcus 2:1-12). Het antwoord lag besloten in de vraag: Jezus deed Gods werk op aarde. Zijn woorden en daden waren geautoriseerd door de Schepper zelf. Bij zijn hemelvaart zegt Jezus dat aan hem alle gezag (‘volmacht’) is gegeven. Zijn vertegenwoordigend gezag bleef niet beperkt tot de periode dat Hij op aarde was, maar is het gezag van de levende Heer die ook vandaag namens God spreekt en handelt. Paulus spreekt van Jezus’ aanstelling, die geldt tot aan het einde der tijden, in termen van ‘hoog verheven worden’ en ‘een naam krijgen boven alle naam’ (Filippenzen 2:9). Dit is het taalveld van politiek gezag, van de aanstelling in een ambt.

Transformatie van gezag

Nu we ‘gezag’ hopelijk wat scherper in beeld hebben gebracht kunnen we in elk geval één ding constateren. Er is geen sprake van dat gezag verdwijnt in onze cultuur. Er zijn nog altijd mensen die ons respect en onze bewondering afdwingen, mensen die we op de een of andere manier willen volgen, instituties die we waarderen, zaken die algemene verontwaardiging of vreugde oproepen. Nederlanders leggen zich nog altijd neer bij een uitspraak van een rechter en zij betalen in het algemeen keurig hun belasting. Als ik een term mag lenen die in het WRR-rapport over religie in Nederland is gebruikt: wat we zien is een transformatie van gezag, niet het verdwijnen ervan. Wat we in de afgelopen eeuwen hebben gezien is dat vooral die derde vorm, hierboven ‘vertegenwoordigend gezag’ genoemd, sterk onder druk is komen te staan. Als er inderdaad sprake is van een gezagscrisis, treft deze primair de vorm van gezag die verbonden is met een positie of ambt.
Wat betekent dit voor kerkelijk gezag? Gezag is in de kerk georganiseerd langs ambtelijke weg. Ambtsdragers bekleden een positie; hun gezag berust niet primair op hun persoonlijke kwaliteiten, maar op de volmacht die zij ontvangen bij hun aanstelling in het ambt. Het ligt dus voor de hand dat de transformatie van gezag in onze cultuur de kerk behoorlijk opschudt. In een artikel als dit kan ik alleen een ruwe schets geven van wat er naar mijn idee aan de hand is. Veel ervan berust op intuïtie en het zou beter uitgewerkt en aangetoond moeten worden. Daarvoor is het hier echter niet de plaats. Maar ik geef het hier voor wat het is – een (hopelijk prikkelende) hypothese. Die hypothese bevat twee stellingen: (a) om te begrijpen wat er is gebeurd met kerkelijk gezag moeten we onderscheid maken tussen het ‘wezen’ van dit gezag en de uitwerking die het heeft gekregen in de sterk hiërarchische samenlevingen die achter ons liggen [5]; (b) de ineenstorting van deze samenlevingen heeft kerkelijk gezag in een crisis gebracht, maar die crisis hoeft niet het einde te betekenen van dit gezag. Er is een toekomst voor het ambt, maar die toekomst zal niet hiërarchisch zijn. In het vervolg werk ik deze stellingen in het kort uit. Daarna ga ik in op de toekomst van het (ambtelijk) gezag in de kerk.
Om te beginnen: alle belangrijke teksten voor onze ambtsleer, zowel in het Nieuwe Testament als in de vroege kerk en de Reformatie, zijn ontstaan in buitengewoon statusbewuste culturen. In zo’n hiërarchische omgeving is het de belangrijkste taak van een mens om (a) erachter te komen wat zijn eigen rol of positie is op de sociale ladder, (b) vervolgens wat de rol van een ander is, en (c) wat de verhouding tussen die beide rollen is. Als je weet wat je bent – man, vrouw, kind, vader, moeder, echtgenoot, heer, slaaf, horige, leek, geestelijke – dan weet je waar je aan toe bent.
De principiële houding van het christendom tegenover de standensamenleving is kritisch geweest. ‘In Christus’ zijn afkomst, geboorte, standing, welstand en dergelijke niet identiteitsbepalend. Daarom kunnen ze ook niet de structuur leveren voor christelijke gezagsverhoudingen. Paulus laat dat voortdurend zien in zijn brieven aan de gemeenten. Hoewel hij nergens aanspoort tot revolutie, integendeel zelfs, is het beeld van de christelijke gemeenschap dat hij zijn gemeenten voorhoudt ronduit revolutionair voor die tijd. Ook Calvijn, hoezeer hij ook een theoloog is van orde en gehoorzaamheid, benadrukt dat wij de dienaren des Woords niet moeten respecteren omdat zij waardiger zouden zijn dan anderen. ‘Misschien zijn ze wel veel onwaardiger’, zegt hij erbij. Maar deze ‘mensjes uit het stof verrezen’ dienen gerespecteerd te worden uit respect voor het Woord van God dat zij mogen spreken [6]. Gehoorzaamheid en respect worden hier dus – althans in theorie – losgemaakt van sociale positie en geboorte.
Tegelijk leefden Paulus, Calvijn en andere christelijke schrijvers natuurlijk niet in democratische samenlevingen. Hun principiële kritiek op status was vooral profetisch van aard. Zelfs binnen de kerk kwam het lang niet altijd tot christelijke gelijkheid. De sociaal gelaagde samenleving bleef de vanzelfsprekende achtergrondcultuur van de statuskritiek van christelijke schrijvers. Maar die achtergrondcultuur was niet alleen het voorwerp van kritiek. Zij leverde ook een model – eeuwenlang vrijwel het enig denkbare model – om ‘gezag’ te verstaan en zichtbaar te maken. Op dit punt kan een christelijke idee van vertegenwoordigend gezag (de derde vorm die hierboven is besproken) gemakkelijk worden uitgelegd en ingevuld met behulp van het cultureel voorhanden model van sociale gelaagdheid.Gaven gaan vooraf aan ambt Mijn hypothese is dat de hiërarchische samenleving op deze manier lange tijd heeft gediend als een analogie van kerkelijk gezag. Naast de principiële lijn konden zodoende ook min of meer pragmatische of analoge argumenten uit de vigerende sociale orde worden gebruikt om de kerkelijke gezagsstructuur te verdedigen. Vaak vinden we zulke argumenten in de onmiddellijke nabijheid van meer theologische funderingen van gezag: ‘er moet nu eenmaal orde zijn’, ‘er is nu eenmaal verschil’ en dergelijke. Weliswaar vinden we ook bij Paulus aansporingen om de bestaande verhoudingen te eerbiedigen, maar bij hem staat dit in een sterk eschatologisch kader. Direct nadat hij zijn gemeente heeft opgedragen het gezag van de overheid te erkennen, spreekt hij van de nacht die ‘ten einde loopt’ en de naderende dag (Romeinen 13:1, 12). Gehoorzaamheid staat in het kader van de ‘huidige tijd’, van het nog éven verdragen [7]. Ook bij de kerkvaders vinden we veel van dit soort accenten, maar de toon verandert als we verderop in de traditie komen. De eschatologische spanning verdwijnt, maar het accent op orde en gehoorzaamheid blijft. Meer dan eens is erop gewezen dat Calvijn – en in zijn voetspoor de Nederlandse Geloofsbelijdenis – wel erg vaak het woord ‘regeren’ gebruikt in verband met het ambt. We vinden dit woord niet of nauwelijks terug in nieuwtestamentische teksten over leiderschap. De exegese van het vijfde gebod speelde in de gereformeerde traditie een belangrijke rol, zoals na te lezen valt in vraag en antwoord 104 van de Heidelbergse Catechismus. Met gemak werd de eerbied voor de ouders hier doorgetrokken naar allen die ‘boven ons gesteld zijn’. ‘Gehoorzaamheid’ en ‘onderwerping’ zijn in dit soort teksten steeds terugkerende woorden.
In een sterk hiërarchische samenleving kan vertegenwoordigend gezag heel gemakkelijk formele trekken krijgen. Anders gezegd: het is eenvoudiger om dit gezag los te koppelen van natuurlijk en moreel gezag. Iemand bekleedt een ambt op grond van zijn geboorte of afkomst zonder dat dit gezag wordt gesteund door persoonlijke karakteristieken als moed, intelligentie en integriteit. Als dan tegelijk wordt benadrukt dat ons gehoorzaamheid past tegenover hen die boven ons gesteld zijn, ongeacht hoe zij zich gedragen, ontstaat een riskante verbinding. Kerkelijk gezag krijgt dan gemakkelijk een kil, autoritair en formeel karakter. Zolang zo’n systeem wordt gesteund door algemeen aanvaarde opvattingen over de werkelijkheid, vooral over de sociale gelaagdheid van die werkelijkheid, is er geen probleem. Maar wanneer die opvattingen beginnen af te brokkelen, onder meer door de doorwerking van eeuwenlange christelijke statuskritiek, wordt deze verhouding tussen hogere en lagere rangen steeds meer ervaren als willekeurig en louter formeel.
Aan het eind van de 18e eeuw begint de hiërarchische samenleving te verdwijnen. Edmund Burke klaagt er steen en been over en later zal Alexis de Tocqueville het nog steeds niet prettig vinden, maar wel accepteren, als ‘de overwinning van de geest van Christus’. Die veranderingen kregen eerst een politieke impact: democratieën ontstonden. Dat heeft geduurd tot diep in de 20e eeuw. Daar achteraan kwamen de sectoren van kunst en cultuur. Hiërarchieën en canons stortten in. Later is dat ‘postmodern’ gaan heten, maar naar mijn gevoel zien we hier niets meer of minder dan de democratiseringsprocessen die in de politiek al langer aan de gang waren. Geen kunstenaar of would-be-kunstenaar liet zich nog door een professor of museumdirecteur vertellen wat echte kunst was en wat niet. Althans, niet zomaar, niet omdat die andere persoon ervoor geleerd had of omdat deze een positie had. Nog weer later kwamen het onderwijs en het verenigingsleven en ergens in die tijd is het ook in gezinnen en in de kerk begonnen te schuiven.
In dat proces zitten bijna alle kerken nu, de rooms-katholieke evenzeer als de protestantse. Hier naderen we de kern van de transformatie van gezag waarover ik het hierboven had. Wij hebben een ontwikkeling doorgemaakt waarin vertegenwoordigend of ‘ambtelijk’ gezag geen bedding meer heeft in een hiërarchische samenleving. In deze bedding heeft het zo lang gestroomd dat ambtelijk gezag voor velen – zowel voor- als tegenstanders – identiek is geworden met formeel gezag. Bestrijders van vertegenwoordigend gezag vereenzelvigen het met macht en willekeur en voorvechters van het ambt lijken soms te dromen van de tijden waarin onmondige massa’s nog gewoon deden wat de dokter of de dominee zei. Maar wij geloven niet meer in mensen die ‘boven ons gesteld’ zijn, die wij enkel om die reden moeten ‘gehoorzamen’. Wij leggen niet meer zo gemakkelijk een verbinding tussen de sociale gelaagdheid van de samenleving en Gods hand daarin.
Hieruit vloeien twee vragen voort aan de christelijke kerk. De eerste is: begroeten we de instorting van maatschappelijke hiërarchieën als het uiteindelijke resultaat van de statuskritiek van het christelijk geloof, of schrikken we terug van de gevolgen die de christelijke nadruk op de gelijkheid van mensen heeft gehad? Kunnen we gelijkheid slechts verkondigen als een corrigerende profetie in een van status bezwangerde hiërarchische samenleving, of kunnen we haar ook verwerken als een sociale werkelijkheid? Het is één ding om als het ware in onszelf te fluisteren, wanneer de machtige en verheven koning voorbijkomt: ‘Hij is ook maar een mens’. En het is een ander ding om werkelijk te geloven in die uitspraak en daarnaar consequent te handelen.
De tweede vraag is: betekent het einde van de standensamenleving nu ook het einde van vertegenwoordigend (ambtelijk) gezag? Om die vraag maar direct te beantwoorden: naar mijn idee niet. Waarom zouden wij na eeuwen democratisering bijvoorbeeld nog volksvertegenwoordigers, ministers en rechters hebben? Alleen is wel de bedding van deze vorm van gezag een andere dan vroeger. De geloofwaardigheid van dit gezag kan niet meer verhoogd worden door een beroep op analogieën in sociale rangordes, zo van ‘de dominee heeft er nu eenmaal voor geleerd’ en ‘de kerkenraad is de baas’. Formeel op je strepen staan is uit de tijd, in de meest letterlijke betekenis van het woord. Vertegenwoordigend gezag kan in onze tijd alleen functioneren (en dus ‘in actie komen’) onder twee voorwaarden: (a) wanneer het sterker dan voorheen wordt geruggensteund door het natuurlijk en moreel gezag van de ambtsdrager, en (b) wanneer het inzichtelijk is waarvoor dit ‘ambt’ of deze functie nodig is in het kader van het algemeen belang of het heil. Onder die twee voorwaarden heeft het ambt toekomst.
Toegepast op de kerk betekent dit allereerst dat de kerk verplicht is de mondige gemeente uit te leggen wat het nut is van het ambt. Daarover straks nog iets meer. Vervolgens betekent het een verhoging van de standaard voor ambtsdragers. Een ambtsdrager wordt geroepen doordat de gemeente in hem of haar iets herkent van natuurlijke gaven, integriteit en betrokkenheid op de zaak. Ik geloof dat zulke ambtsdragers nog altijd op steun en respect kunnen rekenen. Een puur formele voordracht van mensen die de gemeente nauwelijks kent, mist echter elk draagvlak en staat borg voor een krachteloze praktijk. In onze tijd zullen we meer dan ooit moeten letten op gewone bijbelse eisen voor ambtsdragers, zoals we die bijvoorbeeld vinden in 1 Timoteüs 2. Zoals Calvijn al zei: de afwezigheid van dit soort kenmerken bij ambtsdragers ontneemt hun het gezag en brengt schande over hun ambt [8]. Onze tijd heeft ons met de neus op deze feiten gedrukt. Als we zulke hoogstaande en voorbeeldige mensen niet kunnen vinden in de gemeente, is dat een ander probleem dat met geen enkele cultuuranalyse of ambtstheologie is op te lossen.

Gezag van het Woord en de rechtvaardiging door het geloof

Hierboven heb ik bevestigend geantwoord op de vraag of kerkelijk gezag kan overleven in een democratische tijd. Daarvoor heb ik een paar ‘hulplijnen’ geschetst, nieuwe analogieën die de oude moeten vervangen en die bijdragen aan de geloofwaardigheid van gezag. In het slot van dit artikel wil ik nog wat verder ingaan op het wezen van kerkelijk gezag en wat dit betekent voor ambtsdragers en andere christenen.
Het wezen van kerkelijk gezag in de gereformeerde traditie kan gemakkelijk op een lucifersdoosje geschreven worden. Het enige gezag dat gereformeerden erkennen, is het gezag van het Woord van God. Dat is het uitgangspunt. Alle andere gezag is afgeleid. Ambten hebben geen gezag van zichzelf, maar zij ontvangen volmacht van God door middel van de gemeente om hun werk te doen. Dit uitgangspunt gaat terug op een lezing van (vooral) het Nieuwe Testament, die concludeert dat er in de gemeente – naast spontane gaven en diensten – ook min of meer continue posities zijn die behoren tot het gebinte van de gemeente. Het zijn posities die altijd en overal terugkomen en die door Christus worden gebruikt om zijn gemeente te leiden.Orthodoxe kerkleden onmondig en angstig We kunnen zulke posities ‘ambten’ noemen, hoewel ‘diensten’ (diakoniai) misschien een beter woord is. Voorbeelden vinden we in teksten als Efeziërs 4:12 en in de terugkerende vermeldingen van apostelen, presbyters en diakenen.
Deze ‘ambten’ zijn dus niet het resultaat van een institutionalisering of katholisering van de van oorsprong charismatische gemeente [9]. Zo’n lezing berust vaak op een tegenstelling tussen charisma en ambt, waarbij het ambt de zwarte piet krijgt toegespeeld. Het zou de spontane uitbarstingen van de Geest onder controle hebben gebracht en zelfs uitgedoofd. Maar het is de vraag of een volledig ‘spontaan’ functionerende gemeente wel zo wenselijk is. Paulus laat in 1 Korintiërs 14 zien dat hij bij samenkomsten zonder orde en structuur vreest voor het lot van de zwakken. Structuurloosheid is doorgaans in het voordeel van de dominante types. Een zekere institutionalisering, die niet ontaardt in controledwang, kan bevorderend werken op de deelname van allen, door structuren van verantwoordelijkheid te scheppen en bescherming te bieden aan de minder snelle en vaardige leden van de gemeente. Hier is een werkelijk ‘nut’ te vinden van het ambt: regie ter bescherming van de zwakken. Orde dient de vrijheid, zei Melanchthon al en Calvijn zei het hem na [10]. Op zich is dit waar, maar het kan alleen werkelijkheid worden als het ambt zich inspant voor de participatie van zoveel mogelijk gemeenteleden in de dienst aan het Woord, aan elkaar en aan de wereld. Ambtsdragers die dat doen, dragen bij aan het draagvlak van het ambt.
Ambtelijk gezag is geen vervanging van natuurlijk en moreel gezag. De gaven gaan vooraf aan het ambt en zijn daarvoor een noodzakelijke voorwaarde. Maar een ambtelijke positie met ‘vertegenwoordigend gezag’ dient ook om de persoonlijke en morele kwaliteiten van de leidinggevende te kanaliseren. Dit is het tweede ‘nut’ van het ambt. In zekere zin is een ambtelijke positie een bescherming van de ambtsdrager. Het ambtelijke aspect in je gezag betekent dat je ergens voor staat. Of je het wilt of niet, mensen associëren jou met God en met de kerk. De impact van je handelingen en woorden is daarom groter dan alleen voor jou persoonlijk. Het slaat altijd terug op anderen, op de kerk, op collega’s, op God. Vooral in pastorale situaties moet je dat altijd goed blijven zien. Misbruik in pastoraat komt bijna altijd doordat leidinggevenden hun rollen verwarren: ze zien zichzelf als privépersoon die een vriendschap heeft met een gemeentelid en ze beseffen niet dat er altijd een ambtelijke afstand is. Je hebt een positie, of je het wilt of niet. Als je dat beseft, kun je echter die positie ook vruchtbaar maken voor je integriteit en je deskundigheid. Het besef dat meer dan jezelf vertegenwoordigt als ambtsdrager, kan je aansporen en een extra stok achter de deur zijn om te studeren en correct met mensen om te gaan. Natuurlijk en moreel gezag worden gekanaliseerd en gecorrigeerd door ambtelijk gezag.
Ambtsdragers zijn dus bekleed met een volmacht: zij dienen de voortgang van het Woord in en door de gemeente. Zij dragen zorg voor de verkondiging, zij stimuleren de gemeente tot gesprek en debat over het Woord, zij organiseren het onderwijs uit het Woord enzovoort. Om dit werk goed te kunnen doen, kunnen zij niet zonder respect van de gemeente. Hun positie en de noodzaak daarvan moet erkend worden. Dit is de kern van hun gezag: dit veronderstelt een gemeenschappelijke betrokkenheid op en liefde voor het Woord van God. Het veronderstelt een gedeelde honger om dit Woord te horen en eruit te leven. Wanneer ambtsdragers in die context hun werk ijverig en deskundig doen, met integriteit en liefde, kunnen zij op respect rekenen. De gemeente zal dan in deze personen de eigen liefde voor het Woord herkennen en hun gaven op hun waarde schatten.
Natuurlijk is dit meer een ideaal om naar te streven dan een werkelijkheid waaruit we leven. Toch is de kerk op het eerste gezicht een ideale context om gezag te oefenen, in onderscheid van macht, manipulatie en dwang. Aan het begin van dit artikel schreef ik dat gezag vrijwilligheid inhoudt. Iets met macht afdwingen, dat is geen gezag. Nu, dan moet er in de kerk wel heel veel ruimte zijn voor gezag. Immers, wat voor dwangmiddelen hebben we nu helemaal in de kerk? Ik kan als voorganger geen mensen ontslaan of korten op hun salaris. Dus elke keer als mensen iets doen of geloven wat een ambtsdrager zegt, moet dat wel zijn op basis van diens gezag en niet vanwege diens macht. Zodoende is de kerk pas echt een plaats waar we kunnen laten zien wat gezag is, zonder echte macht.
Toch is dit iets te simpel. Er is wel degelijk sprake van macht in de kerk – subtieler en meer verborgen. Laat ik twee voorbeelden noemen: angst voor de hel en sociale controle van de familie. Zou ik overdrijven als ik zeg dat hele volksstammen mensen generaties lang naar de kerk zijn gegaan, hoofdzakelijk vanwege dit soort redenen? Een dominee kon appelleren aan dit soort angsten en daarmee volgzaamheid min of meer afdwingen. Ik denk, eerlijk gezegd, dat dit nog wel vaak gebeurt. Wat dit betreft herinner ik me heel wat gesprekken met oudere broeders en zusters in allerlei kerken. Zal God me niet straffen? Wat zullen de mensen wel niet denken? Ach dominee, ik ben maar zo’n eenvoudig mens en u hebt theologie gestudeerd. Wat denkt u er nu van? En dan kon ik als jonge vent heerlijk vaderlijk doen tegen mensen die mijn grootouders hadden kunnen zijn en aan wier voeten ik had moeten zitten. Sommige voorgangers genieten daar misschien van, maar ik heb me er vaak over verbaasd hoe ontzettend onmondig en angstig veel kerkleden in orthodoxe kerken kunnen zijn. Telkens weer moet men gerustgesteld, getroost, bemoedigd worden, behandeld als een kind. Het stemt me soms droevig, eerlijk gezegd.
Nu, dit soort angsten zullen ongetwijfeld hebben gezorgd voor heel veel homogeniteit en volgzaamheid. En nog steeds, zo hier en daar.Hoe minder macht, hoe meer gezag Maar is dat nu gezag? Is dat wat we zien verdwijnen niet veeleer het afbrokkelen van macht? En moeten we daar nu zo treurig om zijn? Traditionalisten en neo-conservatieven lijken nogal eens de verheerlijking voor te staan van een onmondige massa die in aanbidding opkijkt naar hun ‘meerderen’, die op hun beurt het heil bemiddelen. Maar zouden we – zeker als protestanten – niet gewoon heel blij moeten zijn als mensen mondiger worden en zelf de verantwoordelijkheid nemen voor hun heil? Inderdaad, ze zullen dan minder vaak ja en amen knikken (de dominee zal het wel weten). Ongetwijfeld zullen er ook mensen afhaken. Maar het zou ook kunnen betekenen dat er meer gelovigen opstaan die ‘gaan’ voor de zaak, die hun zielenrust niet uitbesteden aan de predikant en die proberen volwassen om te gaan met God. En dan kunnen we toch zeggen: hoe minder macht, hoe meer gezag.
Maar die volwassenheid betekent wel iets voor mensen in de kerk. Hierboven had ik het over onmondige mensen in de traditionele versie. Vaak oudere mensen, zonder veel opleiding, vol goede bedoelingen en normbesef. De dominee weet alles en hij moet het maar zeggen. Vaak ook mensen – dat is de verborgen psychologische dynamiek – die zomaar heel boos kunnen worden op de dominee (en op God), want je moet je altijd maar schuldig en klein voelen. Maar er is ook een andere groep onmondigen en die is veel moderner. Volgens mij zijn deze onmondigen veel te vinden onder de moderne, jongere en hoger opgeleide gemeenteleden. Ik bedoel mensen die bij elke preek denken: ja, dat zeg je nu wel, maar… Mensen die het altijd van zich afhouden, een beetje cynisch voor zich uit zitten te kijken en glimlachen. Daarna onder de koffie grapjes maken, maar het nooit dichtbij laten komen. Nauwelijks zelf de bijbel pakken, zelf in gesprek gaan met medegelovigen, zelf de hartstocht voelen branden om God vurig lief te hebben en hun naaste. Maar intussen wel mopperen op van alles en nog wat. Nou, denk ik soms, dan bakt die dominee er niks van en wat dan nog? Je bent er toch zelf bij? Kom uit je luie kerkbank en doe wat! Ga desnoods naar een ontwikkelingsland en ga mensen helpen. Maak studie, denk na, zoek die predikant op en ga met hem of haar praten. En neem geen genoegen met slappe antwoorden! Maak slechte preken nooit een excuus om Jezus niet te volgen. We moeten weigeren een mopperige, zure cultuur van verveling en weerzin te accepteren of eraan mee te werken. Er is genoeg te doen in Nederland. Je kunt altijd nog je bezittingen verkopen en met de armen delen. Verhuis naar de stad en ga kleine kerken helpen. Maar doe iets. Groei op.
Ik noem dit een moderne vorm van onmondigheid, omdat ook deze mensen niet zelf de verantwoording nemen voor het heil en voor het Evangelie. Ook zij laten het over aan de ambtsdragers, die enerzijds niet echt aanvaard worden, maar anderzijds wel de schuld krijgen van alle verveling en gezapigheid. Het is gewoon een ander soort kindhouding. Niet het volgzame kind, maar het nukkige kind. In de samenleving zou de eerste groep mensen misschien stemmen voor de meest gezagsgetrouwe partij en de tweede groep stemt uit balorigheid helemaal niet. Het zijn toch allemaal zakkenvullers, nietwaar?
De meest autoritaire voorvechters van ‘ouderwets gezag’ en degenen die het meest argwanend staan tegenover elke vorm van gezag, zijn het over één ding eens: (kerkelijk) gezag veronderstelt onmondigheid. Maar het tegendeel is waar. Gezag veronderstelt vrijheid, afwezigheid van dwang. Die dwang zit niet alleen aan de buitenkant. Vrijheid is iets totaals, het zit ook van binnen. Ik denk dat gezag in de kerk alleen kan werken bij bevrijde mensen. Mensen die bevrijd zijn van angst voor de hel, bevrijd van angst voor God, bevrijd van de angst wat mensen van hen vinden (je familie thuis of je intellectuele vrienden), bevrijd van de angst om er niet bij te horen. En die angsten zitten net zo goed bij ambtsdragers als bij mensen in de kerkbanken. Ik geloof dat de notie van rechtvaardiging door het geloof fundamenteel is als we het hebben over gezag in de kerk. Spreken over het gezag van het Woord en het gezag van de prediking veronderstelt dat predikers en hoorders hun angsten kennen en zich daarvan voortdurend laten bevrijden. Wanneer je jezelf probeert te rechtvaardigen door je geweldige preken, door je kerkgang of door je intellectuele, cynische houding of juist door je volgzame gedrag, sta je altijd onder machten. Gerechtvaardigd zijn betekent vrijheid van angst. Jezus zei tegen zijn leerlingen: ik noem jullie mijn vrienden. Dat betekende niet dat ze hem niet hoefden te gehoorzamen. Wat Jezus bedoelde was: ik wil geen blinde gehoorzaamheid. Vriendschappelijke gehoorzaamheid. Vrijheid om lief te hebben. Al die gereformeerde accenten op het gezag van het Woord, de prediking van het Woord Gods en dergelijke, veronderstellen de rechtvaardiging door het geloof. Zij veronderstellen een gemeente die wil groeien naar geestelijke mondigheid en ambtsdragers van wie het de grootste hartstocht is mensen onafhankelijk te maken van henzelf.

Dr. Stefan Paas is lector aan de Christelijke Hogeschool Ede en gemeentestichter van de Christelijke Gereformeerde Kerk Amsterdam.

  1. Dit artikel is een bewerking en uitbreiding van een lezing die ik hield tijdens het RRQR-congres over dit onderwerp, op 17 november 2007.
  2. Het woord ‘invloed’ is mijns inziens geen synoniem van ‘gezag’ of ‘macht’. Anders dan macht en gezag is invloed niet los te denken van een lijdend voorwerp. Wie zegt ‘ik heb invloed’, nodigt uit tot de onvermijdelijke vraag ‘op wie?’. Zodoende is ‘invloed’ vooral een woord dat het effect van macht of gezag aanduidt.
  3. De Ordine (386), II.26.
  4. Ik volg hier met enige vrijheid een typologie van de Engelse theoloog Oliver O’Donovan, Resurrection and Moral Order. An Outline for Evangelical Ethics, Leicester (1986), p. 124-130. Wat ik ‘vertegenwoordigend’ gezag noem, wordt door O’Donovan ‘politiek’ gezag genoemd.
  5. Ik realiseer me dat een onderscheid tussen ‘wezen’ en ‘uitwerking’ problematisch kan zijn, maar het is de eenvoudigste manier om duidelijk te maken wat ik bedoel.
  6. Institutie, IV.3.1.
  7. Zie hiervoor Stefan Paas, Vrede stichten. Politieke meditaties, Zoetermeer (2007), hoofdstuk 5.
  8. Institutie, IV.3.12.
  9. Vergelijk hierover Andrew D. Clarke, Serve the Community of the Church. Christians as Leaders and Ministers, Grand Rapids (2000), p. 170-172, p. 251-252.
  10. Loci communes, 7; Institutie, IV.3.1.