Hoe vreemd en vreselijk is de vleselijke lust

Over de hoofdzonde van de wellust
Van de in mijn jeugd bekende ds. G.H. Abma, (1917-1992) herinner ik mij een uitspraak, die vanaf mijn studententijd met mij mee is gegaan: 'Het leven met God is altijd nieuw en verrassend, de zonde daarentegen eentonig en saai'. Zo ongeveer zit het in mijn geheugen. In elk geval is het een waar woord. Het eerste deel van de uitspraak ontdek je alleen door ervaring. Je kunt er met de ander over spreken, maar die ontdekt het pas wanneer hij in geloof zelf de roep beantwoordt. Je kunt het niet aanpraten.

Dat de zonde eentonig en saai is, is gemakkelijker te ‘bewijzen’. We hoeven alleen maar het kernwoord ‘losbandigheid’ in te typen op Google. Internet bracht mij in een paar rechtbankverslagen uit de 17de en 18de eeuw die ons een inkijkje geven in het zedelijke leven van studenten in het goede Leiden en de wereldstad Franeker van die dagen. De beschreven misdragingen van de jongeheren – in de openbare ruimte gedaan, want wat in de studentenhuizen werd gedaan met de dienstboden en in de hoerenhuizen met de prostituees kwam nauwelijks aan het licht en zeker niet voor het gerecht – verschillen in niets van een vrij harde porno-site anno 2008. Ook niet in gewelddadigheid.

De zonde is eentonig. De ene zonde nog meer eentonig dan de andere. De eentonigste van alle is die van de wellust of losbandigheid, de zevende en laatste van de hoofdzonden. De zonde van de seksuele uitspatting, om het maar even zo samen te vatten. Wie één Glossy-erotisch blad heeft gezien, heeft ze wel alle gezien, en een zap-tocht langs de commerciële TV-kanalen na 01.00 uur ‘s nachts leert niet anders. En toch is er geen business die zo floreert als deze business die het moet hebben van de wellust. Wat is toch de kracht die in de wellust schuilt?

Hoe vreemd en vreselijk is de vleselijke lust

Het is nog niet zo eenvoudig die vraag goed te beantwoorden. Christelijke ethiek en kerkelijke orde (tucht) worstelden de eeuwen door en worstelen nog met dat vreemde verschijnsel van de ‘vleselijke lust’, die al te vaak zo vreselijk kan opspelen. Kan branden als een vuur. Grofweg zien wij in de geschiedenis van de westerse christelijke cultuur vier ‘antwoorden’ of manieren om dit vreemde hanteerbaar te maken.

Alles inzetten op bestrijden, indammen, inperken. Dat is de eerste. Hierachter zit de overtuiging dat de seksuele begeerte van na de zondeval is. Zij gevolg van de zondeval. En vanaf dat moment is zij eveneens oorzaak van de zonde. De beste keuze is daarom de seksuele onthouding. Maar die is de meeste mensen niet gegeven. Hen rest daarom als enige weg het huwelijk en daarbinnen de koppeling van de seksuele omgang aan de procreatie, het verwekken van nageslacht. De seksuele drift blijft daarmee eeuwen lang voor de gelovigen onder een negatief teken. Deze weg is Rome lang gegaan.

De tweede manier om het vreemde verschijnsel van de seksuele drift hanteerbaar te maken is haar oorzaak zoveel mogelijk buiten jezelf te lokaliseren, namelijk in de vrouw als verleidster. Het zien van de vrouw en het ervaren van de seksuele prikkeling wijzen bij de hoofdzonde van de wellust toch allereerst naar Eva? Dus, …?! Het hoeft geen betoog hoe diep deze grondovertuiging in culturen zit. Diep verborgen nog steeds, ook in de onze. Het hoeft ook geen betoog hoeveel huiselijk geweld – onder andere – óók hiermee te maken heeft.

De derde manier is dit vreemde verschijnsel van de seksuele drift als onvermijdelijk aanvaarden en de gevolgen van de wellust zo goed en zo kwaad mogelijk afleiden naar het souterrain van de samenleving, het bordeel, de prostitutie. Dit ligt gevoelig. Na het Nieuwe Testament kan geen christelijke cultuur meer onbevangen ‘ja’ zeggen tegen prostitutie. Het gevolg is vanaf de vroege kerk tot heden een onmogelijk debat over wat we nu noemen ‘het bordeelverbod’. De spanning tussen ‘moreel ideaal’ en ‘praktische realiteitszin’ is op dit punt groot. Wat Bernard Mandeville (Nederlands arts en filosoof in de 17de eeuw) kort en bondig verwoordt, ving ik in mijn opvoeding vroeger ook op als het over Katendrecht, de toenmalige hoerenbuurt in Rotterdam, ging. Wat Mandeville in zijn tijd zei blijkens een buitengewoon plastische passage die ik vond in Trouw, is onuitgesproken – want zeg je hiermee eigenlijk niet iets heel vreselijks! – de overtuiging of de gelaten conclusie van velen ook nu. Ik citeer:

‘Dit plan om hoerenkasten te slopen om onkuisheid te voorkomen doet me denken aan een zekere superkieskeurige heer die nooit vond dat zijn tuin er goed uitzag, totdat hij een kakhuis dat in één hoek ervan stond en zijn oog pijn deed, had afgebroken. Maar het duurde niet lang voordat elke neus in de familie van zijn fout overtuigd was. Als het met de rede niet lukt om te overtuigen, laten we dan ons voordeel met een voorbeeld doen. Kijk naar de tactiek van een moderne slager die voortdurend door een zwerm vleesetende vliegen wordt lastiggevallen. Wanneer bewezen is dat al zijn machines en vliegenmeppers ineffectief zijn om zijn kraam tegen de begerige volharding van die vleesinsecten te verdedigen, snijdt hij zeer oordeelkundig een stukje af dat al verknoeid is, dat wordt gebruikt om als remedie op te hangen. En dus door het opofferen van een klein stukje dat al bedorven is, en niet waard om te houden, verzekert hij op een verstandige manier de veiligheid van de rest.’

Mandeville geeft niet hoog op van de mens als man. En evenmin wordt hier hoog ingezet voor de waardigheid van de mens als vrouw. Ik benijd eigentijdse burgemeesters en wethouders niet bij een discussie over wel of geen bordeelverbod. Wat Mandeville al zei, is zo triviaal en zo banaal! Maar wel realistisch, denken we wellicht.

Vanuit een positieve waardering van de seksualiteit heeft – ten vierde – het protestantisme altijd een andere weg willen gaan. De seksuele aantrekkingskracht van man en vrouw is een goede gave van de Schepper en niet een gevolg van de zondeval. Binnen de gemeenschap van liefde en trouw in het huwelijk mag de lust genoten worden, mits met wederzijdse instemming, en die moet je elkaar zo min mogelijk onthouden. Wie kennis neemt van wat de reformator Martin Bucer in deze schrijft, die beseft hoe nieuw dit is tegenover het Rome van toen. Niet minder helder is echter óók dat diezelfde Bucer radicaal afwijzend staat tegenover hoererij en het bezoek aan een prostituee. Je moet er alles aan doen je huwelijk zo te houden dat geen van beiden het nodig heeft om vreemd te gaan. En als het wel gebeurt? Dan was ook bij Bucer de tucht niet mals. Hoererij, prostitutie, het bordeelverbod, dat alles zit de ware protestant hoog, omwille van de gelijkwaardigheid van man en vrouw voor God en elkaar, omwille van de kostbaarheid van de seksualiteit. Hij kan eenvoudigweg geen realist zijn in de lijn van Mandeville. Liever laat hij zich uitmaken voor een moraalridder. Desnoods is dat maar zijn geuzennaam. Het gevaar van de protestant is derhalve óf de rigiditeit – hard voor zichzelf en hard voor een ander – óf de heimelijkheid – mild voor zichzelf en hard voor de ander – óf het beknelde geweten – hard voor zichzelf en mild voor de ander. Van de laatstgenoemden lopen er, volgens een onderzoek uit 2007 onder mannen uit de achterban van de EO, de meesten rond: ‘Van de zeven hoofdzonden levert bij mannen ‘wellust’ de meeste problemen op. Bij vrouwen is dat afgunst. Zij zeggen weinig problemen te hebben om zich de wellust van het lijf te houden.’ Begeerte zonder HeerElke keer als de protestantse man van de EO achter de computer een ‘foute’ website opent, heeft hij het gevoel ‘terug te zijn bij af’. Hij kan immers geen genoegen nemen met de oplossing in de lijn van Mandeville, dat hij even gebruik maakte van het afvalputje van de samenleving. Het zit hem toch niet lekker.

Kortom, hoe om te gaan met deze vreemde kracht die onlosmakelijk gegeven is met het genieten van het goede leven en die tegelijk dat goede leven danig in de weg kan zitten. Maar nu eerst, wat bedoelen wij met wellust?

Uw vrijheid geen oorzaak voor het vlees

Wellust en losbandigheid staan in de brieven van het Nieuwe Testament, vaak als woordpaar, in de zogeheten ‘zondencatalogus’. Onreinheid, hoererij, losbandigheid, brasserijen en dronkenschappen, zotte en losse taal, maar ook hebzucht, nijd en twist – dat alles hangt samen en wordt samen genoemd. Dat alles hoort bij ‘vroeger’, bij het leven vóór de doop, zo zegt Paulus. De doop is in het Nieuwe Testament een echte overgang naar een nieuw leven. Door Christus worden Jood en heiden bevrijd van het oude leven met al zijn bindingen. De gedoopte heiden is bevrijd van zijn bindingen aan de afgoden en deze praktijken; de gedoopte jood is bevrijd van de bindingen aan allerlei terneerdrukkende menselijke inzettingen en regels. In Christus zijn beiden vrij.

Die vrijheid kunnen wij echter verspelen. Dat gebeurt wanneer die vrijheid een (lege) ruimte wordt voor ons vlees om die ruimte zelf in te gaan vullen. Zij, die vrijheid in Christus, wordt dan ‘een aanleiding voor het vlees om naar het vlees te leven’, zo schrijft Paulus in Galaten 5. Toegepast op de hoofdzonde van de wellust en de losbandigheid impliceert dat het volgende.

Begeerte of verlangen hoort bij ons mens-zijn. Wanneer die echter door het vlees gericht wordt, wordt ze wellust. Wij zijn in Christus bestemd tot vrijheid. Wanneer wij echter door de Geest niet het spoor houden van de kinderen van de Vader, wordt die vrijheid teugelloosheid en losbandigheid. Anders gezegd, wanneer het vlees regeert, en niet de Geest, wordt de begeerte verslindend en de vrijheid grensoverschrijdend.

We zijn er dus niet met wat meer ‘maat houden’. Dat denkt de liberale verlichte burger [1]. Wellust is naar zijn inzicht alleen maar te veel lust. En losbandigheid te veel vrijheid. Dus is matiging de oplossing, denkt de liberaal. Maar dat is te weinig. Er is in deze meer aan de hand, zo weet de Protestant. Daar komen we ook in onze tijd achter. Door wie wordt een mens gestuurd? Wie heeft de teugels in handen in je leven: Christus door zijn Geest of de duivel? Zo vraagt Luther op zijn plastische manier. Wellust is niet alleen maar te veel aan lust. Zij is begeerte zonder Heer. Dat wordt Herrenlos Gewalt. En wanneer er dan nog wat andere brandstof bijkomt – weelde, macht, standsverschil – dan zien we bij bovengenoemde ‘jongeheren’ in de 17de en 18de eeuw al wat er gebeurt. En we herkennen het in onze samenleving.

Explosieve mengsels

Hoofdzonden dienen zich zelden alleen aan. Dat geldt in het bijzonder van de wellust. Die gaat vaak samen op met de vraatzucht, de gula. Wellust is dan ook bij uitstek de zonde van de rijke. De combinatie van ‘weelde’ en ‘wellust’ zien we bij de Profeten in het Oude Testament, in de Spreuken, in de zondencatalogi bij Paulus, in de morele beschouwingen de eeuwen door. Rijkdom maakt lui en vadsig. Weelde went en verwent. Weelderige maaltijden verlagen de weerstand tegen kwade driften. Het is van alle eeuwen. En het is eentonig. We lezen het in zedenschetsen uit de 17e eeuw, handboeken over ethiek in de 18e en we zien het in de eigen tijd voltrekken. Weelde en wellust vormen een explosief mengsel, waarvoor het woord ‘liederlijkheid’ staat.

Een ander explosief mengsel is dat van losbandigheid en macht. Teugelloze vrijheid en onbeperkte macht in één persoon schept de woesteling, de bruut. In potentie is die gewelddadig. Het hoeft geen betoog dat bij een structurele machtsongelijkheid van man en vrouw in vroeger tijden, en wereldwijd in talloze landen nog steeds, het gevaar van seksueel geweld levensgroot is. En zo mogelijk nog schrijnender zien we dat bij de machtsongelijkheid van volwassene en kind. De rijke wellusteling boekt zijn reis naar een Derde Wereld-stad; de machteloze arme reageert zijn gefrustreerde lust af op zijn partner. In de grond verschillen zij niet veel.

Vrijheid en gemeenschap

In de loop van de 18de eeuw nam het seksuele geweld door studenten tegen dienstmeisjes af, zo las ik in het al eerder genoemde artikel op Internet. Verklaring voor deze opvallende verandering is volgens de onderzoeker het feit dat de studenten steeds meer uit de regio kwamen, in plaats van ver weg. Kortom, de sociale controle, onderling en vanuit de gemeenschap, werkte matigend. Een tweede oorzaak voor de verandering is het toegenomen besef van de eigenwaarde van het slachtoffer, laten we zeggen een verschuiving ten goede in de machtsongelijkheid van de man en de vrouw uit de lagere stand. Voor het eerst horen we in de 18e eeuw uit de mond van de rechters woorden over het onrecht dat het dienstmeisje, ‘ook een mensch’, was aangedaan. Sociale dwang en cultureel fatsoen werken matigend. Wie naar het ontwrichte Zuid-Afrika kijkt met zijn excessieve seksuele geweld ziet hoe waar het is. Maar er is geen weg terug naar vroegere stamverbanden.

Er is wel een weg vooruit. Naar een nieuwe gemeenschap van bevrijde kinderen Gods die zich aan elkaar gegeven en tot het heil van medeschepselen geroepen weten. Die nieuwe verbinding biedt een bewarende en stimulerende kracht om mensen te helpen zich te verweren tegen de macht van de wellust.

Er is wel een weg vooruit. De weg van de nieuwe mens die in vrijheid kiest voor een nieuwe gemeenschap van eerbied voor het leven, voor het lichaam, voor de gelijkwaardigheid en voor de bestemming van de ander. Omdat de gelovige zo kijkt naar mensen, ook naar hoeren en hoerenlopers, naar daders en slachtoffers van de wellust, zal hij zich nooit neerleggen bij de wellust als business. Hij zal blijven zoeken naar gemeenschappen waar mensen kunnen ervaren hoe sprankelend het leven is van hem wiens lust is in de Vreze des Heren. Nooit eentonig.

Over eentonig gesproken: op de zevende ring van de Louteringsberg aangekomen hoort Dante de wellustigen zingen, het hoogste lied op Gods barmhartigheid, en het lied van Maria, de gehoorzame dienstmaagd des Heren, en zij noemen steeds maar door namen van mensen die kuis en ingetogen leefden, in trouw en liefde. Dat werkt genezend, zo besluit Dante (Cantio XXV).

Dr. H. de Leede (1950) is hoofddocent en hoofd seminarium van de Protestantse Theologische Universiteit te Kampen/Doorn en redacteur van Wapenveld.