Pinksteren als uitdaging (4)
De Geest schakelt ons niet uit, maar juist in. In theologisch jargon heet dat ‘reciprociteit’ of ook wel ‘synergie, samen-werking’. De Geest schakelt mensen en hun gaven in bij de realisering van het heil in Christus. Wij worden medewerkers – sunergoi – van God (1 Korintiërs 3:9). Het heeft God behaagd om zo te handelen. Hij had dat ook niet kunnen doen. Maar Hij heeft het zo gewild. Zoals bij de rechtvaardiging ons antwoord in geloof ertoe doet, zo ook bij de verlossing. ‘Zonder heiliging zal niemand de HEERE zien’ (Hebreeën 12:14, StVert). Wij gaan willen wat God wil, gaan verlangen naar wat God beoogt, en gaan ons uitstrekken naar wat van Godswege op ons toekomt. Zo werkt het in de bedeling van de Geest. Dat werkt ook door in de leer van de kerk, bij uitstek immers het werkterrein van de Heilige Geest. ‘Gaven gaf Hij aan de mensen’, zegt de apostel in zijn brief over de kerk, de Efeziërsbrief (4:8). In deze en andere brieven van Paulus worden die gaven nader ingevuld: leidinggeven, onderwijzen, dienen, profeteren, gave van gebed en voorbede, vertroosten, genezen. In Efeziërs 4:11vv. ziet de apostel de gave van de Geest concreet worden in de roeping van sommigen tot wat later heet: de ambten van apostel, profeet, herder en leraar. Kortom, de gemeente is ‘charismatisch’. Mensen worden begiftigd met gaven van de Geest en zo ingeschakeld. En sommigen in die gemeente worden geroepen tot apostel, profeet, herder en leraar, evangelist. Dat is dan het ambt, zegt de traditie in de lijn van Calvijn. Of is dat te kort door de bocht? Moeten we voor ‘het ambt’ nog weer verderop in het Nieuwe Testament kijken, in de latere brieven – aan Timoteüs en Titus – wanneer de oudsten/ouderlingen en opzieners/bisschoppen naar voren komen? Die precieze verhouding van charisma en ambt blijft een nooit helemaal opgelost punt. Maar zoveel is wel duidelijk dat de Geest mensen en hun gaven inschakelt. Wat betekent dat?
Een groot risico
Dat moet eerst gezegd. ‘Geest is op zichzelf voor mensen een gevaarlijk speelgoed’, zo begint O. Noordmans een meditatie over een bekende tekst uit de Korintiërsbrief: ‘Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest’ (1 Korintiërs 12:4). Zoals de mens o zo gauw vergeet dat hij in zichzelf vlees is, en de geest – met een kleine ‘g’ – altijd weer van God moet ontvangen om te leven, zo ook de kerk. Die staat altijd aan de verleiding bloot te vergeten dat de charismata genadegaven zijn, ontvangen goed, en nooit bezit of eigenschap van de kerk of van een bepaalde elite in de gemeente. Verscheidenheid van gaven, verscheidenheid van bedieningen, verscheidenheid van werkingen. Dat is allemaal prima, wanneer ze maar in dienst staan van de opbouw van het Lichaam van Christus, de gemeente. Het huis van de kerk is te klein wanneer dat vergeten wordt. Dan vechten de charismatici elkaar de tent uit. Daar had Paulus het mee te stellen in Korinte. Maar het gebeurt altijd en overal weer. Wanneer charismatici vergeten dat ‘hun’ charisma genadegave is en daarbij ook nog een van de vele, en wanneer zij vergeten dat alle charisma’s samen geschonken zijn door de éne Geest. Dan gaat het mis. Wanneer de charismaticus (m/v) het omkeert, en denkt in zijn (haar) charisma de Geest te ‘hebben’. En wanneer hij/zij denkt dat hij/zij als enige de Geest heeft, of in elk geval meer dan die ander met diens charisma. Dan gaat het onherroepelijk mis. In plaats van Gods medearbeider worden we dan onwillekeurig Gods plaatsvervanger, zo niet Zijn concurrent op aarde.
Dit is altijd de verleiding voor de kerk, zichzelf bezitter van de Geest te denken. ‘Dat is het risico dat God met haar (de kerk) neemt’, aldus Noordmans. Hoe weerstaan we die verleiding?
De remedie?
Wat zien we Paulus doen in Korinte? Hij roept de gemeente op om, als ze charismatisch wil zijn, dat dan ook radicaal te zijn. Dat wil zeggen, dat zij blijft beseffen dat alle charisma’s genadegaven zijn van dezelfde Geest. Alle charisma’s zijn genadegaven van dezelfde Geest Je kunt zeggen dat dat het ‘experiment’ is dat Paulus aangaat in de gemeente van Korinte. Hij daagt die gemeente uit werkelijk charismatische gemeente te zijn. Een gemeente waarin niet het ene charisma boven het andere wordt gewaardeerd, maar waarin allen weten de ander nodig te hebben met diens gave(n). Hoofdstuk 12 tot 14, met als kern hoofdstuk 13 over de liefde, is Paulus’ ‘kerkorde’ voor Korinte. ‘Als je charismatisch bent, wees het dan echt, en wees het dan radicaal’, is zijn boodschap.
Wanneer ik ‘Korinte’ een ‘experiment’ noem, dan bedoel ik daarmee drie dingen.
Ten eerste is het voor herhaling vatbaar. Het is niet een ‘mislukt experiment’ en daarmee ‘eens maar nooit weer’. Integendeel. Telkens weer zal deze charismatische gemeentevorming er zijn, er ook moeten en ook mogen zijn. Dat wil zeggen dat de kerk er principieel open voor moet staan dat de Geest zulke gemeenten doet ontstaan. Waar gelovigen het experiment weer aangaan om radicaal charismatisch te zijn. Want:
Ten tweede staat de kerk in deze charismatische kerkordening dicht bij het Koninkrijk. Daar verlangen charismatici ook vurig naar, een kerk waar God direct regeert door Zijn Woord en Geest. Zoals het in het Koninkrijk Gods voluit waar zal zijn. De kerkformatie die we in het boek Handelingen tegenkomen en als experiment in Korinte zien, houdt de gemeente in die zin dicht bij het Koninkrijk Gods. De gemeentevergadering waar de gelovigen met elk een eigen gave bijeen zijn, geeft de richting aan, daarbij geleid door de Heilige Geest. Welnu, altijd weer zullen zulke gemeenten er zijn. Dat is ook goed. Deze formatie van kerk houdt de goede onrust gaande. Ze houdt het besef levend dat het God gaat om het Koninkrijk. Zo zie ik de kloosterorden in de kerk van Rome. Die hielden dat besef levend voor de ambtskerk van Rome. De doperse radicalen waren en zijn nog een spiegel voor de reformatorische landskerken, staatskerken en mainstreamkerken. Opdat zij niet vergeten dat de kerk geen doel is in zichzelf, maar voorpost voor het Rijk. Een vergelijkbaar signaal kunnen evangeliegemeenten of pinksterkerken ook nu afgeven richting de Protestantse Kerk.
Maar – en dat is het derde – het gaat in Korinte alleen goed zolang de apostel Paulus erbovenop zit. Hij heeft zijn hielen nog niet gelicht of het gaat mis. Hij moet er één, twee keer een brief naartoe sturen – en nog wel ‘onder tranen’ – om de zaak op de rails te houden. De geschiedenis lijkt het telkens te bewijzen, dat het charismatisch kerktype principieel tijdelijk is. Voor de duurzaamheid van het kerk-zijn is meer nodig, iets anders. Iets dat het gezag van de apostel belichaamt na de periode van de apostelen zelf. Daarmee zijn we bij het ambt. Het ambt is de gave van de Geest met het oog op de continuïteit van de kerk. Maar wat is ambt?
Het ambt hangt in de lucht
Dat is het eerste dat gezegd moet worden. We bevinden ons met het ambt evengoed als bij de charisma’s in de werkingssfeer van de Geest. Er is in de Timoteüsbrieven niet minder ‘Geest’ dan in de eerste Korintebrief, om zo te zeggen. Dat lijkt wel zo. Wie na de dynamische brieven aan de Korintiërs de Timoteüsbrieven leest, heeft het gevoel in de jaren ’50 terecht te komen. Statig en ‘bezadigd’ (1 Timoteüs 3:2, vert. 1951) treden ze naar voren in de tweede generatie, de dragers van het ambt, bij name genoemd – Titus, Timoteüs – of met hun zending aangegeven: ouderling/oudste, diaken, opziener/episkopos. Wakers over de leer der apostelen, bewakers van de goede orde en het rechte leven. Dienaars aan de tafel. Uitdelers van de gaven voor de armen. Predikers van stad tot stad. Voorbidders. Rondtrekkende medewerkers van de apostelen, die de leiding gaan overnemen. Aan bepaalde gemeenten of regio’s verbonden oudsten of opzieners. Onder gebed door de gemeente of door medewerkers van de apostelen aangewezen, en door handoplegging tot hun ambt en dienst bevoegd verklaard.
Kortom, hier wordt geschiedenis geschreven. Kerkgeschiedenis. Daar voelt de Geest zich niet te hoog voor. Hij schrijft wegen in de tijd. Hij schrijft Zijn geschiedenis, door en met deze mannen (en vrouwen, diakenen, weduwen). Dat moeten we er wel goed bij blijven zeggen en beseffen. Het in de tweede generatie opkomende ambt, met alle daarmee gegeven historiciteit en aardsheid, komt niet uit de gemeente op. Het hangt in de lucht. Het komt van boven. Het is roeping. Het gaat niet van vader op zoon. Het is niet gebonden aan familie of geslachten. Het is telkens een nieuwe schepping door de Geest. Die roept sommigen. Die stelt aan, wijst aan, en bevestigt keuzen.
De discussie of het ambt van beneden, uit de gemeente opkomt of van boven is, zal wel altijd met ons meegaan. En een concrete kerkorde zal daar altijd een goed evenwicht in zoeken. Dat evenwicht valt in elke tijd weer iets anders uit. Zo werkt dat. Als wij maar principieel weten dat het ambt boven de historie zweeft, in de lucht hangt, telkens van boven op de aarde neerdaalt, in zichzelf geen continuïteit heeft. Het ambt heeft in zichzelf geen continuïteit Het is niet voor niets dat wij vele namen van jongere leerlingen van de apostelen in het Nieuwe Testament tegenkomen, allemaal ‘medearbeiders’, maar niet de naam van de opvolger-bisschop van Rome. De historische lijn vanuit Petrus verdwijnt in de ruïnes van het oude Rome. Paulus laat zijn brieven na, die hun eigen uitlegtraditie aangaan. De continuïteit van het ambt is verankerd in de leiding door de Geest, die alle dagen nieuw is. De kerk ‘bezit’ de Geest niet in het ambt. Dit vast te houden is geen kleinigheid. Dat is ook in de geschiedenis gebleken.
Een niet minder groot risico
Ook een ambtskerk loopt het risico zichzelf te zien als ‘bezitter van de Geest’. Misschien nog wel meer dan de charismatische kerkstructuur. In elk geval massiever. We zien het in de kerkgeschiedenis gebeuren. De presbyter wordt de priester, de uitdeler van het sacrament, en daarmee onmisbaar heilsbemiddelaar. De diaken wordt liturg. En steeds hoger boven beide staat de opziener, al gauw de bisschop, bekleed met scepter en hogepriesterlijk kleed. We zien het gebeuren, telkens weer. Is het te voorkomen?
De remedie – mannetjes uit het stof verrezen?
Calvijn heeft het gevaar van het zware, gewichtige ambt met alle machtsmisbruik van dien willen afwenden door zoveel mogelijk de aandacht weg te halen bij de drager van het ambt. Die is slechts instrument, middel. Zijn gezag is alleen het gezag van zijn woord, wanneer en in zoverre dat de Waarheid spreekt en dus Gods Woord is. Het gaat niet om de ambtsdrager zelf. Die is slechts een ‘mannetje uit het stof verrezen’. Zo klinkt de bekende one-liner van Calvijn in de bevestigingsdienst van menig beginnend predikant. Hoe gek het ook klinkt, hoe harder het geroepen wordt, hoe meer de nadruk juist valt op de geroepen jongeling. Want ‘hij’ doet er dan wel niet toe, maar ‘zijn woord’ des te meer. Paradoxaal maar waar. En verwarrend ook.
Misschien is die paradoxale waarneming wel een signaal dat het niet klopt wat Calvijn zegt. De intentie deugt natuurlijk wel. Een ambtsdrager moet zijn plaats weten, niet hoogmoedig zijn. Ambtsdragers zijn mensen als alle mensen. Sterfelijk, feilbaar, niet onmisbaar, kwetsbaar, aarden vaten (2 Korintiërs 4:7). Dat klopt. Dat moeten zij weten. Zakelijk is wat Calvijn zegt slechts een halve waarheid. Ambtsdragers zijn niet alleen kwetsbare en feilbare mensen, zij zijn tegelijk mensen met unieke gaven, talenten, karakter, persoonlijkheid, traditie en vorming. Als zodanig schakelt de Geest hen in en roept hen tot ‘medearbeider Gods’. Ze worden daar ook op gekozen, geroepen. Dat moeten we ten volle honoreren.
De remedie – meer nadruk op de drager van het ambt
Onze stelling is daarom, dat bij de ‘ambtskerk’ iets vergelijkbaars geldt als bij de charismatische gemeentestructuur. ‘Wees het radicaal’! Wanneer de continuïteit van de kerk mede in het ambt wordt verankerd, dan doet de persoon van de drager van dat ambt er wel degelijk toe. Dat moeten we voluit laten gelden. We horen dat Paulus zelf doen, in het eerder geciteerde Efeziërs 4, en in andere brieven. Ik onderstreep een paar dingen, en beperk mij daarbij tot het ambt van de predikant.
Ten eerste valt het apostolisch gezag op waarmee Paulus het woord neemt en het woord richt tot de lezers/hoorders. ‘Ik vraag u dringend.’ ‘Ik vermaan u in de Here Jezus Christus.’ In allerlei variaties vinden we dat in de brieven telkens. Er is bij de apostel een sterk bewustzijn van legitimatie. Niet onomstreden, soms zelfs heftig aangevochten en in diskrediet gebracht. Op zulke momenten kan Paulus heel beslist zijn. ‘Ik heb mij zelf niet geroepen’, is zijn verweer. Hij legitimeert zijn legitimatie vervolgens door zoveel mogelijk vrij te zijn ten opzichte van mensen. Hij is in niets aan hen verplicht. Hij heeft geen giften ontvangen. Hij voorziet zelf in eigen onderhoud, etc.
Wat ‘leer’ ik hieruit voor vandaag? De kerk heeft het ambt van dienaar des Woords altijd in relatie gezien met het ambt van de apostelen. Wat dat ambt kenmerkt is ‘gezag’, met gezag spreken. Dat vraagt een legitimatie van de drager van het ambt. Die krijgt hij/zij in zijn/haar roeping en zending. Maar die bevestigt hij/zij – als het goed is – ook in de levensinvulling, met name in de vrijheid van de drager van het ambt. Hij of zij moet op een gezonde manier onafhankelijk zijn ten opzichte van het oordeel of de goedkeuring van mensen. Die onafhankelijkheid is nodig om in vrijheid te spreken. De drager van het ambt moet die onafhankelijkheid en die vrijheid aankunnen.
Het tweede dat mij opvalt is hoezeer Paulus in zijn ambt het geheel op het oog heeft. De heelheid van het Lichaam van Christus, de gemeente. Daar kunnen we niet overheen horen. Zeven maal horen we het woordje ‘één’: één Heer, één geloof, één lichaam, één Geest, één hoop, en dat alles uitlopend op de belijdenis van één God en Vader die is boven allen en door allen en in allen.
Wat ‘leer’ ik hieruit voor vandaag? Het wezen van het ambt van de Dienaar des Woords is dat hij/zij de band met de catholica gestalte geeft. Het is goed dat daar meer oog voor komt in de kerk. Dat is het wezen van het ambt van met name de Dienaar des Woords. Hij/zij vertegenwoordigt voor de gemeente ter plaatse de kerk als geheel, de Heer der kerk. Dat besef moet de drager van het ambt ‘eigen zijn’.
Het derde dat mij opvalt is het samenbindende van het ambt. De Dienaar des Woords verpersoonlijkt de eenheid ook door samen te brengen en bijeen te brengen. In Efeziërs 1:9-10 wordt dat thema gezet: ‘onder één hoofd bijeenvergaderen wat in de hemel en op de aarde is’. Daartoe wordt ‘de tussenmuur die scheiding maakt weggenomen’, zegt hoofdstuk 2.
Wat vraagt dat van de persoon van de dienaar des Woords? Liefde voor de kerk in haar geheel, en de (hermeneutische) bekwaamheid om een eigen positie in te nemen en zich te kunnen verplaatsen in die van de ander in de kerk. Dat typeert het ambt.
Het vierde dat mij opvalt is hoe het ambt erop gericht is de gemeente als geheel op te bouwen in die eenheid en de liefde van de Geest. Een goede drager van het ambt is erop gericht dat anderen in de gemeente hun ambt en dienst vruchtbaar en met blijdschap vervullen.
Geest en ambt – wat dient de protestant?
De protestantse ambtsleer beweegt zich heen en weer tussen congregationalisme enerzijds en een episcopale kerkstructuur anderzijds. In het presbyteriaal-synodale zoekt de Protestantse Kerk een goed midden tussen beide. We zien dat ook in de kerkorde van 2004. Die heeft het ambtelijke willen vasthouden, maar de invloed van de gemeente en het gemeenteberaad willen versterken. Tevens heeft zij de invloed van de predikant willen verminderen ten gunste van het presbyteriaal-synodale. Heel begrijpelijke keuzen. Maar het is de vraag of het voor toekomstig kerk-zijn adequaat is. We zien dat de vigerende kerkstructuur kraakt. De vigerende kerkstructuur kraakt Ze is een te knellende band. Ze neigt tot over-democratie enerzijds en bureaucratie anderzijds. Dat vreet energie.
Wat mij in het verlengde van het bovenstaande voor ogen staat is een kerk die veel ruimhartiger – noem het: radicaler – kiest voor beide sporen.
Enerzijds hebben wij een scherper zicht nodig op het eigene van het ambt. Dat is nodig met het oog op de continuïteit van de kerk van Woord, sacrament, liturgie en dienst in de wereld. Er is groeiende consensus in onze kerk over het onderscheid van het ambt van de Dienaar des Woords en de beide andere ambten. Ik hoop dat dat verder vruchtbaar wordt in de regering van de kerk. Ik pleit voor een versterking van de plaats van de predikant in de leiding over het geestelijk leven van de kerk binnen de ruimte van de oecumene en met het oog op de publieke functie van de kerk. Uiteraard moeten predikanten daar ook in de opleiding toe worden toegerust. Alsjeblieft geen kerk van oubollige dominees, maar een kerk met een sterk ambtsbesef, en mannen en vrouwen die geestelijk leiding kunnen en durven geven.
Anderzijds moet er veel meer en royaler ruimte zijn onder de grote koepel van de kerk voor gemeentevorming in charismatische zin. Kerk van onderop, gemeentestichting, evangelische gemeenten, laagkerkelijke structuren, nieuwe vormen van gemeente-zijn. Vaak – hoewel niet altijd – zal het daarbij gaan om gemeentevorming rond een charismatische voorganger. Laat het gebeuren. Laat de kerk slechts op één ding letten. Of de charismatische gemeente echt charismatisch is, en de leider zijn plaats weet. En zijn tijd.
In de praktijk binnen de Protestantse Kerk zien we er al tekenen van. Nieuwe gemeenten ontstaan, die vragen om een losse, laagkerkelijke structuur. Missionaire gemeenten ontstaan, vaak rond een begaafd voorganger. Een presbyteriaal-synodale vergaderingenkerk kan verstikkend werken. Zij heeft de neiging tot uniformiteit en dito organisatorische regeldwang. Wat nodig is, is een kerk van het ambt die een oecumenische, katholieke ruimte creëert, waar de charismatische gemeente en het experiment kunnen uitgroeien en beide zich kunnen richten op de duur in de tijd.
De Geest immers is de Gever van beide, de charismata en de ambten, opdat op beide momenten ze er zijn: dienende leiders, die hun plaats weten en innemen. En die weten niet zonder elkaar te kunnen.
Dr. H. de Leede (1950) is hoofddocent en hoofd seminarium van de Protestantse Theologische Universiteit te Kampen/Doorn en redacteur van Wapenveld.