Zo’n klein aha-erlebnisje
In het alleraardigste boekje De kop van de bromvlieg beschrijft J.H. van den Berg hoe opeens, in de zeventiende eeuw, de wetenschappelijke literatuur verkilde. Alle speculatie, emotie en onzekerheden werden verbannen uit de wetenschap – de tijd van het weten was aangebroken. De rede twijfelt niet, maar wéét. Van den Berg laat zien hoe een Franse amateur-bioloog de kop van een bromvlieg beschrijft – die kop, moet u weten, is misschien heel klein maar heeft de meest curieuze anatomische bijzonderheden. De Franse amateur-bioloog doet evenwel alsof dit volstrekt normaal is en schrijft zelfs: ‘we zien natuurlijk meteen waartoe dit-en-dat allemaal dient’. Deze zelfverzekerdheid is typisch. Op wat achternamiddagen heb ik zelf ook wel eens wat taalkundige wetenschap bedreven en een publicatie gemaakt. Taalkunde is het leukste vak dat er is en iedereen die een andere taal leert, kent de ervaring dat dat vooral een geweldige ontdekkingstocht is. Elke nieuwe taalkundige constructie die je opeens doorziet geeft de gewaarwording: het is toch geweldig creatief dat je deze dingen ook op deze manier kunt uitdrukken. Het beschrijven van een onbekende taal geeft de kick dat je dingen voor het eerst ziet, dat je onbekende diersoorten aantreft in een jungle. In een eerste versie van mijn voorgenomen werk stonden dan ook zinnen als ‘this suffix has amazing combinatorial properties’ en ‘surprisingly, this word does not appear after …’
Schrap, schrap. Het moest allemaal weg van de revisor.
De wetenschap beperkt zich tot analyse. Er is wel interpretatie, namelijk de beste interpretatie, maar zelfs die interpretatie is betekenisloos – in die zin dat het niet voorgeschreven is wat de analyse teweeg zou moeten brengen in de waarnemer. Ook blijft geheel in het midden wat er gebeurde tijdens het tot stand komen van de analyse.
Tim Keller laat in zijn buitengewoon lezenswaardige boek The Reason for God tamelijk overtuigend zien dat er geen gemeenschappelijk, neutraal en algemeen aanvaard soort rationaliteit bestaat. Uiteindelijk is elk denksysteem gefundeerd op overtuigingen die niet beredeneerbaar zijn. Die overtuigingen zijn niet beredeneerbaar, maar wel fundamenteler dan elke andere overweging. Keller beschrijft ook dat de ‘clues’ voor het bestaan van God juist daar zitten waar wetenschap en verstand niet komen: de morele overtuigingen, de schoonheid van de dingen, het verlangen van de mens. Ik wil daaraan toevoegen: de verbazing.
Als ik het goed zie, wordt het populariseren van de wetenschap steeds populairder. Wetenschapsbijlages floreren en vooral de makkelijke, spannende en interessante wetenschap doet het goed. Verre sterren, de kronkels van het brein en gekke talen gesproken door woest beschilderde indianen – verbazing alom. Het is toch curieus, dat de menigte op gang komt juist door verbazing te kweken en het ongrijpbare te benoemen.
De feiten, ach, de feiten. We draaien ze tien keer om en dan noemen we ze wetenschap. Waar de feiten de mens ontmoeten, dáár gebeurt wat. Dat kleine stapje, tussen de droge feiten en het plotseling begrijpen van die feiten, het moment dat een mens die kennis opneemt: zo’n klein aha-erlebnisje dat telkens plaatsvindt als je iets begrijpt – dat is pure godservaring. Van analyse naar begrip, elke dag weer worden werelden geschapen in ons hoofd.
Verbazing is het verschil tussen analyse en begrip. Je kunt het beschrijven, en dan denk je dat je het begrepen hebt. Maar dat is niet zo.