Een portret van Tim Keller

Tim Keller is een fenomeen. In hartje Manhattan, waar de ene na de andere kerk moest sluiten, begon hij in 1989 een nieuwe kerk, Redeemer Presbyterian Church. Inmiddels zitten daar iedere zondag bijna zesduizend mensen. Hij schreef een boek, The Reason for God, en drong onmiddellijk door tot de bestsellerlijst van The New York Times. Wie is Tim Keller eigenlijk?

Hij grinnikt even. ‘Nou, theoloog, ik weet niet of ik dat wel ben.’ Het tekent Keller, die zichzelf in de eerste plaats als prediker, pastor en kerkplanter ziet. ‘Ik heb weliswaar een aantal jaren op Westminster Theological Seminary colleges gegeven als hoogleraar praktische theologie, maar ben daarna naar New York getrokken om kerkplanter te worden. Dat is wat ik ben.’ Keller verlaat New York City niet graag, hij ziet zijn taak in de stad en in zijn eigen gemeente liggen. Het is alleen voor zijn passie, het stichten van nieuwe christelijke gemeenten, dat hij af en toe op het vliegtuig stapt. Zoals naar Londen, waar hij in het kantoor van de Anglicaanse kerk Holy Trinity Brompton, bekend als de plaats waar de Alpha-cursus werd ontwikkeld, Wapenveld te woord staat. Het beleid van Redeemer is om zo min mogelijk met de media te spreken – ‘we houden er van onder de radar te vliegen’ – om op die manier verkeerde beeldvorming te voorkomen. Willen mensen meer van Redeemer weten, dan zijn ze welkom in de kerkdiensten. Maar nu Keller twee nieuwe boeken heeft gepubliceerd, The Reason for God en The Prodigal God, wordt het beleid iets verruimd. In alles is Keller een typische stadsdominee: hij praat soepel en helder gestructureerd en heeft vrijwel altijd een goed, eigentijds voorbeeld bij de hand. Keller ademt in het snelle, culturele leven van de hoogopgeleide professionals aan de top van de samenleving. Tegelijkertijd is hij een overtuigde presbyteriaan, een gereformeerde in de Schotse traditie. Het is voor velen een verrassende en ook wat verwarrende combinatie. De een vraagt zich af: hoe kan zo’n vlotte New Yorker zo gereformeerd zijn? Terwijl het voor de ander de vraag is: hoe kan zo’n gereformeerde dominee zo bij de tijd zijn?

Strijd voor rechtvaardigheid
Toen Timothy J. Keller in 1950 werd geboren, lag het een noch het ander voor de hand. Niet in New York maar in Lehigh Valley, in het noordoosten van de staat Pennsylvania, groeide hij op. Zijn familie was al vele generaties lang luthers. ‘Mijn familie kwam in de jaren 1720-1740 naar Amerika als onderdeel van een lutherse migratiegolf. Dat wisselde elkaar in die tijd af, dan weer twee decennia Duitse katholieken, dan weer Duitse lutheranen. In Pennsylvania woonden in de achttiende eeuw zoveel Duitsers dat de mogelijkheid bestond dat het een Duitstalige kolonie zou worden, een soort Quebec. Ik heb geprobeerd erachter te komen waar in Duitsland precies onze roots liggen, maar dat is niet gelukt.’

De gemeente waar Keller vanaf zijn jongste jaren naartoe ging was een doorsnee lutherse kerk. ‘Mijn familie was niet erg doordacht luthers, het hoorde er gewoon bij. Toen er echter van alles ging veranderen in de kerk – er kwam een jonge dominee vol sociale bewogenheid, maar met grote twijfels over het traditionele christelijke geloof – gingen we over naar een behoudende methodistengemeente. Dat was geen punt binnen mijn familie en zelf ervaar ik ook geen bijzondere loyaliteit richting de lutherse traditie.’

Keller ging studeren aan Bucknell University, een prestigieus liberaal college in midden-Pennsylvania. Daar raakte hij in een existentiële crisis, doordat het eenvoudige, conservatieve geloof van thuis botste met de maatschappijkritiek die op de universiteit heerste. ‘Het waren de jaren 1960. In die periode was er op de universiteiten grote betrokkenheid bij de burgerrechtenbeweging. Studenten gingen bijvoorbeeld zwarte mensen helpen om zich te registreren als kiezers. Als zovele blanken ging ik naar college en hoorde daar hoe slecht de samenleving was en hoe allerlei mensen onderdrukt werden. De grote leider was Martin Luther King jr. Thuis zeiden mijn ouders en grootouders echter dat hij een communist was. Ze wezen diens burgerlijke ongehoorzaamheid streng af. En dan te bedenken dat dat nog heel mild was, want de demonstranten organiseerden slechts sit-ins in publieke gebouwen. Dat werd beschouwd als buitensporig!’

Keller kwam midden in de romans van Philip Roth terecht, waarin die turbulente periode in de Amerikaanse geschiedenis in al haar hevigheid wordt beschreven. Dat was allerminst gemakkelijk. ‘Het beeld dat ik had van de burgerrechtenbeweging was dat die seculier was. Op dat moment kende ik geen zwarte mensen en ik realiseerde me niet dat de zwarte kerken vooropliepen in de burgerrechtenbeweging. Voor hen was het Bijbelse verhaal van de exodus leidend. Onlangs heb ik er een paar boeken over gelezen en ik kwam erachter dat de zwarte kerken hun begrip van wat zonde is verdiept hebben in die periode. Witte liberalen zeiden: “Laten we de tijd nemen en de wet niet overtreden, op die manier zullen we alle burgerrechten voor jullie verkrijgen.” De zwarte dominees antwoordden echter: “Nee, wij geloven in de leer van de zonde en jullie niet. Met jullie optimistisch vooruitgangsgeloof komen we er niet.” Nu weet ik dat de burgerrechtenbeweging sterk geworteld was in de christelijke theologie. Toen zag ik dat niet. Het was duidelijk voor mij dat de burgerrechtenbeweging gelijk had, maar de witte christenen om mij heen waren ertegen. Mijn crisis was dat ik dacht dat niet-gelovigen voor rechtvaardigheid zijn en gelovigen voor onrechtvaardigheid.’

Actief heeft Keller niet meegedaan aan de strijd voor burgerrechten voor de zwarte Amerikanen. Hij heeft niet gedemonstreerd en is ook niet naar het Zuiden getrokken om daar aan de sit-ins mee te doen. ‘Maar ik stond er erg sympathiek tegenover.’ In zijn zoektocht naar een antwoord op zijn ervaring van crisis zocht hij naar mensen die het christelijk geloof integreerden met betrokkenheid bij sociale gerechtigheid. ‘Ik kwam in contact met een groep studenten, de InterVarsity Christian Fellowship. Zij hadden een manier gevonden om de dingen bij elkaar te brengen. Dat daagde mij ook uit om mijn christelijk geloof opnieuw te doordenken. Er is geen moment in mijn leven geweest waarop ik me heb afgekeerd van het geloof, maar ik twijfelde wel hevig. Ik twijfelde hevig Ik zou niet graag teruggaan naar die tijd en raden wat mijn geestelijke staat toen was. Op IVF heb ik mijzelf opnieuw toegewijd aan God. Alleen Hij weet of ik daarvoor bekeerd was of niet.’

Deze ervaring maakt Keller ook vruchtbaar in zijn huidige werk als predikant van Redeemer. Daar heeft hij regelmatig te maken met jongeren die na een christelijke opvoeding weinig met kerk en geloof hebben gedaan. In Redeemer keren ze terug tot het geloof van hun jeugd. ‘Ze vragen mij dan: “Heb ik me nu bekeerd of ben ik teruggekeerd tot het geloof?” Ik zeg hen dat het niet nodig is om dat te weten. De dingen die je doet om je geloof te vernieuwen of om het geloof voor het eerst te omhelzen zijn hetzelfde. Misschien dat, als je na vijf jaar terugkijkt, je tot de conclusie komt dat je al een gelovige was en dat je je opnieuw aan God hebt toegewijd. Maar het kan ook zo zijn dat je eerlijk moet zeggen dat je Hem nog niet kende, maar Hem nu pas hebt leren kennen. Zelf ben ik niet zo zeker over toen ik een twintigjarige was.’

Gelukkig gereformeerd
Met een bachelorgraad op zak en als toegewijd christen besloot Keller om theologie te gaan studeren. Dat deed hij achtereenvolgens op Gordon-Conwell Theological Seminary en aan Westminster Theological Seminary. Tijdens zijn theologiestudie ontmoette hij Kathy, tegenwoordig zijn vrouw. ‘Ik was tijdens mijn studie christen geworden, maar geen gereformeerde. Toen ik Kathy tegenkwam, vond ik haar een beetje cult-achtig. Zij was overtuigd gereformeerd en ik zag calvinisme toen als een nogal extreme manier van geloven. Kathy komt uit Pittsburgh, een regio waar Schots-Ierse immigranten het presbyterianisme hebben gebracht. Haar familie is al eeuwenlang presbyteriaans. Toen zij christen werd, raakte ze onmiddellijk verbonden aan het orthodoxe gereformeerde geloof.’

Kathy introduceerde de klassieke opwekkingsprediker Jonathan Edwards en de Britse apologeet C.S. Lewis bij Keller, twee auteurs die hem tot op de dag van vandaag beïnvloeden. Niet alleen trouwde Keller met Kathy, ook werd hij presbyteriaan. ‘Ik ben nu happily Reformed, gelukkig gereformeerd. Als je bereid bent om zowel de continentale als de Britse gereformeerde theologie tot je te nemen, dan heb je een enorme hoeveelheid bronnen tot je beschikking. De Britten komen op mij meer piëtistisch over, zij leggen veel nadruk op het werk van God in de ziel. De continentale gereformeerde theologie is veel filosofischer. Terwijl de Britten wat angstig voor filosofie waren, houden de continentale christenen er zelfs van. Voor mij houden die twee elkaar goed in balans. Hier in Amerika heb je beide invloeden. Ik ben blij dat ik kan putten uit de traditie van de Awakenings en opwekkingen, maar ook uit Kuyper, Bavinck en Dooyeweerd. Ik ben eclectisch en ik probeer het allemaal te combineren.’ Ik ben eclectisch

Sommigen zien een sterke lutherse lijn in Kellers werk lopen, door zijn nadruk op de tegenstelling tussen wet en evangelie [1]. ‘Ik zie mezelf niet zo. Ik denk dat ik meestal meer in de puriteinse traditie preek. Maar ik heb beslist dingen uit de lutherse traditie geïntegreerd in mijn denken. Aan het hoofdstuk in The Reason for God over het verschil tussen religie en evangelie – zoals ik daar werkheiligheid en genade tegenover elkaar plaats – ligt een uitgesproken lutherse overtuiging ten grondslag. Over het algemeen denk ik echter dat ik na vijfendertig jaar deze lutherse accenten goed in mijn gereformeerde kader heb geïntegreerd.’ Het waren niet zozeer de preken en catecheseklassen uit zijn lutherse jeugd die Keller tot het inzicht brachten dat de tegenstelling tussen geloof en werken van fundamenteel belang was. ‘Ik had op Gordon-Conwell Theological Seminary les van Richard Lovelace, hij gaf ons de geschiedenis van de Awakenings [2]. Hij leerde ons dat de Awakenings plaatsvonden toen predikers de persoonlijke implicaties van de rechtvaardiging in Christus duidelijk gingen maken door de tegenstelling van geloof versus werken. Dat bracht mensen tot het inzicht dat het grootste deel van hun leven zelfrechtvaardiging was. Lovelace zei dat veel christenen het als een principe aanvaarden dat ze gered zijn door genade en niet door werken, maar dat ze niet weten hoe het uitwerkt in hun leven. Op het moment dat christenen er echter achter komen wat de gevolgen zijn van het nieuwe leven is dat heel bevrijdend en resulteert dat in een moment van vernieuwing.’

Dat nieuwe inzicht van Lovelace greep Keller. ‘Ik wist echter niet hoe ik dat praktisch moest vertalen in een preek zodat mensen zouden zeggen: zo heb ik er nog nooit over gedacht. Toen hoorde ik echter een preek van Ed Clowney over de gelijkenis van de verloren zoon. Die preek veranderde mijn leven, want ik realiseerde me: dit is dus de manier waarop je het de mensen preekt. Ik heb van hem geleerd dat het belangrijk is dat mensen in een preek eerst verlost worden van hun traditionele veronderstellingen van christen-zijn, dat ze hele goede personen zouden zijn. Mensen verlossen van hun christen-zijn Als je er zo in staat zie je de uniciteit van het evangelie niet. Clowney leerde me zo te preken dat mensen niet op hun werken steunen, maar alleen op het geloof.’ [3]

Binnen de relatief kleine Presbyterian Church in America werd Keller predikant. Negen jaar lang diende hij West Hopewell Presbyterian Church in het arbeidersstadje Hopewell, Virginia. Daar leerde hij wat pastoraat is en hoe hij op een heldere manier moest preken. Aan de presbyteriaanse predikantenopleiding Westminster Theological Seminary, waar hij eerder het praktische traject naar de doctorstitel aflegde (de zogenaamde D.Min.), ging hij praktische theologie doceren. Daar bleef hij echter niet, omdat hij – hoewel relatief onervaren – gevraagd werd in Manhattan een nieuwe gemeente te stichten. Dat groeide uit tot Redeemer, een grote gemeente die veel jonge, voornamelijk blanke en Aziatische professionals trekt.

Die stap naar de stad had grote invloed op Keller. ‘Voordat ik naar New York ging, was mijn wereld mijn kerkgenootschap. Als je echter naar de stad verhuist, dan gaat je kerkgenootschap er opeens heel klein uitzien. Dat gebeurt met alle mensen in grote steden. Zij voelen zich meer verbonden met de stad dan met hun kerkgenootschap. Ik ben daar heel zorgvuldig in. Ik ben een goede presbyteriaan en ik ben nog altijd met mijn kerkgenootschap verbonden, mijn geloften zijn niet veranderd. Maar ik zie inmiddels wel dat de wereld groter is dan mijn kleine stam.’

Kanker
Als predikant van Redeemer kreeg Keller schildklierkanker. Zijn wereld stond stil, hij hield er rekening mee dat hij zou gaan sterven. ‘Toen ik zo in het ziekenhuis lag, had ik voor het eerst in dertig jaar de tijd om veel te lezen. Een maand was ik praktisch invalide. Toen ontdekte ik Tom Wrights boek The Resurrection of the Son of God [4]. Dat was een existentiële ervaring. Dit achthonderd pagina’s dikke wetenschappelijke boek, met tal van voetnoten, heeft me ongelooflijk veel kracht gegeven. Ik ben niet iemand die om boeken huilt, en ik denk dat ik het ook niet heb gedaan, maar het boek heeft veel voor me betekend. Een boek van achthonderd pagina’s kan nooit van begin tot eind existentieel zijn als het ook niet intellectueel uitdagend is.’ De Britse nieuwtestamenticus en Anglicaanse bisschop van Durham gaf Keller een nieuwe kijk op de opstanding van Jezus. ‘Mooi aan het boek was niet alleen dat Wright van de opstanding een duidelijk historisch feit maakt, maar ook dat hij het heel concreet maakt. Hij laat zien dat Jezus de categorieën doorbrak, hij liep door muren, maar je kon hem ook aanraken. Jezus past niet in een van onze categorieën, ontstijgt die allemaal. Maar het is ook heel concreet, het gaf me een idee: zo ziet het er in de toekomst ongeveer uit.’

‘Veel christenen denken dat het doel is om naar de hemel te gaan, maar het echte doel ligt hier op aarde, de aarde zal er altijd zijn. Ons echte doel ligt op aarde Niemand anders gelooft dat, de moslims niet, de boeddhisten niet. Ook de seculiere mensen geloven het niet, zij denken dat de wereld ten onder gaat door de dood van de zon. Wij zijn de enigen die zo toegewijd zijn aan de aarde, omdat God daarop betrokken is in een heel materiële zin. Ik wist natuurlijk altijd al dat er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal komen en ik heb nooit echt gedacht dat het allemaal om de hemel draait. Maar Wright haalde me uit een vorm van piëtisme en dualisme dat heel diep in het christendom zit. Hij heeft geholpen om het meeste daarvan uit me te schudden. Het was een soort laatste behandeling.’

De therapie sloeg aan en Kellers aandoening werd met succes verwijderd. Hij hervatte zijn werk voor Redeemer, gesterkt door de verdiepte inzichten die hij op het ziekbed opdeed. ‘Later heb ik met Tom Wright thee gedronken en heb hem verteld dat zijn boek me door het ziekbed heen heeft gesleept. Zelf doet het me ook altijd goed om te horen dat mensen m’n boeken ten minste een week lang geweldig vinden.’

Spannend evangelie
Lange tijd waren het vooral preken die een ingang vormden tot het denken van Tim Keller. Hij publiceerde weinig, gaf ook weinig interviews. Het is nog altijd zo dat de prediking het hart vormt van Kellers werk, maar inmiddels is hij ook bezig met zijn theologische erfenis. Recent verschenen twee boeken, The Reason for God en The Prodigal God. In The Reason for God komen we Keller als apologeet tegen, hij weerlegt zeven veelgehoorde tegenwerpingen tegen het christelijk geloof. Daarnaast geeft hij zeven redenen vóór het geloof. In The Prodigal God geeft Keller zijn interpretatie van de gelijkenis van de verloren zoon, waarbij hij evenzeer de oudste zoon en vooral de vader in de schijnwerpers plaatst.

Achter deze twee boeken zit een bewust verband. ‘De werktitels voor deze twee boeken waren: The Gospel for Christians en The Gospel for Non-Christians. De eerste is uiteindelijk geworden The Reason for God en de tweede The Prodigal God. Ze zijn echt een tweeluik. In het eerste boek wil ik niet-christenen laten zien: het evangelie is veel overtuigender dan je ooit dacht. Terwijl het tweede boek christenen moet leren dat het evangelie veel rijker en dieper is dan je ooit dacht.’ Tot verrassing van velen verschenen de boeken van Keller niet bij een doorsnee christelijke uitgeverij, maar bij Penguin – dat niet eens een fonds in theologie heeft. ‘Ik vind het geweldig dat Penguin geen christelijke uitgeverij is. Niet een van de mensen die aan deze boeken heeft gewerkt is christen. De meesten zullen zeggen dat ze helemaal geen christen zijn, enkelen dat ze liberale christenen zijn. Mijn redacteur is een liberale episcopaal en moet niets hebben van evangelicaal denken. Als er iets in het eerste boek niet overtuigend was geweest, dan zou hij me achterna hebben gezeten. Hij wilde een boek dat hem uitdaagde tot op het scherpst van de snede. Hij is een eerlijke man die van goede boeken houdt en hij wilde dat dit boek ook zo goed zou worden. Hij heeft me continu scherp gehouden. Als ik een christelijke redacteur had gehad was dat nooit gebeurd.’

Ook bij het tweede boek, voor christenen, was deze redacteur nauw betrokken. ‘Hij wilde dat ook dit een boek werd dat een niet-christen op kan pakken. Dat zo iemand, na enig bladeren, kan zeggen: “Wow, wat is dit, dit intrigeert me.” Hij hielp me om het boek attractief en aansprekend te maken.’ Eerder, in 1989, verscheen een inmiddels vrijwel vergeten boek van Keller: Ministries of Mercy. Daarin pleit Keller vurig voor sociale bewogenheid vanuit de kerk. Het boek heeft een duidelijk ander karakter. ‘Dit boek is apologetiek naar binnen. Het is voor een ander publiek geschreven, voor conservatieve gereformeerden die huiverig zijn voor een sociaal evangelie. Ik citeer in dat boek dan ook alleen maar mensen als B.B. Warfield, John Bradford, Thomas Gouge en Robert Murray M’Cheyne. Ik richt me echt tot conservatieve christenen met het doel hen te openen voor de wereld om hen heen. Het was niet zo goed geredigeerd, het is eigenlijk meer een lesboek geworden. In mijn achterban, de Presbyterian Church of America, had het echter een goed effect. Er is nu een nieuwe generatie gekomen, die geen problemen heeft met sociale hulpverlening en gerechtigheid. Ik ben intussen bezig met een nieuwe versie, die nog altijd over sociale gerechtigheid gaat, maar voor een breder publiek geschikt is.’

Vanuit zijn studententijd heeft Keller een grote betrokkenheid op sociale gerechtigheid en hulpverlening aan armen. ‘Sommige conservatieven vonden dat hulpverlening aan de armen onbijbels was, omdat het niets meer met de kerk te maken zou hebben. Er waren anderen in mijn kerkgenootschap die sterk gericht waren op gemeenteopbouw en zij zagen hulpverlening aan de armen als een afleidingsmanoeuvre of verspilling van geld. Zij hadden dat theologisch niet helemaal rond, maar waren pragmatisch. Zelfs als ik zou geloven dat de enige opdracht van de kerk is zielen te redden, dan nog zou ik aan hulpverlening aan de armen doen, vanwege de heel praktische reden dat het een goede ingang is bij mensen. Maar dat geloof ik niet, ik geloof dat we voor de armen moeten zorgen, omdat de Bijbel ons zegt dat we dat moeten doen. We moeten voor de armen zorgen Zelfs als je een ouderwetse piëtistische fundamentalist bent, moet je de armen helpen. Er is geen betere manier om geloofwaardigheid op te bouwen in een gemeenschap dan op deze manier. Dat versterkt ook je missionaire roeping.’

Nederlandse erfenis
In Kellers denken zijn de materiële wereld en de hedendaagse cultuur erg belangrijk. Dat is de wereld waarbinnen het evangelie baan breekt. Al lang voordat Keller met Wright in aanraking kwam, was hij al overtuigd geraakt van de betekenis van de aarde en de cultuur. Neocalvinistische denkers, Nederlanders of Amerikanen van Nederlandse afkomst, zetten hem op dat spoor. Van hen leerde hij wat algemene genade betekent en een theologie van het Koninkrijk van God. Deze theologische achtergrond resulteerde in Kellers invloedrijke visie op de stad, niet als een plaats waar christenen niets te zoeken hebben, maar juist als the place to be [6].

In Amerika, maar niet alleen daar, wordt een theologie waarbij wordt gezocht naar een verbinding tussen christelijk geloof en de hedendaagse cultuur in toenemende mate omschreven als ‘public theology’ – publieke theologie. Keller kan zich in die ontwikkeling goed vinden. ‘Ik moet eerlijk bekennen dat ik die term tot dusver niet heb gebruikt, Amerikaanse en Britse evangelicalen kennen die term nog niet zo goed. Ik zou echter willen dat die term breder verbreid raakte in Amerika. Misschien moet ik me er zelf voor gaan inzetten. Een goede publieke theologie geeft antwoorden op de vraag welke rol het geloof speelt voor gemeenteleden in het publieke domein, in de samenleving en in de politiek. Het helpt de kerk om woord en daad te verenigen. Publieke theologie verenigt woord en daad Oak Hill College, een conservatief Anglicaans college in Londen, heeft inmiddels een leerstoel publieke theologie, bezet door Daniel Strange.’

Kellers openheid voor wat nu publieke theologie wordt genoemd, herleidt hij zelf tot de Nederlandse theoloog Herman Bavinck. ‘Als student heb ik destijds alles van hem gelezen wat in het Engels verkrijgbaar was. Dat was niet veel. In de jaren 1950 verscheen The Doctrine of God, dat las ik, en daarnaast Our Reasonable Faith, dat was meer een compendium. Pas recent hebben we de vier delen van de Gereformeerde dogmatiek in het Engels [6]. Nu pas! Als ik studenten zou moeten lesgeven in systematische theologie, dan zou ik ze de hele Gereformeerde dogmatiek laten lezen. Van Bavinck heb ik geleerd om vroomheid en openheid naar de cultuur te combineren. Ik zeg: lees Bavinck en je vindt de integratie waar ik voor sta.’ Lees Bavinck! Aan de seminaries waar Keller studeerde, lazen studenten steevast het werk van Louis Berkhof, de ‘kleine Bavinck’ [7]. ‘Dat was dertig jaar lang de hoofdtekst. Het leest niet erg prettig, het is een echt collegedictaat gebaseerd op Bavinck. De meeste Amerikaanse seminaries wisten ons niet te vertellen wat we er precies mee moesten doen. Maar het heeft een basale openheid in ons gelegd voor publieke theologie. Zodra we in aanraking kwamen met de meer uitgewerkte versie daarvan, herkenden we het.’

De inzichten opgedaan in de neocalvinistische theologie heeft Keller ook verwerkt in de organisatie van Redeemer. ‘We hebben vier bedieningen. De eerste is: eredienst en evangelisatie, dat gaat erover hoe we mensen aan God verbinden. De tweede bediening is het vormen van een gemeenschap, met als doel mensen aan elkaar te verbinden in een diepe eenheid als een getuigenis richting de cultuur. Onze derde bediening is geloof en werk, waardoor we mensen leren om hun privé- en publiek leven met elkaar te verbinden. De laatste bediening is rechtvaardigheid en bewogenheid, waarmee we de mogelijkheden van de gemeente verbinden met de noden van de stad. Vier manieren dus van verbinden. Maar er is een vijfde, dat is gemeentestichting. Daarin komen die vier bedieningen samen in een groter geheel – dat is dus echt iets anders dan die andere vier nemen en die reproduceren.’

‘Wij hebben iets begrepen van “soevereiniteit in eigen kring”. Daarom leren we als kerk onze mensen hoe belangrijk het is om er voor de armen te zijn. Ook hebben we een diaconie met diakenen en diaconessen, maar het meeste doen we via een non-profitorganisatie, Hope for New York. Die valt niet onder onze ouderlingen. Dat hebben we zo gedaan omdat we ervan overtuigd zijn dat als je aan de structuren van de samenleving werkt, dat niet hoort te vallen onder de ouderlingen. In die zin zijn we orthodoxe kuyperianen. Ik zou bijvoorbeeld onder geen beding willen dat onze gemeente een eigen christelijke school zou runnen. Dat is de kring van de familie en die moet daar dan ook de verantwoordelijkheid voor nemen. Ondertussen heeft de lokale gemeente wel een publieke theologie, want je onderwijst je mensen op het terrein van geloof en werk en de diaconie helpt de armen. Dit is de manier waarop ik de theologie van Bavinck verbindt aan de praktijk van ons gemeente-zijn.’

Hauerwas
De bekende Amerikaanse theoloog Stanley Hauerwas is erg kritisch op het verschijnsel ‘publieke theologie’. Hij vreest dat de kerk zoveel rekening gaat houden met de seculiere samenleving, dat ze concessies gaat doen aan het christelijk geloof [8]. Hoe staat Keller daartegenover? ‘Ik begrijp het, hij is een neo-anabaptist, maar ik vind het een grote fout. Ik ben het met Hauerwas eens dat we af moeten van het piëtisme, maar het ironische is dat de neo-anabaptisten evenals de piëtisten doen wat de seculiere westerse cultuur wil. Die wil namelijk dat christenen hun geloof buiten het publieke domein houden. Dat is precies wat ze doen, ik vind dat een vorm van assimilatie aan de cultuur. Ik ben te veel een neocalvinist, maar ook te pragmatisch om het op dit punt met Hauerwas eens te zijn. Hoe ter wereld kan een christen een seculiere baan hebben en daarmee geen effect hebben? Ik zou Hauerwas willen vragen wat ik de acteurs, zakenlieden en kunstenaars in mijn gemeente moet antwoorden als ze mij vragen: “Ik denk dat ik als christen bepaalde dingen in mijn vak niet kan doen, maar ik wil wel dit en dat, kan dat?” Ik wil mijn mensen leren wat het is om een discipel van Jezus te zijn voor ieder deel van hun leven, daarom moet ik ze wat te zeggen hebben. Dat betekent dus dat je je inzet voor het veranderen van de cultuur en daarvoor heb je een publieke theologie nodig. Hauerwas is een universiteitstheoloog, geen pastor, dat blijkt wel uit zijn visie.’

Toch valt Keller Hauerwas op één punt nadrukkelijk bij. ‘Ik geloof dat de neocalvinistische theologie niet voldoende nadruk legt op het anabaptistische idee van de kerk als een Koninkrijksgemeenschap. De kerk is een teken van het Koninkrijk. Neocalvinisten leggen te veel nadruk op individuen die zelfstandig de samenleving ingaan en daar werken vanuit een christelijke levensovertuiging. Daarmee wordt te weinig aandacht besteed aan de kerk als een “dikke”, countercultural gemeenschap. Ik houd niet van de tendens om beide tradities, neocalvinisme en neo-anabaptisme, tegenover elkaar te zetten. Waarom zou je het niet kunnen combineren? Hauerwas en Kuyer combineren Streven naar wat Hauerwas én naar wat Kuyper voor ogen staat? Met Hauerwas werk je aan een stevige, heldere kerk; met Kuyper heb je het belang van het publieke domein op het oog.’

Prediking
Kellers hoofdtaak in Redeemer zijn de zondagse preken. Hij heeft hulp gekregen van een aantal co-pastors, maar nog steeds neemt hij het leeuwendeel van de prediking voor zijn rekening. Vooral via deze preken is hij ook in Nederland bekend geworden. Velen beluisteren ze via internet of mp3 of lezen de vertalingen in het tijdschrift CV-Koers. Wat karakteriseert die preken, wat maakt ze zo aansprekend? Als iedere goede prediker heeft Keller oog voor de tekst en de context, de tekst van de Bijbel en de context van de moderne cultuur. Een van de strategieën die hij hanteert om de Bijbel met ons moderne leven te verbinden, is het gebruik van universele categorieën, zoals ‘relativisme’ en ‘moralisme’ (zie kader). De Bijbel lijkt misschien een boek uit een andere tijd, maar we ontmoeten daar mensen en ideeën die we ook vandaag tegenkomen. Zo komt de boodschap van de Bijbel dichtbij.

Herkent Keller zich in deze analyse? ‘Ja, dat klopt wel. In een groot aantal van mijn preken gebruik ik de universele categorieën van wet en evangelie of zonde en genade en laat ik zien hoe die boodschap zowel in de tijd van de Bijbel als ook nu levensveranderend is. Ik denk dat het een goede ingang tot de Bijbelse boodschap is. Maar niet al mijn preken zijn zo. Ik neem ook de vreemdheid van de Bijbel serieus, bijvoorbeeld als ik over Job of over de Psalmen preek. In de meeste Psalmen staat dat God recht voor je zal doen; in Psalm 88 en Psalm 39 staat dat niet. Dat strijk ik niet glad. Ik denk dat de Bijbel dan zegt: je hoeft niet noodzakelijkerwijs een happy ending te verwachten.’

Over het gebruik van universele categorieën heeft Keller veel geleerd van zijn vriend Donald A. Carson, een gereformeerde baptist en nieuwtestamenticus, verbonden aan Trinity Evangelical Divinity School in Deerfield, Illinois. ‘Don heeft me laten zien dat gereformeerden vaak het verbond als het verbindende motief in de Bijbel gebruiken, anderen kiezen voor het Koninkrijk, N.T. Wright heeft als verbindend thema de ballingschap gekozen. Het is zijn overtuiging dat als je zo met verbindende motieven gaat werken, you flatten the Bible (je ‘egaliseert’ de Bijbel). Neem het thema van de ballingschap, daarmee kan je niet de hele Bijbel bestrijken. Het begint met de ballingschap uit de Hof van Eden, je hebt ballingschap in Egypte en in Babylon, iedere Christusfiguur is in ballingschap gegaan, Christus zelf is gekruisigd buiten de poort. Dat resulteert aan het einde van Openbaring in de thuiskomst en het grote welkomstfeest. Wel reduceer je zo het evangelie; je verliest iets van de scherpte. Als je de lutherse invalshoek van wet en evangelie neemt, is er wel die scherpte, maar heeft het weer de neiging individualistisch te worden en misschien zelfs in zekere mate dualistisch.’

Keller valt Carson bij in diens kritiek op pogingen alle verhalen uit de Bijbel als parels aan één koord te rijgen. ‘Ik zou zeggen, er is een grens aan hoe persoonlijk predikers mogen zijn. Ik probeer in mijn preken meerdere ingangen tot de Bijbel te gebruiken, zowel wet en evangelie als Koninkrijk en verbond, maar instinctief zal ik sommige thema’s meer benadrukken, omdat die me goed liggen en omdat ik er veel reacties op krijg. In die zin ben ik niet heel uitgebalanceerd. Het is beslist niet zo dat ik alleen maar het onderscheid tussen wet en evangelie en de driedeling tussen de moralist, de relativist en de genade zie, in welke tekst dan ook. Misschien doe ik dat in veel of zelfs de meeste van mijn preken, maar er zijn genoeg teksten waarbij ik besluit ze niet aan deze draad te rijgen.’ Ongeveer in deze buurt het kader plaatsen (staat aan slot artikel)

Contextualisering
Keller is vooral een grootmeester in het contextualisering van de Bijbelse boodschap in de leefwereld van de vlotte hoogopgeleide professionals in New York (zie kader). Hoe doet hij dat? ‘Contextualisering is die dingen uit het christelijk geloof kiezen die goed aansluiten bij je cultuur en dat brengen op een manier die mensen raakt. Daarna – dat heb ik geleerd van Cornelius Van Til – zeg je: als je dit gelooft, dan moet je om consistent te zijn ook dat geloven. Je begint dus met de dingen die ze graag willen horen, daarna ga je door en zeg je: als je consistent wilt zijn, dan moet je ook de dingen accepteren die je niet graag hoort. Je redeneert, maar je bent niet rationalistisch. Je zegt niet: ik kan jullie rationeel bewijzen dat er een God is. Je contextualisering is een vorm van cultureel redeneren en je gebruikt wat mensen geloven om hen te bereiken. Het is net als judo: om te winnen buig je eerst met je tegenstander mee.’ Deze contextualisering heeft als gevolg dat een preek niet ‘universeel’ is. Iedere plaats en iedere tijd heeft behoefte aan nieuwe doordenking. ‘Laat ik een voorbeeld geven. Westerse mensen weten dat in de Bijbel staat dat God liefde is. Dat willen ze ook graag horen, omdat liefde zo’n belangrijke rol speelt in onze samenleving. We starten dus met iets in de Bijbel waarvan we weten dat mensen daar positief op zullen reageren. Daarna ga je door naar de basisles: je denkt dat God liefde is? Weet dan dat de meest liefhebbende daad van God is dat Hij de zonde van een mens niet accepteert. Als ik een vriend heb en ik houd van hem, dan zal ik met hem gaan praten als hij zichzelf kwaad aandoet, ook al heeft hij het liever niet. Dus als je gelooft dat God liefde is, dan móet Hij je wel over je zonde vertellen. Omdat je een zondaar bent, kun je alleen door genade gered worden.’

‘Ik hoorde onlangs een mooi voorbeeld. Ik heb een vriend die in de zending zit in Korea en daar werkt met prostituees. Hij begint daar met de leer van de predestinatie! Dit zijn vrouwen die niet van zichzelf houden en zij konden Gods liefde pas accepteren toen de zendeling zei dat God soeverein is en dat Hij mensen kiest. Als Aziatische mensen in een hiërarchische samenleving voelden zij zich door dat idee totaal niet aangevallen. Dat is voor hen begrijpelijk. Mijn vriend werkte dus vanuit het idee van een heilige, soevereine God om hen te brengen bij genade.’

Voor contextualisering is het van groot belang de cultuur te kennen. ‘Voor mij zijn contextualisering en apologetiek nauw verwant. Contextualisering en apologetiek verwant Je moet de cultuur binnengaan, want als je mensen alleen confronteert zonder dat je hun cultuur kent, zullen ze niet luisteren. Als je te weinig contextualiseert, maak je een afgod van je eigen cultuur en wek je de suggestie dat het evangelie samenvalt met jouw cultuur. Er is echter ook een andere kant. Als je te veel contextualiseert, verlies je ook het evangelie, want je omarmt de cultuur en levert jezelf uit. Met de ene noch de andere strategie zal je mensen veranderen. Je moet dus de cultuur binnengaan, je laat zien dat je van mensen houdt en je benoemt de dingen in hun cultuur die goed zijn, dat is algemene genade. Je laat zien dat het christelijk geloof dingen promoot die zij ook graag promoten. Je valt hen bij en op zeker moment zeg je: als je dat gelooft, dan moet je ook dit geloven. Eerst ga je dus de cultuur binnen en daarna daag je diezelfde cultuur uit.’

Wat betekent dat nu in de praktijk voor predikers? Hoe moeten zij hun cultuur leren kennen? ‘Door te lezen, door naar muziek te luisteren en door naar de film en het theater te gaan. Stort je in de cultuur. Stort je in de cultuur! Maar het belangrijkste is dat je relaties aangaat met mensen die heel anders dan jezelf zijn. Als je vrienden in de cultuur hebt, dan zullen ze jou attenderen op de boeken en films waarmee je hen kunt begrijpen.’ Wie Kellers preken beluistert, zal merken dat ze uit kranten, films en romans citeren. Ook de naam van C.S. Lewis valt regelmatig. Stemmen uit de christelijke traditie daarentegen worden zelden met zoveel woorden opgevoerd (zie kader). Onze laatste vraag: hoe combineert Keller missionaire gemeentestichting met het inwijden van nieuwe gelovigen in de traditie? ‘Dat is voor ons een reëel probleem. De eerste zeven jaar in New York had ik een morgen- en een avonddienst. Ik hield daar twee verschillende preken. ’s Ochtends was ik me er erg van bewust dat er christenen en niet-christenen aanwezig waren. ’s Avonds richtte ik me meer tot de christenen, natuurlijk altijd met in mijn achterhoofd dat er ook niet-christenen aanwezig waren. Deze opzet maakte het me mogelijk om mensen die tot geloof kwamen vervolgens te verbinden aan onze traditie. Ik deed dat door onder meer de Heidelbergse Catechismus te gebruiken. Die is veel persoonlijker dan de nogal abstracte Westminster Confessie. Iedere week nam ik een vraag en antwoord van de Heidelbergse Catechismus voor de geloofsbelijdenis, ik stelde de vraag, de gemeente zei het antwoord, daarna legde ik het kort in een paar minuten uit en vervolgens lazen we het nogmaals hardop.’

‘Het was echter heel zwaar voor mij om twee preken per week af te leveren. Daarnaast hadden we ruimtegebrek en door dezelfde preek twee keer te houden zouden we meer mensen bereiken. We hebben toen besloten om met die tweede dienst als “inwijdingsdienst” te stoppen. Als ik nu terugkijk, moet ik zeggen dat ik dat niet goed heb opgevangen. Ik ben me ervan bewust dat ik in de morgenpreek niet alles kan doen, evangelisatie én inwijding in de theologische traditie. We proberen de traditie nu een plaats te geven in lessen, huisbezoeken en kleine kringen. Dat lijkt me beter, anders maak je het ongelovigen wel erg lastig in je diensten. Ik ben er van overtuigd dat mijn opvolgers dit punt weer zullen oppakken en een goede manier zullen vinden om het te integreren in onze gemeente.’


Enkele publicaties
The Prodigal God: Recovering the Heart of the Christian Faith
, Dutton, New York (2008).
The Reason for God: Believing in an Age of Skepticism
, Dutton, New York (2008).
‘The Gifts of Christmas’, in: Come, Thou Long-Expected Jesus: Experiencing the Peace and Promise of Christmas, ed. Nancy Guthrie, Crossway Books, Wheaton, IL (2008), p. 35-42.
‘The Gospel and the Supremacy of Christ in a Postmodern World’, in: The Supremacy of Christ in a Postmodern World, ed. John Piper en Justin Taylor, Crossway Books, Wheaton, IL (2007), p. 103-123.
Church Planter Manual
, met J. Allen Thompson, Redeemer Church Planting Center, New York (2002).
‘Reformed Worship in the Global City’, in: Worship by the Book, ed. D. A. Carson, Zondervan, Grand Rapids, MI (2002), p. 193-250.
Ministries of Mercy: The Call of the Jericho Road, Ministry Resources Library, Grand Rapids, MI (1989).

 

Redeemer: een impressie
We schrijven 15 april 2007 – een stormachtige zondagavond, met wolkbreuken en brandweersirenes – als zes- à zevenhonderd Redeemerites aan Broadway samenkomen. Anders dan in de morgendienst, aan Lexington Avenue, klinkt hier geen orgel. Enthousiast laat de gemeente zich leiden door saxofoon, gitaar, piano en stevige drums. Dit is ‘worship in jazz-style’!

Maar de preek is identiek aan die van ’s morgens en het gaat over Ester, het joodse meisje dat met diëten en schoonheidsbehandelingen de gunst van koning Xerxes won. ‘Het was een soort Persian Idol’, verklaart Tim Keller, in hemdsmouwen op het podium. ‘In de Perzische cultuur waren geld en macht voor mannen het belangrijkst. Voor vrouwen was seksuele schoonheid het meest in tel. Fijn dat wij in een andere tijd leven, nietwaar?’ Een luid gegrinnik stijgt op uit de bankjes. Keller haakt erop in: Hoe zoeken jullie je partners? Zijn een knappe look en interessante contacten niet je eerste criteria? En dan maar hopen dat zo’n man of vrouw ook nog karakter heeft?

Wat echter geleidelijk opvalt aan de preek, zijn de reformatorische thema’s. De geschiedenis van Ester lijkt een reeks toevalligheden: de dronken Xerxes, de eigenwijze Wasti, de knappe Ester, de oplettende Mordechai ... Maar door deze mensen heen werkt God aan zijn plan tot redding van het joodse volk. Punt twee: Esters gecompromitteerde positie. Ze verzwijgt haar afkomst, lapt Tora aan haar laars en slaapt met een man die niet haar echtgenoot is. Maar wij dan, vraagt Keller, na een veelzeggende stilte, zijn wij misschien ook schuldig? ‘Sommigen maken, net als Ester, een vreselijke start in hun leven. Maar luister: aan het eind wordt ze een heldin. God werkt in haar. God blijft bij haar. Hij is geduldig met haar.’

Kellers driepuntenpreek besluit met een God die in ons leven niet louter koning, maar ook bruidegom wil zijn. Hoe knap moet ik dáárvoor wel niet zijn, zou je je kunnen afvragen. Hoe ijverig moet ik dan bidden, hoe netjes moet ik dan leven? Maar, corrigeert Keller, God vráágt geen schoonheid, Hij gééft het ons.

Peinzend, leunend op z’n zwarte lessenaar: ‘Hoe durft Jezus Christus zo’n intieme metafoor te gebruiken? Meent Hij echt dat zijn hart voor ons openbreekt als Hij ons aankijkt, dat Hij vreugde vindt in ons, dat Hij, ondanks onze gebreken, ons onze zonden vergeeft en ons omgeeft met de schoonheid die Hij zelf heeft afgelegd?’

Zo trekt in deze avonddienst een reeks van gereformeerde thema’s langs: de rechtvaardiging van de goddeloze, onverdiende genade, de beloften van God, zijn leiding van de geschiedenis … Ook bevindelijke thema’s als de verlating van de ziel – de tijden waarin God zo ver weg lijkt – en de bruiloft van God met zijn kinderen brengt Keller ter sprake (‘dan zullen we eindelijk de echtgenoot gevonden hebben naar wie we op zoek waren’).

Maar geen moment laat hij zich verleiden tot archaïsche taal, tot name dropping of tot de suggestie dat deze reformatorische zaken vroeger beter werden begrepen dan nu. Niet aan de Reformatie en het piëtisme, maar aan de career market en de online dating scene ontleent hij zijn beeldspraak. Zelfs het zo typisch reformatorische denkbeeld van de ‘forensische’ rechtvaardiging schrijft Keller niet op conto van Luther of Calvijn, maar licht hij toe met een humoristisch, hedendaags voorbeeld. In veertig minuten valt slechts één historische naam: die van de Schotse schrijver George MacDonald. Keller noemt één theoloog, Karen H. Jobes, maar introduceert haar in de taal van het academische circuit: ‘Ze heeft een endowed chair aan een belangrijke universiteit.’ Hoe anders klinkt dit dan ‘zoals Bunyan al schreef’ of ‘Calvijn zegt het’. Keller vermijdt zo’n beroep op traditie, niet omdat hij Luther of de Westminster Confessie niet relevant zou vinden voor yuppen in Manhattan, maar omdat hij hun inzichten zó inhoudelijk weet te formuleren, dat de historische setting van deze gedachten iets bijkomstigs wordt. Er vindt hier, aan Broadway, een vertaalslag plaats: kernmomenten uit de traditie van de Reformatie worden geherformuleerd binnen het denkraam van mensen voor wie ‘traditie’ een raar woord is.

Iets dergelijks valt op aan de website van Redeemer. Volgens Google komen woorden als Luther, Calvin, Edwards, Reformation, reformed en church history op de hele site niet voor. (Vergelijk de websites van nogal wat Nederlandse gemeenten, met adhesiebetuigingen aan ‘de gereformeerde traditie’ of ‘de drie formulieren van enigheid’.) Vergeefs zoekt de surfer naar historische identity markers of verwijzingen naar het verleden die vertellen met welk type theologie of vroomheid de gemeente zich identificeert. Wie geen vreemdeling in Jeruzalem is, merkt hoe een traditie van reformatorisch denken wel impliciet aanwezig is. Onder het kopje ‘aanbevolen artikelen’, bijvoorbeeld, bevindt zich een essay van Keller over ‘The Centrality of the Gospel’. Al in de eerste alinea laat de voorganger blijken dat hij Abraham Kuyper heeft gelezen. Maar hij schrikt zijn posttraditionele lezers niet af met namen en boektitels.

Opvallender is Kellers tweede strategie: het veelvuldige gebruik van ‘ismen’. Zijn essay wemelt van moralisten, wetticisten, relativisten, hedonisten, rationalisten, secularisten en pragmatisten. Aan de ene kant stelt dit Keller in staat om, met een beproefd retorisch middel, het christelijk geloof een middenweg te noemen tussen twee gevaarlijke allianties van ismen: moralisme en wetticisme aan de ene kant (‘waarheid zonder genade’) en relativisme, met z’n neefje hedonisme, aan de andere (‘genade zonder waarheid’).

Tegelijk kan Keller, via deze ismen, een aantal thema’s uit de vroege kerk en Reformatie-tijd bespreken, zonder naar het verleden te hoeven verwijzen. Geen woord dus over marcionieten, sabellianen, arianen, manicheeërs of pelagianen – een kleine bloemlezing uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis – maar wél een stevige introductie tot het ‘algemeen onbetwijfeld christelijk geloof’, die de dwaling van Pelagius bestrijdt zonder de Britse monnik bij name te noemen.

Het verschil met de preek is dat Kellers essay deze tijdloze typen niet met hedendaagse voorbeelden concretiseert. Dogma’s en dwalingen zitten hier niet in spijkerbroek en T-shirt aan een New Yorkse bar. De lezer moet zélf op zoek naar hoe moralisten, wetticisten, relativisten en pragmatisten het 21e-eeuwse Manhattan bevolken. Alsof Keller wil vragen: hoe denken júllie dat Pelagius er als New Yorker uitziet? (Joggend in Central Park, hard werkend aan zijn eigen conditie?)

Kortom, in Redeemer blijkt het mogelijk het evangelie, plus een aantal kardinale punten uit de christelijke theologie van de afgelopen eeuwen, uit te leggen aan een posttraditionele generatie. Deze contextualisering van de christelijke boodschap, méér dan de jazz aan Broadway, typeert de kerk van Keller.

  1. Stefan Paas en Gert-Jan Roest, ‘Preken in New York: wat is de theologie van Tim Keller?’, CV-Koers, oktober 2008, p. 56-61.
  2. Vgl. Richard F. Lovelace, Dynamics of Spiritual Life: An Evangelical Theology of Renewal, InterVarsity Press, Downers Grove, IL (1979).
  3. Zie Edmund P. Clowney, ‘Sharing the Father’s Welcome (Luke 15:11-32)’, in: Preaching Christ in All of Scripture, Crossway Books, Wheaton, IL (2003), p. 59-70 en Kellers tribuut aan Clowney in The Prodigal God: Recovering the Heart of the Christian Faith, Dutton, New York (2008), p. 134-135 en 136 noot 1.
  4. N.T. Wright, The Resurrection of the Son of God, Fortress Press, Minneapolis, MN (2003).
  5. Cf. Timothy J. Keller en J. Allen Thompson, Church Planter Manual, Redeemer Church Planting Center (2002).
  6. Herman Bavinck, The Doctrine of God, vert. William Hendriksen, William B. Eerdmans, Grand Rapids MI (1951); Herman Bavinck, Our Reasonable Faith, vert. Henry Zylstra, William B. Eerdmans, Grand Rapids MI (1956); Herman Bavinck, Reformed Dogmatics, 4 dln., vert. John Vriend, Baker Academic, Grand Rapids, MI (2003-2008).
  7. Louis Berkhof, Reformed Dogmatics, 4 dln., Wm. B. Eerdmans, Grand Rapids MI (1932).
  8. Herman Paul en Bart Wallet, ‘Een alternatieve morele gemeenschap: Stanley Hauerwas over het individu en de roeping van de kerk’, Wapenveld 58-1 (2008), p. 19-25.