Onze oom

Arnon Grunberg

Arnon Grunberg, Onze oom, Lebowski, Amsterdam, 2008, 633 pag., ISBN 978 90 488 0133 6, € 25,– (gebonden), € 19,90 (paperback).

Elk mens offert aan een god. Zo poogt hij zijn eigen geluk veilig te stellen. Kort gezegd is dit de boodschap van Arnon Grunbergs nieuwe roman Onze oom. Maar Grunberg zou Grunberg niet zijn als hij niet liet zien dat als jij zelf trouw offert, anderen het voor je kunnen verknoeien. En zo grijp je alsnog naast het geluk.

‘U wordt een profiteur genoemd, een handelaar in de dood, een harde en geslepen zakenvrouw. Dat zijn geen kwalificaties die een mens gelukkig maken. Bent u gelukkig?’ Deze vraag wordt Lina, een van de hoofdfiguren uit het boek, in het laatste hoofdstuk gesteld. Ze geeft geen antwoord. Ze is alleen en woont in de suite van een hotel. Ze houdt van haar Mauser en van honden. ‘Ik ben geen filosoof, ik verdiep me alleen in het noodzakelijke.’ De vraag naar het geluk is irrelevant. Maar de kwalificaties zijn ongetwijfeld waar. Daarover bestaat na het lezen van de roman geen twijfel.

Lina wordt als jong meisje meegenomen door majoor Anthony, wiens ondergeschikte zojuist haar ouders heeft doodgeschoten. Anthony is een trouw militair. Als dienaar van de staat neemt hij zijn taak serieus. Binnen het leger neemt men hem echter niet serieus. Lacherig wordt gefluisterd dat hij thuis de oorlog niet kan winnen. Anthony weet dat dat niet waar is. Zijn zaad is dood, de kinderwens van zijn vrouw is onvervuld, maar hij is wel de baas thuis. Natuurlijk moet hij zijn vrouw soms opsluiten in de kelder, maar daar wordt ze dan ook rustig van. De ontmoeting met Lina komt als een geschenk uit de hemel. Hij kan zijn vrouw nu eindelijk een kind geven. Het is niet geheel volgens de regels, maar een gelukkig gezinsleven ligt in het verschiet.

Zijn vrouw reageert anders dan hij had verwacht. Meesterlijk laat Grunberg zien hoe de majoor tegen beter weten in zijn dromen poogt te realiseren. Immers, ‘als je kunt doden op commando, dan kun je ook liefhebben op commando’. De schrijver toont hoe de majoor vakkundig zijn gevoelens van schuld en schaamte onderdrukt. Anthony kent geen schuld en schaamte over zijn oorlogsmisdaden, maar enkel over wie hij is. Zo wordt de majoor een Grunberg-personage waarvoor de lezer sympathie krijgt en waarover hij geen eenvoudig oordeel kan uitspreken. Daarvoor is de tragiek te groot en te herkenbaar. Niets menselijks is vreemd aan het bezwerend streven van de majoor om zijn leven gelukkig te maken. Het streven om een held te zijn: Napoleons biografie houdt Anthony graag binnen handbereik. Een dergelijk geloof in de maakbaarheid moet stuklopen op de weerbarstigheid van het leven, dat wel. Bovendien roept het de wraak van de goden op. Een happy end was nooit aan Grunberg besteed, maar niet eerder was een rol voor de goden weggelegd.

Tijdens zijn laatste heldendaad herinnert Anthony zich dat een collega vroeger eens over ‘onze oom’ sprak. Hij had het niet begrepen: ‘ ‘De oom is overal,’ had de soldaat gezegd. ‘De oom is deze vlakte, de oom is de berg, de oom is de grond onder je voeten, het bord dat je net op de grond hebt gezet, hij is er altijd. Als je hem te eten geeft, is hij goed voor je, maar als je hem niet meer voedt, zal hij je vernietigen.’ De majoor had niet verder gevraagd. Hij had geknikt en iets gemompeld als ‘aha’. Maar hij had gedacht: we worden hier langzaam gek, we verliezen ons verstand en dat is niet verwonderlijk.’ In Grunbergs nieuwste roman is ‘onze oom’ alomtegenwoordig. Hij kan de staat zijn, een pop waaraan mijnwerkers sigaretten en drank offeren, of een witte ezel. Lina is van de hoofdpersonen de enige die ‘onze oom’ echt respecteert, maar zij is omringd met mensen die hem niet dienen. Vergeleken met de majoor gaat ‘De Dirigent’, de grootste vijand van de staat, nog een stapje verder in zijn ongeloof. In het vierde deel van het boek komt Lina met hem in aanraking. Deze door haat gedreven dichter is de leider van de revolutie. Even lijkt het alsof hij Lina een soort van geluk brengt. Zou hij Lina, die door de staat en eigenlijk ook door zichzelf als dood wordt beschouwd, leven kunnen brengen? Zijn respectloze houding ten opzichte van ‘onze oom’ brengt echter niet veel goeds.

Geen vrolijk boek dus. Onmiskenbaar een boek van Arnon Grunberg. De tragiek en somberheid van zijn eerdere romans, vooral De Asielzoeker, maakten een verpletterende indruk op me. Onze oom kon ik tamelijk zorgeloos opzijleggen. Hoe het kan? Daar krijg ik niet helemaal de vinger achter. Is het de compositie? Als de majoor op pagina 393 van het toneel verdwijnt, gaat het verhaal een heel nieuwe fase in. Het stevent daarom minder op zijn inktzwarte doel af dan eerdere romans. Of is het de stijl, die minder meesleept en indruk maakt dan anders? Grunberg gebruikt minder aforismen en minder humor, en kauwt het de lezer op sommige plekken veel te veel voor. Wellicht wilde hij experimenteren met een realistischer stijl? Hij heeft me niet overtuigd. Een hoofdstuk vanuit het perspectief van het kind Lina is op het kinderachtige af.

Of mist het boek noodzaak? Wat staat eigenlijk op het spel? In De asielzoeker zit Grunberg zijn hoofdpersoon Beck door middel van zijn vrouw constant op de hielen met lastige vragen. In Onze oom maakt hij het zichzelf makkelijker, is mijn indruk. In een interview met Vrij Nederland vertelt Grunberg dat hij met deze roman een nieuwe weg is ingeslagen. Het boek moest over anderen gaan, niet meer over hemzelf: ‘Ik was uitgeschreven over mijzelf en toe aan iets nieuws’. Grunberg is een scherp observator, maar wat het schrijven over anderen in Onze oom oplevert, is mij niet helemaal duidelijk. Zo vertelt hij in het interview dat zijn boek een antwoord probeert te geven op de vraag hoe een vrouw een succesvolle wapenhandelaar kan worden. Een erg slechte jeugd, zal het antwoord zijn. Terecht zet Michael Haneke in zijn door merg en been gaande film Funny Games een ironisch vraagteken bij een dergelijke verklaring. In tegenstelling tot Haneke wil Grunberg naar mijn smaak te veel verklaren.

‘Er staat voor mij veel op het spel’, vertelt Grunberg in het genoemde interview. ‘De fantasie van de majoor over het heldendom is mij niet vreemd. In onze tijd heeft heldendom alleen maar een achterhaalde en ironische bijklank, maar het is veel dramatischer als je die mogelijkheid openhoudt en ernaar blijft streven.’ Soms fantaseert Grunberg wel eens over de mogelijkheid om zijn eigen leven in te zetten voor een boek, biecht hij op. Ik interpreteer dat niet als grap, maar als een serieuze bekentenis van een ambitieuze schrijver. Misschien is het precies deze inzet die ik mis in zijn laatste roman. Niet de inzet van zijn letterlijke leven, maar wel de inzet van zichzelf. In Onze oom blijft Grunberg een god op afstand. Een god met mededogen, maar toch ook altijd een god die straft. Zijn somberheid getuigt van veel realiteitszin, laat daarover geen misverstand bestaan. Toch vraag ik me af of het niet tijd wordt voor het moment dat Grunberg een nihilistisch personage als Beck gaat beregenen met geluk. Liefst met moeilijk te deconstrueren geluk, een kind voor mijn part. Als de lezer maar het idee krijgt dat de schrijvershemel niet oomloos is.

Amsterdam, Paul van Trigt