‘Dit geheimenis is groot ...’

Enkele overwegingen rond seksuele ethiek
Het terrein van de seksualiteit is misschien wel de belangrijkste proefsteen voor een christelijke ethiek, zeker nu ook op reformatorische of vrijgemaakte middelbare scholen op dit vlak een stille revolutie aan de gang is. Over seksuele ethiek op zichzelf is vrij weinig gepubliceerd, constateert Gerard den Hertog. Hij verkent twee boeken die dit onderwerp behandelen, en onderzoekt in welke richting verder zou kunnen worden gedacht.

Zo’n veertig jaar geleden ging er in ons land het nodige schuiven op het punt van huwelijk en seksualiteit. Het begon ermee, dat jongeren gingen samenwonen. Destijds werd dat met nauw verholen afschuw ‘hokken’ genoemd. Om het tij te keren werden door kerkelijke jeugdorganisaties ijlings appèlda¬gen belegd met pakkende leuzen als ‘hokken of huwen?!’

Het heeft niet mogen baten, kunnen we nu vaststellen. De ‘revolutie’ van de jaren zestig is op één punt volledig geslaagd: het parool dat op de muren in Parijs gekalkt stond, namelijk dat het ‘verboden is te verbieden’, is gehoord. Luid en duidelijk.

Enkele jaren geleden werden in de redactie van het tijdschrift Kontekstueel ervaringen uitgewisseld, die predikanten in orthodox-gereformeerde kring in hun gemeente hadden opgedaan op het punt van opvattingen over seksualiteit. Het loog er niet om. Een studentenpaar dat actief en betrokken in een gereformeerde bondsgemeente meeleefde had er nooit aan gedacht dat samenwonen een probleem zou kunnen zijn. Een ambtsdrager in een andere gemeente merkte tegenover zijn predikant bijna terloops op dat hij na zijn scheiding een lat-relatie had, maar ervan uitging dat de kerk zich er niet tegenaan zou bemoeien. Een groep jongeren – het merendeel belijdende leden – van rond de dertig, die samen een weekend uit waren, maakte er geen geheim van dat ze ’s zaterdagsavonds zo laat uit een stripteasetent waren gekomen, dat de zondagse kerkgang erbij was ingeschoten. Achteraf viel er niets te bespeuren van enig besef dat een dergelijk gedrag de Bijbelse toets der kritiek wel eens niet zou kunnen doorstaan ...

Het waren natuurlijk indrukken en het was niet het hele verhaal van iedereen. Maar wie zijn of haar oor te luisteren legt bij leerkrachten op reformatorische of vrijgemaakte middelbare scholen weet dat er een stille revolutie aan de gang is, als die zich al niet voltrokken heeft.

Sex sells

Als ik dit artikel schrijf is er net enige ophef rond de documentaire Sex sells, die op 3 november jl. op televisie te zien was. Het Parool van 3 november meldt dat de uitzending vooraf al tot onrust in Twente heeft geleid. Serena, een meisje van dertien jaar uit Goor, vertelt erin hoe ze dronken gevoerd en vervolgens verkracht is. Ze dacht dat ze verliefd was op hem, totdat ze achteraf hoorde dat hij diezelfde avond nog met een ander meisje naar bed was geweest. Ze is nu wel uit de droom en moet steeds huilen. Het had pijn gedaan en ze is bang dat alle jongens haar nu als hoer beschouwen.

De moeder van Serena kwam ook aan het woord voor de camera, om haar visie te geven: ‘Bepaalde dingen zijn gebeurd, die weet je ook wel. Je moet dat een plek in jezelf geven. Het hoort er eenmaal bij, seks en jongeren. Wees daar open en eerlijk in. Ik vind dat het gewoonste van de wereld. Ik was alleen geschrokken dat ik het van een ander hoorde, pas maandag of dinsdag na dat weekend. Als ik het van haar had gehoord, had ik eerder stappen kunnen ondernemen. Dus gelijk naar de dokter, pil opgehaald. Echt in afwachting: wordt ze ongesteld ja of nee. Daar zit je dan ook mee. Dertien, ja, maar toch. Je bent in de puberteit, aan het ontdekken. Heel normaal. Ik was achttien, maar een beetje preuts. In dat opzicht ga je toch met de tijd mee. Tegenwoordig zijn ze nu eenmaal jonger.’ Laco¬niek, zo’n reactie, en voor zover er bezorgdheid in doorklinkt betreft die alleen een mogelijke zwangerschap. Het is een reactie voor de televisie – moet je dat een moeder aandoen, en een meisje van dertien? –, maar wat we meekrijgen is dat het probleem voor haar er niet in zit dat dit gebeurd is, en wat het met haar dochter heeft gedaan. Nee, het valt allemaal onder het kopje ‘heel normaal’. In de puberteit ga je nu eenmaal op verkenningstocht. Je moet toch met je tijd meegaan?! Jammer alleen, dat ze niet eerder stappen heeft kunnen ondernemen. Is er nog enig besef of ook zelfs maar vermoeden van het heel bijzondere van de seksualiteit, als uitdrukking van wederzijdse liefde, binnen een veilig verband van liefde en trouw?

In het Algemeen Dagblad van 10 november reageert minister André Rouvoet. Hij maakt zich grote zorgen over de volgens hem ‘losgeslagen seksmoraal van de jeugd’. Als we daar niet snel iets aan doen, dreigt een hele generatie op te groeien met ‘verknipte ideeën’. Daarbij denkt hij bijvoorbeeld aan wat jongeren in Sex sells openhartig vertellen, namelijk dat ze het doodnormaal vinden om rond de twaalf jaar al seks te hebben en geslachtsgemeenschap zelfs te zien als ruilmiddel.

Rouvoet weigert dit te accepteren en pleit voor een maatschappelijke discussie. Rouvoet pleit voor een maatschappelijke discussie ‘Als de mentaliteit onder jongeren is dat je even naar een garagebox gaat en een meisje pakt als je zin hebt in seks, dan verdwijnt toch elk normaal zicht op relaties? Dit is meer dan een opvoedprobleem, het is een maatschappelijk probleem. Kinderen raken verknipt, raken depressief. Veel kinderen hebben een scheef beeld van seks, vriendschappen en relaties. En dat kán geen gezonde invloed hebben op de samenleving.’

Je hoeft geen zwartkijker te zijn om hier een heel onbehaaglijk en ongerust gevoel aan over te houden. Wat heeft zich onder ons voltrokken?

Luchtig?

Je kunt er natuurlijk ook losjes en luchtig over doen, zoals bijvoorbeeld de toonzetting is van het boek van Malou van Hintum en Jan Latten, Liefde à la carte (ondertitel: Trends in moderne relaties) [1]. Tja, we zijn nu één keer veranderd en dat heeft zo wel zijn schaduwkanten maar er zit niks anders op. Wordt het ingewikkeld met al die wederzijdse kinderen uit eerdere relaties, dan bedenken we toch gewoon een ‘Derde Kerstdag’? (157) Kun je met iedereen Kerst vieren. En je doet grappig door je nieuwe vriend of vriendin op een feestje voor te stellen als ‘mijn toekomstige ex’ (151), je bewust van het risico daarmee mogelijk een self-fulfilling prophecy uit te spreken.

We hebben een ‘relatie’, en die kun je ook weer verbreken, en dat doe je dan als volwassen mensen in alle respect en zelfs vriendschap. Vaste verbanden en patronen zijn er niet meer. Een sociale controle is zo goed als weg. Te controleren valt er toch alleen iets als we met elkaar vinden dat iets niet ‘kan’?! Nee hoor, we hebben de stilzwijgende afspraak dat privé privé is en dat we elkaar niet aanspreken op hoe we ons liefdesleven invullen.

Toch kan ik me niet voorstellen dat iemand van dat luchtig geschreven werkje opknapt. Schijn bedriegt ook hier. De ondertoon is donker. Als de vrijheid om te zoeken naar de allerbeste partner, het grootste geluksgevoel en de meest opwindende seks telkens weer erop uitloopt dat je weer – of nog steeds – single bent, is dat niet de bedoeling. ‘Er moet dus wel een addertje onder het gras zitten.’ (15) We maken voortdurend keuzes, maar beseffen we wel dat de teleurstelling ingebakken zit? Je probeert de ‘beste’ aan de haak te slaan, maar als dat je idee is kan het natuurlijk altijd beter. Intussen gebeurt er iets met ons. ‘IK moet ten volle tot zijn recht komen – waarom zou IK met minder genoegen nemen? Je opofferen of aanpassen is er vaak niet meer bij. We zijn veeleisend, ongeduldig, assertief, wat soms uitmondt in intolerant, onbeschoft en ontoegeeflijk gedrag.’ (23)

En vrij? Dat valt ook tegen. ‘Hoe groot je IK ook is, je kunt je nooit losmaken van de tijd waarin je leeft. Sterker nog: het is juist aan de tijdgeest te danken dat jouw IK voorop staat. En dat heeft gevolgen die je niet altijd goed kunt overzien. Je denkt dat je zelfstandig unieke beslissingen neemt, maar jouw beslissingen worden net zo goed beïnvloed door de maatschappij waarin je leeft als vijftig jaar geleden.’ (16)

De andere kant om

Er vallen vandaag tegengeluiden te beluisteren. Dat kan zelfs op plekken waar dat een jaar of wat geleden nog volstrekt ondenkbaar was. De rechtsfilosoof Andreas Kinneging en de schrijfster Naema Tahir mogen in de Volkskrant een briefwisseling over de verhouding van man en vrouw voeren die er niet om liegt. De seksuele revolutie is een ramp, zegt Kinneging, en Naema Tahir vraagt hardop wat er mis is om met seksualiteit te wachten tot het huwelijk. Niks gewoon jezelf kunnen zijn en je gang gaan. Mens zijn in de ware zin van het woord is jezelf in toom hebben, inclusief je verlangens naar bevrediging en geluk. Mens zijn is jezelf in toom hebben

De Engelse psychiater Theodore Dalrymple heeft jaren in een achterbuurt gewerkt en ook in een gevangenis. Hij heeft de ‘onderkant’ van de samenleving van dichtbij kunnen zien. Zijn analyse is niet mis. De seksuele revolutie van de jaren zestig heeft zijn triomfen niet gevierd bij de mensen die er de mond vol van hadden: de babyboomers die de universiteiten en hogescholen bevolkten. Nee, dat was bij de ‘onderklasse’. In Engelse achterbuurten weten bijna alleen Jamaicaanse kinderen nog wie hun vader is, omdat in die cultuur nog traditionele waarden gelden. Mannen hebben de leuzen van de seksuele revolutie overgenomen en zich eigen gemaakt en vervolgens gebruikt als een vrijbrief om alle remmen los te gooien. Ze weigeren iedere verantwoordelijkheid – en vrouwen laten het gebeuren. [2]

Het verontrustende is nu, dat de huidige trend is dat de ideeën van ‘beneden’ naar ‘boven’ gaan, betoogt Dalrymple. Tot dusverre keek en luisterde de ‘onderklasse’ naar wat er ‘boven’ hen allemaal gepropageerd werd. Maar in de ‘middenklasse’ raakt het in om je te laten tatoeëren en het Oxford-Engels maakt plaats voor plat en ongearticuleerd taalgebruik. Het laat zien hoe de lijnen lopen. De seksuele revolutie bereikt nu echt het denkend deel der natie. Als we Kinneging in de Volkskrant mogen geloven is het wat ons land betreft niet veel anders.

Hokwerda’s kind

In de literatuur valt ook onderhuids een zekere ongerustheid te bespeuren. Hokwerda’s kind van Oek de Jong, gaat over Lin Hokwerda [3]. Ze wordt geboren in Friesland, maar als ze tien jaar oud is gaat haar moeder bij haar vader vandaan en verhuist ze mee naar Amsterdam. Maar ze is het kind van haar vader, terwijl haar oudere zus en haar moeder elkaar aantrekken. Hoe onbetrouwbaar haar vader ook is, die band is er. Jong raakt ze los van haar moeder en zus, en met vader is er helemaal geen contact.

Henri, een man van een jaar of tien ouder dan zijzelf die net als haar vader niet deugt, krijgt haar in de ban. Het begint met seksualiteit, meteen bij de eerste afspraak. Er ontstaat een relatie, maar zonder dat het zo mag heten, zonder zekerheid, zonder de liefde en de geborgenheid die Lin zo node gemist heeft. Henri bedriegt haar en ze verlaat hem, maar komt niet los van hem. Ook als ze een ‘normale’ relatie met Jelmer, een leeftijdgenoot, krijgt en alles erop lijkt dat het toch nog goed komt, komt ze tegen wil en dank niet los van Henri, en hij wordt haar ondergang.

Het boek viel me eerst niet mee. Het leek eerst op een roman zoals er zoveel zijn, maar die je van Oek de Jong niet verwacht. Seksualiteit, rauw, ogenschijnlijk zonder veel diepte. Tegen het eind van het boek blijkt pas waar de diepte in zit. Seksualiteit alleen heeft alles in zich om een destructieve kracht te zijn. Ook de seksuele revolutie verslindt haar eigen kinderen. De seksuele revolutie verslindt haar eigen kinderen

[Ik heb bij overlevering de volgende anecdote van K.H. Miskotte meegekregen. Als kerkelijk hoogleraar in Leiden werd hij regelmatig uitgenodigd om bij preken en ook wel bij lezingen van studenten eindcriticus te zijn. Ergens in de jaren vijftig van de vorige eeuw was hij in die hoedanigheid aanwezig bij een lezing van een student over seksualiteit. Het was nog de tijd waarin men voor seksualiteit zich oriënteerde op J. Waterinks Brieven aan jonge mensen [4] en P.J.F. Dupuis, Uw deel in dit leven. Liefde, huwelijk en gezin [5]. Beide boeken gaan ervan uit dat seksualiteit thuishoort in het huwelijk, en niet daarvóór, laat staan daarbuiten.

Na de lezing gaven verschillende studenten hun commentaar. Als laatste kwam Miskotte aan het woord. Hij hield echter eerst minutenlang zijn mond. Het bleef stil, angstwekkend stil. Na een paar minuten die wel een eeuwigheid leken legde hij zijn hand op de schouder van de student en vroeg hem: ‘Wist jij niet, dat seksualiteit een ongelooflijke màcht is?’

Of de student het toen besefte, vermeldt de overlevering niet. Ongetwijfeld is hij erachter gekomen. De jaren zestig zullen niet ongemerkt aan hem voorbijgegaan zijn. Er was ook geen ontkomen aan.]

Begrensde vrijheid

Over seksuele ethiek op zichzelf is vrij weinig gepubliceerd. Verwonderlijk is dat niet. Het huwelijk had tot voor kort het alleenrecht op seksualiteit. Daarom kwam de seksualiteit aan de orde als een subparagraaf of hooguit een hoofdstuk in een ethische studie over het huwelijk. In ons taalgebied ken ik twee christelijk-ethische studies van ná de seksuele revolutie, waarin seksualiteit zelfstandig aandacht krijgt en het hoofdthema vormt.

De eerste is het boek van G. Manenschijn, dat tien jaar geleden is uitgebracht: Alleen het verbodene lokt. Seksualiteit en moraal in een postmoderne cultuur [6]. Meteen al in de inleiding zet Manenschijn de lijnen uit en vallen er principiële beslissingen.

‘Seks is er om genoten te worden, zij is in aanleg een zuivere genieting’ en behelst als zodanig een ‘geheim van intieme geborgenheid’ (VIII), dat niet verraden mag worden. Maar dit geheim wordt bedreigd. Er zijn twee grenzen die niet overschreden dienen te worden. De eerste grens illustreert Manenschijn aan de hand van de bekende vertelling uit Homerus’ epos Odyssee, waarin de Sirenen met hun verleidelijke zang schepen naar het land proberen te lokken, waar ze echter onvermijdelijk schipbreuk lijden. Er zit voor de bemanning maar één ding op: de oren ervoor dicht stoppen. Zo zijn er ook mensen die zich afsluiten voor de verlokkingen van de liefde. Ze durven zich er niet aan over te geven. Op den duur sterft hun verlangen. Dat is dus niet de bedoeling. Nee, er is geen reden om de betovering het liefst tot in de hoogste sferen niet te willen ondergaan, als we ons maar ervan bewust zijn ‘dat het overschrijden van een laatste grens de verrukking doet omslaan in mislukking.’ (VIIIv) ‘Het leven is een zwerftocht naar het geluk; het lokt ons naar een gebied dat niet kan worden betreden. Toch gaan we er op af, maar we houden ook afstand, in het besef dat de grens¬overschrijding de genieting vernietigt. Alleen het verbodene lokt.’ (VIII)

Er is ook een andere grens, wil men: een ondergrens. Daar gaat het om ‘ultieme slechtheid’, waaronder Manenschijn incest en pedoseksualiteit rekent. ‘Maar ook naar díe grens wordt men gelokt. Daarom heeft in dit boek “verlokking” een dubbele betekenis: Verlokt worden naar een grens die niet gepasseerd kàn worden en verlokt worden naar een grens die niet gepasseerd màg worden.’ (IX)

De titel van het boek intrigeert: ‘Alleen het verbodene lokt’? Wat bedoelt Manenschijn ermee? Lokt de seksualiteit, omdat die met een verbod omgeven is? Ja, dat is zo, maar niet omdat dat tot de seksuele aandrift als zodanig behoort, maar omdat het veld van de ethiek het domein van de menselijke vrijheid is. En die vrijheid vindt zichzelf terug in een grensgebied, dat erom vraagt verkend te worden. En dat doet weer het verlangen toenemen, zowel naar het ultieme genot als naar de totale verwording. Onze biologische na¬tuur, die in zichzelf amoreel is, weet niet van de grenzen en kan ons er ook niet binnen houden. Onze biologische natuur weet niet van de grenzen Als we spreken over seksualiteit in plaats van seks wil dat zeggen dat de biologische drift binnen het domein van de vrijheid gebracht wordt. Zo komt het morele aspect ervan binnen het gezichtsveld.

Hoe blijven we binnen de grenzen? Voor Manenschijn is er iets als een oerbesef in de vorm van een morele intuïtie, die we tegen¬komen in Griekse tragedies, in de Bijbel, in moderne literatuur, op grond waarvan zijns inziens met recht van een ‘taboe’ op pedoseksualiteit en incest gesproken kan worden. ‘De emotie van de morele verontwaardiging is primair en de rationele overweging secundair. Ik zie dit als een aanwijzing dat ons morele besef haar wortels heeft diep in de emotionele laag van ons bewustzijn.’ (30) De ‘harde kern’ van de moraal is een onherleidbaar verbod, dat niet rationeel gefundeerd kan worden, maar als morele intuïtie in een ‘postmoderne cultuur’ een grens markeert die niet overschreden mag worden. Waar seksualiteit niet wordt gedragen door een vrije toestemming van twee partners, is een diepe en ernstige beschadiging van mensen vrijwel onvermijdelijk.

In zijn ontwerp van een seksuele ethiek voor het postmoderne tijdperk neemt Manenschijn afstand van een strikt rationele benadering van de ethiek. Elk moreel argument heeft volgens hem een intuïtieve vooronderstelling die zelf niet argumentatief gefundeerd kan worden (300). Een taboe is niet rationeel te funderen, maar is intuïtief evident en zo vervult het de functie van een ‘collectief geweten’ (126).

De grenzen zijn gemarkeerd. Maar wat is er positief-inhoudelijk te zeggen over seksualiteit? ‘Twee geliefden geven zich aan elkaar, heel concreet, met hun lichaam. Juist die lichamelijkheid is expressie van vertrouwen en genegenheid. (...) Jouw lichaam voor haar en haar lichaam voor jou; het geheim van intieme geborgenheid. Dat geheim markeert een grens die niet wordt overschreden.’ (VIII) Het zijn bekende woorden, vertrouwen en genegenheid. Ze voegen zich naadloos in een klassiek-christelijke omschrijving van het huwelijk. Maar het huwelijk met zijn belofte van onverbrekelijke trouw blijft in dit boek buiten beeld. Uiteindelijk is hetgeen Manenschijn positief-inhoudelijk weet te zeggen mager. Hij overwint niet het euvel waaraan veel kerkelijk spreken over ethiek lijdt: we weten vrij helder aan te geven wat niet goed is, maar wat valt er Bijbels gezien aan richtinggevends over seksualiteit te zeggen? Lokt alleen het verbodene? Is het gebod van God dan niet ook wegwijzend, vreugdewekkend, uitnodigend? Of kunnen we eigenlijk ook wel zonder?

Aan de leiband

Ruim tien jaar eerder, in 1987, was de studie van H.W. de Knijff verschenen: Venus aan de leiband, met de ondertitel: ‘Europa’s erotische cultuur en christelijke sexuele ethiek’ [7]. Is dit een ethiek? Doet de titel niet eerder een historische studie vermoeden, met bijzondere aandacht voor de ethiek? Ja, het is een ethiek, want ‘wij dragen het potentieel van de ganse geschiedenis in ons mee; het beïnvloedt ons, wij weten vaak nauwelijks in welke mate.’ (17) Een mens die overhoop ligt met zijn geschiedenis, ziet onherroepelijk zijn gevoelsleven scheuren en verbrokkelen, zonder dat hij of zij zelf weet waarom en hoe. Dat heeft grote gevolgen voor het morele handelen. Het morele staat immers niet op zichzelf en het gaat ook niet voorop, maar beweegt zich binnen de grenzen die het gevoel dicteert. Gevoel gaat aan kennen en willen vooraf: ‘tot op grote hoogte aanvaardt de mens niets – tenzij gedwongen en gewrongen – , dan wat hij met zijn gevoel innerlijk beaamt. Het gevoel bepaalt in veel opzichten de grenzen, waarbinnen denken en handelen zich bewegen.’ (9)

Onze problemen op het punt van de seksuele ethiek zijn dus ontstaan doordat sinds de Renaissance kennen enerzijds en ethiek anderzijds aandacht kregen, maar het gevoel verwaarloosd werd. De Verlichtingsmens is in zijn gevoelsleven zijn oriëntatie, zijn betrokken-zijn op een objectieve werkelijkheid, kwijtgeraakt. ‘Verstand’ en ‘gevoel’ zijn vreemden voor elkaar geworden. Daarna heeft de Europese kennisontwikkeling in de negentiende en twintigste eeuw met haar grote en eenzijdige nadruk op de natuurwetenschappen ertoe geleid, dat het gevoel zo niet dood, dan toch in elk geval zwaar beschadigd is.

Tegen het eind van de twintigste eeuw verandert dat. Overal wordt dan - merkt De Knijff in zijn inaugurele oratie over ‘Het gevoel, historisch en theologisch be¬schouwd’ uit 1981 op – de voorrangspositie van gevoelens bepleit. De slinger slaat nu echter wel erg naar de andere kant uit, er is nu eerder sprake van een ‘gevoelsoverdaad’. Het ‘gevoel’ is terug, maar we weten er niet goed raad mee. Het is van onszelf, wij zijn in hoge mate ons gevoel, maar wie zijn wij dan? We willen - in Libellejargon - ‘dicht bij ons zelf’ komen en blijven, we willen - deftiger gezegd - vooral authentiek zijn, maar wie zijn wij? Het losgeslagen gevoel richt zich op eigen geluk - waarop anders? De ontwikkeling, waarin het gevoel losslaat van zijn ankers en op drift raakt, brengt ons niet tot onszelf.

Opnieuw meldt zich de vraag naar de ‘objectiviteit in het gevoel’. Die vraag nijpt. ‘Dit algemene cultuurprobleem achten wij van grote betekenis voor de theologie, met name voor de christelijke ethiek en haar veronderstellingen. Te zeer is “het gevoel” in de menselijke vermogens verbonden met het handelen, dan dat de christelijke ethiek deze materie zou mogen overlaten aan psychologie, esthetica en cultuurweten¬schap’ [8]. Als ‘ethische regels slechts kunnen fungeren binnen een complex van gevoelsvoorwaarden’ (19) staat het er vandaag met alle ethiek, maar zeker ook met de seksuele ethiek, slecht voor. Ons gevoel moet weer grond onder de voeten krijgen, maar hoe? Waar? Ons gevoel moet weer grond onder de voeten krijgen

Nu, precies met het oog daarop dienen we de vraag onder ogen te zien, wat we in ons meedragen. De erotische cultuur van Europa is een werkelijkheid, een gegeven, en de seksualiteit heeft zich daarin gemanifesteerd als een macht. Ze is daarin niet uniek. Uit het Oude Testament weten we dat de Ba’al¬cultus sterk seksueel geladen was. Christelijke ethiek is een slag in de lucht, als zij meent op basis van de Bijbel of van ‘scheppingsordeningen’ een normatieve ethiek te kunnen presenteren. De schandalen rond rooms-katholieke priesters in de Verenigde Staten laten wel zien, dat deze driften zich niet met normen alleen laten beteugelen.

De Knijff kiest daarom een andere weg. Venus – de godin van de liefde – moet aan de leiband van het Evangelie. Dat zal ze alleen dan willen, als haar juist in die weg echte vervulling in het vooruitzicht wordt gesteld. De ware vrijheid bestaat niet in een zich ongebreideld uitleven, maar in een iets zien van wat seksualiteit in het kader van ware humaniteit kan en wil zijn.

De Knijff heeft twee ijzers in het vuur, kunnen we hieruit afleiden. Hij laat er geen onduidelijkheid over bestaan dat hij christen is, maar hij presenteert niet een afgeronde christelijke ethiek. Hij probeert in zijn analyse zo dicht mogelijk in de buurt van de mens te komen in diens zoeken naar echte humaniteit, en een cultuur te peilen. In Oude en Nieuwe Testament zien we hoe de HERE in zijn confrontatie met het seksueel geladen heidendom doorstoot naar het gevoelsleven en in zijn genade een nieuwe ‘objectieve’ grondslag legt: Jezus Christus. Paulus kan daarom in Filip¬penzen 4:4-8 met een grote mate van vanzelfsprekendheid een lijn trekken van de genade van Christus naar het menselijk gemoed: ‘Hier is de mens gesteld in de ruimte der gehoorzaamheid en hier handelt en gevoelt hij zo, als zijn diepste natuur hem voorschrijft’ [9]. De liefde van God – hoewel als agapè van een andere (genade-)orde – is wezenlijk betrokken op de blijvende strijd om een realisering van historische gestalten van menselijk samenleven, en grijpt erop in. Alleen zo heeft een project seksuele ethiek een kans.

Perspectief?

Manenschijn probeert orde aan te brengen via onze ‘morele intuïtie’. De taboes op pedoseksualiteit en incest binnen het kerngezin hebben hun goed recht: de menselijke waardigheid is in geding. Er zijn grenzen waar we niet overheen mogen. Structureel gezien is dit de weg van het gebod. De grenzen laten bij Manenschijn een grote speelruimte over voor de menselijke autonomie. Een aanduiding als ‘het geheim van intieme geborgenheid’ is te weinig om Serena en haar moeder zicht te geven op het geschenk van de seksualiteit.

Kinneging zou het wel weten, denk ik. In de Volkskrant van 13 november jl. schrijft hij: ‘De waarlijk en in de hogere zin mannelijke man is niet iemand die zichzelf laat gaan, maar iemand die zichzelf juist weet in te houden. Die meester is over zijn primaire impulsen. Die zijn kracht inzet in dienst van het zwakke en kwetsbare. Die beschermt en behoedt.’ Het is een man van deugd en eer. En ‘een echte dame is een vrouw van principes, in sexualibus, maar ook op alle andere terreinen des levens.’ Een pleidooi voor een beschavingsoffensief dus, van wat de Duitsers noemen een Wertkonservativer. Het valt niet moeilijk er fundamentele Bijbelse noties in te herkennen. Maar de ratio zal – net als in de klassieke oudheid – de klus van de ordening van het innerlijk leven alleen moeten klaren [10]. Dat zie ik haar niet redden [11].

De Knijff bewandelt een andere weg. Ook hij beroept zich niet direct op de Bijbel, maar duikt eerst de cultuurgeschiedenis in. Hij komt echt ook weer boven - en hoe! De God van de Bijbel spreekt ons in ons ongebreideld erotisch verlangen niet slechts tegen, Hij komt ons ook tegemoet door in Jezus Christus perspectief te bieden op de ware vreugde, waartoe Hij ons geschapen heeft. Het is geen softe, maar een barmhartige ethiek.

We doen er naar mijn overtuiging goed aan in deze richting verder te denken. Het terrein van de seksualiteit is misschien wel de belangrijkste proefsteen voor een christelijke ethiek. Zijn we in staat een woord te spreken dat niet boven de werkelijkheid zweeft, maar erin binnengaat zoals Christus erin is afgedaald? Het gaat vandaag om de reiniging en vernieuwing door de Geest van Christus, en dat houdt ook in: bewogenheid en solidariteit, meedragen van de lasten, weerspreken waar nodig, maar ook – en dat vooral – een uitnodigend en vreugdevol perspectief. De inzet is niets meer of minder dan het ware genieten! [12]

Prof. dr. G.C. den Hertog is hoogleraar ethiek en apologetiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.

  1. Malou van Hintum en Jan Latten, Liefde à la carte. Trends in moderne relaties, Amsterdam/ Antwerpen (2007). Verwijzingen naar dit boek door middel van pagina-aanduiding tussen haakjes in de tekst.
  2. Th. Dalrymple, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderkant instandhoudt, Utrecht (2004); Th. Dalrymple, Beschaving of wat er van over is, Amsterdam (2005).
  3. Oek de Jong, Hokwerda’s kind, Amsterdam (2002).
  4. J. Waterink, Brieven aan jonge mensen. Toekomst, levensstijl, sexueel leven, kerk en gemeenschap, Wageningen (z.j.; 1951).
  5. P.J.F. Dupuis, Uw deel in dit leven. Liefde, huwelijk en gezin, Amsterdam (z.j.; 196312).
  6. G. Manenschijn, Alleen het verbodene lokt. Seksualiteit en moraal in een postmoderne cultuur, Baarn (1998). Verwijzingen naar dit boek door middel van pagina-aanduiding tussen haakjes in de tekst.
  7. H.W. de Knijff, Venus aan de leiband. Europa’s erotische cultuur en christelijke sexuele ethiek, Kampen (1987). Verwijzingen naar dit boek door middel van pagina-aanduiding tussen haakjes in de tekst.
  8. H.W. de Knijff, ‘Het gevoel, historisch en theologisch be¬schouwd’ (1981), in: H.W. de Knijff, Woorden tegen willekeur. Verzamelde opstellen, Kampen (1989), p. 92v.
  9. H.W. de Knijff, ‘Het gevoel, historisch en theologisch beschouwd’ (1981), p. 106.
  10. A. Kinneging, Geografie van goed en kwaad. Filosofische essays, Utrecht (2005), p. 462; 483.
  11. Vgl. mijn De passie van de hoop. Over de verhouding van eschatologie en ethiek, Zoetermeer 2007, p. 60vv (57-71).
  12. Vgl. ook mijn ‘Om het ware genieten. De seksualiteit in de geschiedenis van de kerk, en met name in de gereformeerde traditie’, in: Tempel of consumptieartikel. Aspecten rond relatievorming en seksualiteit, Kampen (2008), p. 14-25.