Peter Sloterdijk - Meester van de ‘vrolijke’ wetenschap

Peter Sloterdijk – meer literator dan filosoof, of toch niet? Zelf wil hij van geen begrenzing van vakgebieden weten. Bas Hengstmengel gaat na welk etiket het best op deze beoefenaar van ‘de acrobatiek van het denken’ past en wat zijn boodschap is. Eén ding staat in elk geval buiten kijf: hij is in Nederland op filosofisch terrein de bestverkopende auteur van dit moment, en produceert in hoog tempo het ene barok gestileerde boek na het andere.

‘Het vrolijke denkbeeld ‘schuim’ stelt ons in staat het premetafysische pluralisme van de wereldscheppingen postmetafysisch in ere te herstellen. Het helpt ons de weg te vinden in een veelvormig denken zonder dat we ons daarbij van de wijs laten brengen door het nihilistische pathos dat gedurende de negentiende en twintigste eeuw de vaste begeleider was van een denken dat zich door de monologische metafysica in de steek gelaten voelde. Het maakt eens te meer duidelijk waar onze vrolijkheid vandaan komt: de stelling ‘God is dood’ wordt als het goede nieuws van de huidige tijd verwelkomd. Men zou de stelling ook zo kunnen formuleren: de Ene Bol is dood – leve het schuim!’ [1]

Woorden als deze zijn typerend voor de Duitse cultuurfilosoof Peter Sloterdijk. In een – doorgaans stilistisch briljante – woordenstroom beweegt hij zich met enkele reuzensprongen door de geschiedenis van het denken, onderwijl schijnbaar uit de losse pols en met een vrolijke onverschilligheid grote en afgrondelijke thema’s aansnijdend. Tegelijkertijd houdt Sloterdijk zich bezig met de meest banale onderwerpen: de airconditioner, het joggen, de automobiel. Hij is – in ieder geval in Nederland – de bestverkopende filosoof van dit moment. Bij lezingen en andere optredens trekt hij volle zalen. Wie is deze ‘vrolijke’ denker en wat is zijn boodschap? [2]

Het fenomeen Sloterdijk
Het mag opmerkelijk heten dat een filosoof die zulke lijvige boekwerken in zulke soms barokke taal schrijft als Sloterdijk zoveel gelezen wordt door een breed publiek. De dikke delen van de recente Sferen-trilogie liggen hoog opgestapeld in de boekhandels. De 2573 pagina’s filosofie vormen blijkbaar geen onoverkomelijk obstakel voor het marketinginstrumentarium. Minstens zo relevant als hetgeen hij te zeggen heeft, lijkt het ‘fenomeen Sloterdijk’ te zijn. Hij laat zich fotograferen in een bad vol schuim ter promotie van het derde deel (Schuim) van zijn boek – of moeten we zeggen: ter promotie van het ‘merk’ Sloterdijk? – zonder dat dit afbreuk lijkt te doen aan zijn geloofwaardigheid als filosoof. Het is eerder een bevestiging van wat hij naar voren brengt over onze samenleving en over de media. Sloterdijk is bij uitstek een mediafilosoof en een publieke intellectueel [3]. Sinds 2002 presenteert hij samen met Rüdiger Safranski het filosofische televisieprogramma Das Philosophische Quartett (ZDF) [4]. Ook bleek tijdens de ‘affaire Sloterdijk’, waarover hieronder meer, dat hij haarfijn aanvoelt hoe hij de media kan bespelen en inzetten. Sloterdijk is een ‘cultfilosoof’, maar heeft ook wel degelijk iets te melden. Hij is een Denker auf der Bühne, zoals de titel van zijn boek over Nietzsche (1986) luidt.

Sloterdijk (1947) is als zoon van een Nederlandse vader en een Duitse moeder geboren te Karlsruhe. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw studeerde hij wijsbegeerte, germanistiek en geschiedenis in München. In 1978 promoveerde hij op het gebied van de literatuurwetenschap, waarna hij enige tijd het docentschap beproefde. Al snel vertrok hij naar India waar hij onder de indruk kwam van de oosterse wijsheid en levensstijl. Na enige tijd in een klein Frans dorp in de Provence gewoond te hebben, verzoende hij zich weer met de oorspronkelijk door hem bekritiseerde Duitse geest en maatschappij. Jarenlang was hij freelance schrijver. Met zijn boek Kritiek van de cynische rede (1983, vertaling 1984) vestigde Sloterdijk zijn naam als filosoof. Het boek werd vertaald in zestien talen. Daarna schreef hij een (minder bekende) fantasierijke psychologisch-filosofische roman, ook wel als een ‘episch essay over de filosofie van de psychologie’ te beschouwen [5]. Als tweede hoogtepunt in zijn oeuvre geldt Eurotaoïsme (1989, vertaling 1991), dat eveneens veel gelezen werd. Sinds 1992 is Sloterdijk hoogleraar filosofie, esthetica en mediatheorie aan (onder meer) de Hochschule für Gestaltung, een instituut voor filosofie, kunsten, sociale wetenschappen en communicatie te Karlsruhe, de stad waar hij ook woont. Sinds 2001 is hij er rector. Veel ophef ontstond in 1999 naar aanleiding van Sloterdijks lezing Regels voor het mensenpark, waarin hij een terloopse opmerking maakte over antropotechniek (menselijk klonen). Als voorlopig magnum opus geldt de trilogie Sferen (1998-2004). Naast de genoemde werken schreef Sloterdijk nog zo’n dertig andere boeken, waarvan in het onderstaande slechts enkele in het Nederlands vertaalde werken besproken worden. Sloterdijk schrijft sneller boeken dan de meeste mensen ze kunnen lezen. Meest recente pennenvrucht is Du mußt dein Leben ändern. Über Religion, Artistik und Anthropotechnik (2009).

Vrolijk postmodernisme
In een laudatio ter ere van Sloterdijks zestigste verjaardag noemde zijn collega Rüdiger Safranski hem een ‘Meister der fröhlichen Wissenschaft’ [6]. Om verschillende redenen is dit een rake typering. Het is een verwijzing naar Sloterdijks lievelingsauteur Friedrich Nietzsche en diens boek Die fröhliche Wissenschaft. Hoewel de titel wellicht anders doet vermoeden, is dit geen vrolijk boek. Ook Sloterdijks boodschap is niet vrolijk te noemen, hoewel hij die regelmatig op humorvolle wijze brengt. Hij is een ironisch observator. Hij stelt: ‘Vrolijke wetenschap is satirische intelligentie (…) Haar intelligentie is zwevend, speels, essayistisch, niet georiënteerd op vaste grondslagen en ultieme principes.’ [7] De moderne filosofie moet zich volgens Sloterdijk bezighouden ‘met wat geen filosofie is – de sociale strijd, de waanzin, het lijden, de kunst, de politiek, de ongelukken, de ziekenhuizen, de technieken.’ Hij wil aandacht voor het concrete, lichamelijke, zintuiglijke, intuïtieve. De filosofie moet bekennen: ‘Al die vruchteloos fraaie hoge vluchten die ze heeft ondernomen – God, Universum, Theorie, Praktijk, Subject, Object, Lichaam, Geest, Zin, Niets – dat alles is het niet. Dat zijn substantieven voor jongelui, voor buitenstaanders, geestelijken, sociologen.’ [8] Deze verschuiving van aandacht brengt een eigenzinnige manier van filosoferen met zich, die zich behalve in thematiek ook uit in literaire stijl. Hij schrijft beeldend en aforistisch, introduceert aan de lopende band neologismen – wie een stuk over Sloterdijk schrijft, kan de spellingcontrole beter uitschakelen –, gebruikt metaforen, vertelt anekdotes, weidt oeverloos uit en associeert. Voor een deel is zijn stijl ook zijn filosofie, omdat het ‘wat’ en het ‘hoe’ van zijn boodschap elkaar overlappen. Filosofie is voor Sloterdijk levensleer. Leven en leer moeten overeenstemmen. De vrolijkheid en vrijpostigheid van het ‘fenomeen Sloterdijk’ is ook de filosofie van Sloterdijk. Evenzo is filosofie voor Sloterdijk literatuur. Hij is een filosofische schrijver, meer schrijver dan filosoof wellicht. Meer schrijver dan filosoof wellicht

Binnen de wereld van de academische filosofie is de stijl van Sloterdijk op zijn minst ongebruikelijk te noemen. Daarbij komt dat hij van geen begrenzing van vakgebieden wil weten. Technisch georiënteerde vakfilosofen die vooral gortdroge stukken publiceren in gespecialiseerde vaktijdschriften kunnen soms weinig waardering voor hem opbrengen. Sloterdijk op zijn beurt heeft weer niet zoveel met de academische filosofie. De liefde voor de wijsheid is in zijn ogen verworden tot een ‘multinationaal foutenvermijdingsbedrijf’ dat van ‘bijna niets zeggen’ zijn metier heeft gemaakt. Omdat ze bang is te ver te gaan en al helemaal niets durft te zeggen dat relevant is voor onze wereldbeschouwing, is ze ongeloofwaardig geworden. Daartegenover stelt Sloterdijk de ‘empirische filosofie’. Hij filosofeert ‘in het wild’ en beoefent ‘de acrobatiek van het denken’.

Sloterdijks stijl leidt tot frustratie bij mensen voor wie filosofie moet streven naar verheldering van de gedachten. Zo sprak politicus en filosoof Frits Bolkestein in een debat met Sloterdijk over diens recente boek Het kristalpaleis als ‘pure fantasie’. Naar aanleiding van de ondertitel van het boek, waarin gesproken wordt over ‘een theorie van de globalisering’, verweet hij hem: ‘u presenteert helemaal geen theorie, uw boek is een verzameling bon mots, anekdotes, verhalen’ [9]. Sloterdijk verdedigde zijn gebruik van metaforen als volgt: ‘Mijn ambitie is om nieuwe termen te introduceren om de huidige politieke en culturele wereld mee te beschrijven’. Bolkestein repliceerde: ‘Ik noem het goochelen met woorden’. Het grote publiek kan dat echter niet deren. Het leest gretig en massaal Sloterdijks boeken.

Sloterdijk is een postmoderne essayist – ongeacht de dikte van zijn boeken. Essayisten zijn schrijvers ‘die op vragen die hun worden voorgelegd steeds met meer dan één antwoord plegen te reageren’ [10]. Essayisten – misschien zijn wij allen essayisten – zijn als schipbreukelingen die op open zee het vlot bouwen waarmee we voorlopig zullen varen. ‘In-de-wereld-zijn betekent voor ons (…): zonder onze toevlucht te kunnen nemen tot een excentrisch of transcendent weten, meedrijven op de kolkende tijdstroom.’ We zullen nooit droge kleren hebben. In tegenstelling tot de metafysici van de klassieke periode is onze uitgangssituatie grondeloos; de noodtoestand is onze normale toestand. ‘We zijn fundamentele situationisten, doordrenkt van de tijd.’ [11] Desondanks kunnen ‘tijdens het werken aan het vlot bepaalde waardevolle ervaringen worden opgedaan waaraan maatschappelijke betekenissen kunnen worden toegeschreven.’ In die zin kan de essayist een ‘kweekbodem voor thematische bacteriën’ zijn. Sloterdijk is daardoor een actueel filosoof, voortdurend in gesprek met de eigen tijd. In die zin is hij ook tijdgebonden.

Kynisme
In zijn Kritiek van de cynische rede (1983, vertaling 1984) beproeft Sloterdijk een nieuw type Kritische Theorie [12]. De oude, neomarxistische Kritische Theorie van de Frankfurter Schule (Adorno, Horkheimer en Marcuse), die zo dominant was in Sloterdijks studententijd, is ongeloofwaardig geworden. In plaats van de macht te bekritiseren, is ze geabsorbeerd door de macht. De geest van de Verlichting is een verlicht vals bewustzijn geworden. De linkse intellectuelen zijn cynisch geworden. De linkse cynicus is deels amoreel, deels hypermoreel. Het moralisme van de doelen moet het realisme van de middelen rechtvaardigen. Tegenover dit cynisme plaats Sloterdijk ‘kynisme’. Zijn antiheld is de klassieke kynicus en tonbewoner Diogenes van Sinope, wiens leer vooral bestond uit zijn handelen (of het nalaten daarvan), een opgewekte onbekommerdheid. Tegenover Plato’s verheven leer van de ideeën zou Diogenes volgens Sloterdijk een boer of scheet plaatsen. In tegenstelling tot de oude Kritische Theorie is Sloterdijks ‘theorie’ – de inhoud blijft onduidelijk – geen theorie met een Groot Verhaal, maar een vrolijke, ontspannende, ontvangende houding. Het ‘durf te denken’ van de Verlichting moet door middel van kynisme voor moedeloosheid worden behoed. Het project van de Verlichting blijft echter overeind. Sloterdijk lijkt zichzelf, maar ook zijn held Nietzsche, te beschouwen als een moderne Diogenes. Sloterdijk lijkt zichzelf als een moderne Diogenes te zien

Mobiliteit
Iets van de gelatenheid van Diogenes komt terug in Sloterdijks tweede hoofdwerk: Eurotaoïsme (1989, vertaling 1991) [13]. Centraal staat daarin de beweging of mobiliteit. Volgens Sloterdijk is dat het basisprincipe van de moderniteit. De moderniteit is een ‘kinetische utopie’ (kinetiek = bewegingsleer). Elk levensterrein wordt gemobiliseerd. De hedendaagse flexwerker komt dicht in de buurt van ons tegenwoordige, ideale menstype: onbeperkt, altijd en overal inzetbaar en flexibel. Surfend op internet overschrijden we grenzen. Joggend ontvluchten we onze eigen schaduw. De moderne mens is de ontwortelde mens. In plaats daarvan pleit Sloterdijk voor ‘gelatenheid’ of ‘euro-taoïsme’ – ik roep zijn Indische omzwervingen in herinnering. Het laten is voor de mens belangrijker dan het doen. Deze thematiek ontleent Sloterdijk vooral aan zijn andere grote inspirator: Heidegger.

Filosoof Hans Achterhuis merkt op dat Sloterdijk niet ontkomt aan het cynisme dat hij zo verafschuwt. In een interview met Filosofie Magazine (september 1998) verzette Sloterdijk zich tegen onze mobiliteits- en snelheidsverslaving en benadrukte hij zijn liefde voor rust en traagheid. Het gesprek werd echter gehouden in Sloterdijks Mercedes, terwijl deze door Nederland zoefde, door een radardetector tegen snelheidscontroles beschermd. [14]

Het temmen van de mens
‘Ach, beste Habermas, (…) het is voorbij. (…) De Kritische Theorie is op 2 september jl. gestorven. Ze was al geruime tijd bedlegerig, de kribbige, oude dame, nu is ze van ons heengegaan. We zullen samenkomen aan het graf van een tijdperk om de balans op te maken, maar ook om het einde van een hypocrisie te gedenken. Denken betekent danken, heeft Heidegger gezegd. Ik zou eerder zeggen, denken betekent herademen.’ [15] Met deze venijnige woorden uit een open brief in Die Zeit (1999) nam Sloterdijk krachtig afstand van de filosoof die als de paus van de Duitse filosofie wordt beschouwd en van meet af aan Sloterdijks grote tegenstander is geweest. De brief vormt de publieke uitbarsting van een discussie die bekend is geworden als ‘de affaire Sloterdijk’. De ‘affaire’ is inhoudelijk minder interessant dan als gebeurtenis. Sloterdijk heeft in een terzijde bij een lezing op een filosofencongres betoogd dat het, gegeven de technische ontwikkelingen, tijd is voor een morele codex voor het gebruik van antropotechnieken. Hij schrijft: ‘Het is een kenmerk van het technische en antropotechnische tijdperk dat mensen meer en meer aan de actieve of subjectieve kant van de selectie belanden, ook zonder dat ze zich opzettelijk in de rol van selector hebben hoeven dringen.’ We zijn nu eenmaal in de positie gekomen dat we de technische mogelijkheden tot selectie hebben. ‘Aangezien louter weigeren of afhaken op zijn eigen steriliteit pleegt stuk te lopen, zal het er in de toekomst wel op aankomen het spel actief mee te spelen en een codex van antropotechnieken te formuleren. Zulk een codex zou met terugwerkende kracht ook de betekenis van het klassieke humanisme veranderen – want daarmee zou worden blootgelegd en neergeschreven dat humanitas niet alleen vriendschap van de mens met de mens inhoudt; ze impliceert ook altijd – en in toenemende mate expliciet – dat de mens voor de mens de hogere macht vormt.’ [16] Sloterdijk zegt niet dat we zonder meer de ‘temmende technieken’ moeten inzetten; hij waarschuwt tegen onverschilligheid ten opzichte van de ontwikkelingen op dat gebied en bepleit een actievere houding van nadenken. Daarbij plaatst hij zichzelf wel in een – in de ogen van zijn critici – ‘ondemocratische’ en ‘fascistoïde’ hoek door vanuit het denken van Plato en Nietzsche over ‘telen’, ‘selectie’ en de ‘Übermensch’ te spreken. Hij doelt op een menselijke zelfverbetering die in geseculariseerde tijden niet langer verticaal, maar horizontaal gericht is: de mens schept zichzelf. De mens schept zichzelf

De ‘affaire’ is vooral interessant vanwege de dubieuze rol die Habermas erin heeft gespeeld. Hij heeft, naar later bleek, de journalistieke hetze tegen Sloterdijk opgestookt. Sloterdijk slaagde erin het schandaal een ‘metaschandaal’ te laten worden door handig de media te bespelen. Hij maakte van het momentum gebruik om welbewust filosofiegeschiedenis te schrijven door een persoonlijke en rechtstreekse aanval op Habermas (en zijn filosofische school). Het dossier van deze geschiedenis (inclusief de lezing en alle reacties) is opgenomen in de bundel Regels voor het mensenpark [17]. De ‘affaire’ maakte Sloterdijk eens te meer wereldberoemd.

Woede
Ook op het gebied van politiek en politieke filosofie liet Sloterdijk zich niet onbetuigd. Het belangrijkste politiek-filosofische werk is Woede en tijd (2006, vertaling 2007) [18]. Eerder schreef hij een aantal kleinere werken, zoals In hetzelfde schuitje. Proeve van een hyperpolitiek (1993, vertaling 1997), waarin hij tegenover politiek universalisme een pleidooi houdt voor kleine, organische eenheden [19]. In Europa, mocht het ooit wakker worden (1994, vertaling 1995) doet hij een oproep tot een intellectueel verenigd Europa [20]. Woede en tijd is meer systematisch van aard en sluit aan bij Francis Fukuyama’s The End of History (1992). Sloterdijk stelt de woede (thymos) centraal als kernbegrip in de politieke geschiedenis van het Westen. Menselijke affecten als woede, eer, wraak en vergelding waren in de klassieke tijd gemeengoed, maar zijn door de God van het christendom naar zich toegetrokken als een ‘metafysische wraakbank’. Na de Verlichting werd de hemelse wreker voor velen ongeloofwaardig. Communisme en politieke islam bleken en blijken echter evenmin goede manieren om de thymos te kanaliseren. Het kapitalisme heeft de eer en wraak tot op zekere hoogte omgevormd tot hebzucht en verlangen. Eer en wraak omgevormd tot hebzucht en verlangen Dat heeft niet kunnen verhinderen dat de woede in de eenentwintigste eeuw weer is teruggekeerd. Uiteindelijk ziet Sloterdijk slechts mogelijkheden tot ‘woedebeheer’ in een – na de uiteenzettingen in het boek – nogal vluchtige en gemakkelijk aandoende oproep tot redelijkheid ‘aan gene zijde van het ressentiment’. Dit wat teleurstellende einde doet echter niets af aan de fascinerende cultuurhistorische ontdekkingstocht die eraan voorafgaat.

Immuunsferen
De drie dikke delen van Sferen kunnen als Sloterdijks voorlopige magnum opus worden beschouwd. In Nederlandse vertaling zijn de delen I en II (Bellen en Globes) samengevoegd in één band (onder weglating van talloze Sloterdijkiaanse ‘excursen’), verschenen in 2003 [21]. Deel III (Schuim) vormt de tweede band en verscheen in 2009 [22]. Het boek is, net als zijn andere hoofdwerken, ruimschoots geïllustreerd met de meest opmerkelijke afbeeldingen, waarvan de relatie met de tekst en de toegevoegde waarde niet altijd meteen duidelijk zijn. Hoe dan ook, ze veraangenamen het lezen.

In plaats van de klassieke vraag ‘Wat is de mens?’ stelt Sloterdijk zich in Sferen de vraag ‘Waar is de mens?’. Een centraal thema in Sloterdijks werk, zowel in Sferen als in Eurotaoïsme, is wat met een lelijk woord de ‘geboortelijkheid’ (Geburtlichkeit) genoemd kan worden, of nataliteit zo u wilt. Hoewel het thema ook door de Duits-Amerikaanse politiek filosofe Hannah Arendt is verwerkt, is het volgens Sloterdijk schromelijk verwaarloosd. Wij mensen verhouden ons niet tot de wereld als een subject tegenover een object. Alleen al onze geboorte uit onze moeder laat zien dat we altijd gesitueerd (‘ontvangen’) zijn. Niet het individu, maar de tweeheid staat voorop. We zijn in de wereld ‘geworpen’, om een term van Heidegger te gebruiken. Na aanvankelijk in de omsloten ruimte van de baarmoeder geweest te zijn, komen we in de andere, veel minder beschermde ruimte. Dit is het ‘drama van de geboorte’. We zoeken naar nieuwe twee-eenheden, zoals het menselijk paar en andere duoverhoudingen. Het deel Bellen gaat over deze intieme microsferen. Na aanvankelijk ter wereld te zijn gebracht, probeert de mens nu zichzelf ter wereld te brengen [23]. Hij probeert een kunstmatige moederschoot te creëren en vormt ruimtes met een binnen en een buiten (‘immuunsferen’) om zich heen ter bescherming. In de loop der tijd zijn deze sferen steeds ruimer geworden: familie, stam, stad, staat en natie, maar ook godsdienst en ideologie. Het deel Globes gaat over deze maatschappelijke macrosferen. Uiteindelijk werden deze sferen zo ruim als de kosmos (de ideaal ronde globe, in de Griekse beleving). In het christendom werd dit de oneindige God (de ‘Ene Bol’). Alles had zijn plaats in deze bol. Deze klassieke metafysica van de ‘ronde rede’ verloor echter haar geloofwaardigheid. ‘Het verval van de goddelijke monosfeer blijkt uit het decreet dat alle menselijke schepselen even ver van het Godpunt verwijderd moeten zijn. Het was te voorzien dat de democratisering van de relatie tot God zou uitdraaien op zijn neutralisering en uiteindelijk op zijn eliminatie, en dat zijn plaats opnieuw zou moeten worden bezet.’ (III, p. 15-16) De plaats van God is ingenomen door de mens, die daarmee ‘dakloos’ werd. In een pluriforme en chaotische wereld is er niet langer sprake van een alomvattende globe, maar nog slechts van schuim. In een pluriforme wereld is er nog slechts schuim Daarover gaat het deel Schuim.

De ‘alomvattende sfeer’ is geëxplodeerd of geïmplodeerd. Er zijn nog slechts cellen en netwerken, maar er is geen middelpunt meer. De postmoderne mens is een cel te midden van andere cellen. Hij heeft alleen zijn persoonlijke, zelfgebouwde sfeer als immuunsfeer. Dat is volgens Sloterdijk niet iets om negatief over te zijn of erdoor in nihilisme te vervallen. Zie het openingscitaat van deze bijdrage. In Sloterdijks woorden: ‘de Ene Bol is dood – leve het schuim!’ Op dit punt komt ook Sloterdijks vrolijk-essayistische opvatting van filosofie weer naar voren. ‘Is het feit dat het mechanisme van de beslaglegging door simplificerende globes en imperiale totaliseringen is doorzien niet reden temeer om alles weg te gooien wat voor groot, inspirerend en waardevol doorging? De schadelijke god van de consensus doodverklaren betekent uitspreken met welke energie het werk weer moet worden opgepakt – en dat kan alleen de energie zijn die vroeger door de metafysische hyperbool werd opgeslokt. Als een grote overdrijving haar tijd heeft gehad, worden zwermen discretere impulsen geboren.’ (III, p. 18) Het deel Schuim loopt uit op een lofzang op de overvloed, vrijheid, vrolijkheid en lichtzinnigheid en het creatieve individu. Het past in Sloterdijks ironische, postmoderne vrolijkheid dat hij het Grote Verhaal van zijn sferologie laat eindigen in een ‘gesprek’ over zijn boek (bij wijze van autorecensie), tussen een macrohistoricus, een literatuurcriticus en een theoloog, waarbij Sloterdijk ook wordt verwacht, maar niet komt opdagen.Sloterdijk wordt verwacht, maar komt niet opdagen

Kristalpaleis
Verwant aan het Sferen-project – een ‘zijluik’ van Globes – is het boek Het kristalpaleis (vertaling 2006), een filosofie van de globalisering [24]. De titel van het boek verwijst naar het door Fjodor Dostojevski in Aantekeningen uit het dodenhuis beschreven ‘kristalpaleis’. Dit reusachtige paviljoen van glas en metaal, gebouwd voor een wereldtentoonstelling, staat symbool voor de ‘verwenningsruimte’ van de consumptiemaatschappij. De massa’s krijgen hier hun natje en hun droogje, amusement en comfort (‘amusementsverschaffing en depressiebeheer’). Het is echter niet zozeer tegen deze maatschappij dat Sloterdijk zich verzet, alswel tegen de illusie dat de hele wereld een dergelijk kristalpaleis zou kunnen worden. ‘Wie globalisering zegt, heeft het (...) over een gedynamiseerd en door comfort geanimeerd, kunstmatig continent in de wereldzee van de armoede, hoewel dominante affirmatieve retoriek graag de schijn wekt dat het wereldsysteem in wezen en naar zijn ontwerp alomvattend is.’ (p. 212) Wereldburgerschap is echter een illusie. De ‘imperialisten’ – vooral de Verenigde Staten krijgen ervan langs – zijn vergeten dat mensen hechten aan ‘het lokale’.

Heilig vuur
Religie is een belangrijke factor in het denken van Sloterdijk. Hij stelt zich echter zonder meer op als seculier denker en is in die zin modern. ‘Modern is wie gelooft dat je tot het laatst toe iets anders kunt doen dan je voor God en hogere machten buigen. De moderne mens wil de hogere macht niet ondergaan, maar zijn.’ [25] Deze houding blijkt duidelijk uit zijn recente boek Het heilig vuur (2008), dat handelt over jodendom, christendom en islam en hun conflicten [26]. Doordat hij religie als niet meer dan een cultuurverschijnsel beschouwt – te begrijpen in termen van de sferologie uit Sferen – slaagt hij er niet in de diepte van de religieuze motivatie te peilen en blijft het boek in die zin oppervlakkig. Deze diepte weet hij – in spiegelbeeld – elders wel te peilen, wanneer hij schrijft over het besef van de afwezigheid van God: het ‘monstrueuze’ (zie onder). Het christendom komt er bij Sloterdijk niet goed vanaf. ‘Omdat de metafysische verschrikking onvermijdelijk in psychische en tenslotte ook in lichamelijke verschrikkingen wordt vertaald, heeft de genadeloze genadeleer van Augustinus ertoe bijgedragen dat de balans van de wreedheid voor de gekerstende wereld door het evangelie hoger uitviel in plaats van omlaag te gaan.’ Bovendien geldt ‘dat het christendom vaak zelf het kwaad heeft aangewakkerd waarvoor het vervolgens verlossing aanbood’ (p. 63). Religie is, evenals verwante fenomenen als communisme en overige vormen van activisme, een sta-in-de-weg voor het oplossen van de grote problemen waarmee onze globale samenleving te kampen heeft. ‘Globalisering betekent dat de culturen elkaar over en weer beschaven. Het laatste oordeel loopt uit op het werk van alledag. De openbaring verandert in een milieurapportage en een protocol over de toestand van de mensenrechten.’ (p. 150) De godsdiensten moeten hun waarheidsclaims en na-ijver opgeven.

Activistische atheïsten als Richard Dawkins en Christopher Hitchens, schrijvers van de ‘oppervlakkigste pamfletten uit de recente geestesgeschiedenis’, kunnen bij Sloterdijk overigens op weinig begrip rekenen. Dawkins’ boek God als misvatting wordt door hem weggezet als ‘een monument (...) voor de onvergankelijke banaliteit van het anglicaanse atheïsme’ (p. 50).

Het monstrueuze
Sloterdijk is mijns inziens op zijn sterkst wanneer hij schrijft over de manier waarop de moderne mens reageert op de ‘dood van God’. Nietzsche constateerde – toen nog met huiver – het mede door toedoen van wetenschappelijke ontdekkingen voor velen ongeloofwaardig worden van een transcendent Opperwezen als oriëntatiepunt voor de mens. De hemel is verdwenen; de aarde blijft verweesd en doelloos achter. De mens heeft geen ijkpunt meer in illusies als rede, goedheid of rechtvaardigheid. Hij is bevrijd, maar moet nu zelf grenzen stellen in een grenzeloze en eenzame wereld. Dit besef noemt Sloterdijk het ‘monstrueuze’ (das Ungeheure). Hij werkt het (onder meer) op een toegankelijke manier uit in zijn lezing Kansen in de gevarenzone [27]. De klassieke metafysische driehoek God-mens-wereld is verdampt. Daardoor ‘groeit het allesomvattende wereldblok uit tot een ontologisch monstrum met een nauwelijks begrijpelijke vorm’ (p. 30). De mens en de wereld zijn niet langer gedefinieerd in hun verhouding tot God. ‘De mens treft zichzelf in een radicalere zin dan ooit tevoren ‘in de wereld’ aan – radicaler omdat in-de-wereld-zijn tegenwoordig ook helemaal van-de-wereld-zijn moet betekenen.’ (p. 36) De wereld is een ‘hyperimmanente ruimte’ geworden. ‘Van de transcendente pool waarop we ons konden terugtrekken beroofd, zijn we in het monster genaamd wereld ingevoegd en zijn in zijn ingewanden verloren.’ (p. 37) De ‘moderne subjectiviteiten’ kunnen zich niet langer op een bovenzinnelijke wereld beroepen. ‘Ze moeten op zelfhandhaving door recht, techniek en therapie gokken.’ (p. 35) In verschillende boeken concretiseert Sloterdijk dit op boeiende wijze, wanneer hij schrijft over ‘neo-religieuze’ zelfhulpboeken, talkshows, goeroes en televisiedominees, New Age, de Amerikaanse succesreligie to make god happen en het ‘jezelf zijn’.

Evaluatie
Wie voor het eerst kennisneemt van een tekst van Sloterdijk wordt gemakkelijk overdonderd door het literaire geweld ervan. Bewondering, bevreemding en afschuw strijden daarbij om voorrang. Zijn denken is afwisselend verwarrend, geniaal, pedant, chaotisch, vermoeiend, schokkend, wervelend, bizar en humoristisch. Verwarrend, geniaal, pedant, chaotisch, vermoeiend … Hij is een goed observator en een briljant stilist en door zijn associatieve denken legt hij interessante dwarsverbanden. Sloterdijks literaire stijl van filosoferen is zowel zijn sterke als zijn zwakke punt. Het is zijn kracht, omdat de beelden die hij gebruikt met een overdonderend geraas op de lezer afkomen en hem bij de keel grijpen, veel meer dan enig argument kan doen. Het is echter ook zijn zwakte, omdat, in de woorden van Safranski, de filosofische gedachten vaak zo onoplosbaar in een eenmalig beeld (‘spraaklijf’) gevangen worden, dat het lastig is ze met evenveel kracht en evidentie in andere woorden te reproduceren.

Veel van Sloterdijks denken kan als kritiek op de moderniteit worden gekarakteriseerd. In Eurotaoïsme verzette hij zich al tegen het basisprincipe van de moderniteit: de immer snellere beweging. In Sferen komt hij in opstand tegen het liberale individualisme en tegen de ‘antigodsdienstige reflex’ in de moderniteit. Dit zijn sympathieke trekken bij Sloterdijk. De vraag blijft echter, hoe de individuele ‘bellen’ die het schuim van de wereld uitmaken, tot samenleven in staat zijn. Sloterdijk weet treffend de vinger te leggen op fundamentele ambiguïteiten en absurditeiten in ons wereldbeeld en samenleven, maar laat zijn lezers, na ze grondig door elkaar te hebben geschud, in verwarring achter in dat ‘schuim’.

Er zit een voortdurende dubbelzinnigheid in Sloterdijks denken. Hij laat gevaarlijke afgronden zien, maar blijft er vrolijk onder. Hij is een postmodernist die niet gelooft in waarheid en goedheid, maar die tegelijk dikke boeken schrijft om mensen op enigerlei wijze ergens van te overtuigen. Hij slaat zijn lezers alle dromen uit handen, maar schetst tegelijkertijd nieuwe utopieën. Ook Sloterdijks boeken zijn op hun manier te beschouwen als een antidotum tegen het ‘monstrueuze’. Uiteindelijk is de mens voor Sloterdijk een levenskunstenaar. ‘Bekering’ betekent voor hem: van passief actief worden, het heft in handen nemen door oefening en ascese. De ‘unheile Welt’ (onvolmaakte wereld) moet bewoonbaar gemaakt worden. Ecologische en andere rampen moeten worden afgewend. Daarbij is het postmoderne ‘schuim’ van onze wereld voor Sloterdijk genoeg. Vrolijker dan Nietzsche omarmt hij de dood van God. Het verdwijnen van deze sfeer is voor hem een bevrijding. De vraag is echter waar zijn vrolijkheid vandaan komt en – urgenter – of ze gerechtvaardigd is.

Mr. drs. B.D. Hengstmengel studeerde psychologie, rechten en wijsbegeerte in Leiden en Rotterdam. Momenteel is hij als promovendus verbonden aan de juridische faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

  1. Peter Sloterdijk, Sferen: Schuim, Amsterdam, Boom (2009), p. 18.
  2. Goede introducties tot het denken van Sloterdijk zijn het themanummer van het tijdschrift Wijsgerig Perspectief (2004, nr. 3) en Sjoerd van Tuinen, Sloterdijk: binnenstebuiten denken, Kampen, Klement (2004).
  3. http://www.petersloterdijk.net
  4. Een selectie van uitzendingen is te zien via www.zdf.de
  5. Peter Sloterdijk, De toverboom. Het ontstaan van de psychoanalyse in het jaar 1785, Amsterdam, De Arbeiderspers (1986).
  6. Rüdiger Safranski, 'Peter Sloterdijk: Meister der fröhlichen Wissenschaft', Die Welt, 26 juni 2007.
  7. Peter Sloterdijk, Kritiek van de cynische rede 1, Amsterdam, De Arbeiderspers (1984), p. 454.
  8. Peter Sloterdijk, Kritiek van de cynische rede 1, Amsterdam, De Arbeiderspers (1984), p. 11.
  9. 'Professor Sloterdijk, u fantaseert', Trouw, 14 maart 2006.
  10. Peter Sloterdijk, 'Essayisme in onze tijd', in: Mediatijd, Amsterdam, Boom (1999), p. 62.
  11. Peter Sloterdijk, 'Essayisme in onze tijd', in: Mediatijd, Amsterdam, Boom (1999), p. 63-64.
  12. Peter Sloterdijk, Kritiek van de cynische rede, 2 delen, Amsterdam, De Arbeiderspers (1984).
  13. Peter Sloterdijk, Eurotaoïsme. Over de kritiek van de politieke kinetiek, Amsterdam, De Arbeiderspers (1991).
  14. Hans Achterhuis, 'Introductie', in: Peter Sloterdijk, Kansen in de gevarenzone. Kanttekeningen bij de variatie in spiritualiteit na de secularisatie, Kampen, Agora (2001), p. 12.
  15. Peter Sloterdijk, 'De kritische theorie is dood. Open brieven aan Thomas Assheuer en Jürgen Habermas', in: Regels voor het mensenpark. Kroniek van een debat, Amsterdam, Boom (2000), p. 75.
  16. Peter Sloterdijk, 'Regels voor het mensenpark', in: Regels voor het mensenpark. Kroniek van een debat, Amsterdam, Boom (2000), p. 39.
  17. Peter Sloterdijk, Regels voor het mensenpark. Kroniek van een debat, Amsterdam, Boom (2000).
  18. Peter Sloterdijk, Woede en tijd. Een politiek-psychologisch essay, Amsterdam, SUN (2007).
  19. Peter Sloterdijk, In hetzelfde schuitje. Proeve van een hyperpolitiek, Amsterdam, De Arbeiderspers (1997).
  20. Peter Sloterdijk, Europa, mocht het ooit wakker worden, Amsterdam, De Arbeiderspers (1995).
  21. Peter Sloterdijk, Sferen: Bellen. Globes, Amsterdam, Boom (2003).
  22. Peter Sloterdijk, Sferen: Schuim, Amsterdam, Boom (2009).
  23. Over deze twee vormen van ter wereld komen gaat het boek Zur Welt kommen - Zur Sprache kommen (1988).
  24. Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering, Amsterdam, SUN (2006). Zie over deze thematiek ook Alain Finkielkraut & Peter Sloterdijk, Hartslag van de wereld, Amsterdam, Boom (2005).
  25. Peter Sloterdijk, 'Kansen in de gevarenzone', in: Kansen in de gevarenzone. Kanttekeningen bij de variatie in spiritualiteit na de secularisatie, Kampen, Agora (2001), p. 28.
  26. Peter Sloterdijk, Het heilig vuur. Over de strijd tussen jodendom, christendom en islam, Amsterdam, Boom (2008).