Redactioneel
Onlangs werd de derde Maand van de Spiritualiteit gehouden. Een maand lang door het hele land activiteiten, waarvan vervolgens in dagblad Trouw verslag werd gedaan. De meeste aandacht trok dit jaar het essay dat Kluun – inmiddels ook nog eens een verfilmde auteur – schreef en waarin hij de aanval opende op de veertien procent atheïsten die het publieke debat zouden domineren en gelovigen en andere spirituelen daarbij kleineren. Dat leverde tenminste bij Pauw & Witteman een mooie confrontatie op, die Kluuns stelling gelijk van bewijsmateriaal voorzag.
Om eerlijk te zijn, de hele Maand geeft mij ook een wat onbestemd gevoel. Sommige van de activiteiten roepen herkenning op, met name als er een diepteboring wordt gedaan naar oude bronnen van christelijke vroomheid, andere daarentegen werken vervreemdend. Het beste vond ik dat nog gesymboliseerd in het verslag over een middagje spiritueel zingen, waarbij begonnen werd met boeddhistisch chanten, vervolgens Psalm 23 klonk, waarna in willekeurige volgorde natuurliederen, gospels en andere mystieke liederen uit allerlei geloofstradities klonken. De specifieke religieuze context waarin deze liederen functioneren – zoals de kerk – was verdwenen en op syncretistische wijze werden onder de noemer ‘spiritualiteit’ heel verschillende, zelfs tegenstrijdige liederen bijeengeveegd.
De Maand begon op 31 oktober, vanouds in protestantse kring de dag waarop de Reformatie wordt herdacht. Het artikel van Nico den Bok, kersvers Kampens hoogleraar, kan gezien worden als een poging om de Maand van de Spiritualiteit vanuit de ontdekking van de 31e oktober te duiden: de rechtvaardigingsleer zoals die met name bij Luther, maar ook bij latere gereformeerden, centraal kwam te staan. In een zoektocht die ook langs Paulus en Gunning voert, speurt Den Bok naar het eigene van protestantse spiritualiteit. Daarbij houdt hij zowel hedendaagse protestanten als dito spirituelen regelmatig de spiegel voor.
Verbonden met de rechtvaardigingsleer is ook de thematiek van de schuld. Hierover laten de filosoof Ger Groot en de theoloog-psycholoog Jean-Jacques Suurmond hun licht schijnen, in een tweeluik dat eerder live was te beluisteren op de RRQR-congresdag. Beiden brengen in kaart hoe schuld niet alleen in onze westerse cultuur zich als thema heeft ontwikkeld, maar ook hoe wij er nu mee omgaan en er zelfs door gestempeld worden. Groot betoogt dat het moderne levensgevoel wezenlijk protestants is, omdat het schuld heeft verinnerlijkt. Er schuilt echter ook een groot probleem in: schuld wordt geanonimiseerd, het is ook niet meer meetbaar en als samenleving hebben we er ook weinig grip meer op. Suurmond analyseert de complexe relatie tussen schuld en schaamte en constateert dat schaamte in een steeds schaamtelozer cultuur een belangrijke waarde vertegenwoordigt. In een land waar GeenStijl als journalistieke vernieuwing wordt gezien en waar in het parlement taal en zeden steeds meer verruwen, kan het geen kwaad een lans te breken voor een terugkeer naar de schaamte. Die parlementariërs discussiëren ondertussen over de hervorming van de sociale zekerheid. Het zit er dik in dat we met z’n allen – althans, de jongeren onder ons – tot ons 67e gaan doorwerken. Nu is arbeid in de protestantse moraal altijd een groot goed geweest en kan er principieel weinig ingebracht worden tegen deze maatregel. Toch is het goed om op zo’n moment weer even terug te gaan naar de wortels van onze zorgstaat. Die liggen niet alleen bij vadertje Drees, maar ook bij de antirevolutionair Talma. In een interview legt Lammert de Hoop onze tijd langs de meetlat van Talma.