'Huidig VU-kabinet is geen Talma-kabinet'
‘Oudtestamentische woorden van de profeet Jesaja kregen op een zondagavond in augustus 1891 een actuele betekenis in de Nederlands Hervormde kerk van Vlissingen. Eerder die dag was er in de stad een openbaar debat tussen de pas benoemde jonge dominee Aritus Sybrandus Talma (1864-1916) en de bekende landelijke socialistische voorman Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919). Aan het slot van de levendige discussie, in tijdnood gekomen voor zijn kerkdienst ’s avonds, nodigt Talma het aanwezige publiek spontaan uit om het vervolg van zijn betoog in de kerkdienst aan te horen.
In die dienst gaf de zevenentwintigjarige predikant in een preek over Jesaja 13:12 een vurig vervolg aan zijn discussiebijdrage kort daarvoor: ‘De arbeider heeft toch een goddelijk recht op vrijheid en zelfstandigheid. Een recht op voldoende beloning om met zijn gezin als burger, huisvader en kerklid een menswaardig leven te leiden. En heeft niet evenzo de patroon als werkgever de dure plicht om zijn werklieden een eerlijke vergoeding en gezonde arbeidsomstandigheden te bieden. Want voor Christus is ieder mens gelijk, ongeacht de rang of stand waarin zij verkeren. Voor ieder mens en iedere stand bestaat een roeping Gods, een van God gegeven bestemming om in het leven de gemeenschap van kerk en maatschappij te dienen. Of zoals het Schriftwoord van Jesaja zegt: voor God is ieder mens een kostbaar goed, fijner dan goud. Dit woord uitdragen in de wereld is een roeping van de kerk en een opdracht aan hen die zich in Christus verbonden weten. Dit is ook ons christenantwoord op de strijd en valse klassenhaat verkondigd door socialistische predikers’.’
Christelijk Sociaal
Abraham Kuyper opende in 1891 het Eerste Christelijk Sociaal Congres met een magistrale rede. In hetzelfde jaar verscheen de pauselijke encycliek Rerum Novarum. De christelijke sociale beweging was geboren. Minder bekend is het dat er na 1891 de eerste tien, vijftien jaar in Nederland niet zoveel concreets gebeurde. Er wordt wel eindeloos gediscussieerd hoe de arbeiders wat te steunen als ze ziek zouden worden, of zelfs arbeidsongeschikt, of oud. Maar tot doorbraken op het gebied van sociale zekerheid komt het niet. Want mag de overheid wel ingrijpen in de arbeidsverhoudingen? Hoever gaat eigenlijk de overheidsinvloed? Conservatief-liberalen en confessionelen, gepokt en gemazeld in de cultuur van aristocratie en hogere burgerij, zijn daar bijzonder huiverig voor. Sociaal-liberalen willen wel wat verder gaan, zij doen rond 1900 met de Woningwet, Leerplichtwet en Ongevallenverzekering een paar belangrijke stappen. Socialisten willen zeker ook, maar de SDAP is pas vanaf 1897 met Troelstra in de Kamer en blijven tot in de jaren dertig buiten de regering. Pas als in 1908 ds. Talma minister van Landbouw, Nijverheid en Handel wordt, komt er weer schot in de zaak van sociale wetgeving. Diverse arbeidswetten en omstreden sociale verzekeringswetten halen – soms op het nippertje – het Staatsblad. De invoering in 1913 van de eerste ouderdomsrente – iedere arbeider die zeventig jaar wordt ontvangt van staatswege twee gulden in de week – is een mijlpaal, al wordt de invoering van andere wetten door liberale opvolgers uitgesteld tot een volgend christelijk kabinet met Talma’s katholieke geestverwant P.J. Aalberse in 1919.
Wie was deze dominee Talma die altijd wat in de schaduw van Kuyper heeft gestaan? Wapenveld sprak met drs. Lammert de Hoop, historicus en communicatiedeskundige. Met producent Henk Klein Bruinink is De Hoop het brein achter een documentaire over Talma die deze zomer op Nederland 2 door Omrop Fryslân werd uitgezonden. De documentaire draagt de fraaie titel ‘Zelfs vindt de mus een huis, o Heer’. Dit vers uit psalm 84 was de lievelingspsalm van Talma. De productie was gemaakt in opdracht van Stichting Beeldlijn, als onderdeel van een project in samenwerking met de A.S. Talma Stichting voor zorginstellingen. Begin 2010 komt er van De Hoop, samen met Arno Bornebroek, een boek uit over Talma. Het citaat hierboven komt uit een voorpublicatie van de auteur onder de titel De mens, een kostbaar goed. De Hoops droom is nog eens een uitgebreide biografische studie over Talma te schrijven. De Hoop (1957), stammend uit een gereformeerd geslacht uit de buurt van Dokkum, was zelf niet zo bekend met Talma. Aanwezig in 2005 bij de installatie aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden van dr. Margo Brouns als lector van het Talma-lectoraat voor innovatie in de zorg, springt een vonk over. In het lectoraat participeren docenten van de NHL en medewerkers van zorginstellingen in Friesland, Flevoland en Gelderland, van oudsher verbonden met de Talma Stichting.
De Hoops bureau heet Cronique Communicatie en dat verraadt zijn aanpak. Hij houdt ervan om actualiteit van geschiedenis voor het heden te laten zien. Geschiedenis studeerde hij Groningen, onder andere bij Ernst Kossmann. Zijn vervangende dienstplicht vervulde hij bij de Stichting Leerplan Ontwikkeling in Enschede. Daar werkte hij op de afdeling voorlichting, schreef persberichten, maakte interviews en kreeg zo de smaak van het geschreven woord te pakken. Na de SLO werd hij wetenschapsvoorlichter en corporate communicatie adviseur bij de Universiteit Twente. Daar leerde hij toegankelijk schrijven, want als alfaman moest hij over betaproefschriften een mooi verhaal maken. Na Twente volgde de Christelijke Hogeschool Leeuwarden (tegenwoordig Stenden Hogeschool) waar De Hoop hoofd Communicatie en Marketing werd. En ten slotte, begin 2005 begon hij voor zichzelf. Met zijn bureau geeft hij interessante boeken uit, onder andere over de Afsluitdijk.
De Hoop studeerde af op de ethische politiek in Nederlands-Indië in het begin van de twintigste eeuw. ‘Wat Talma in Nederland deed voor achtergestelde arbeiders, probeerde de antirevolutionaire gouverneur-generaal A.W.F. Idenburg in Indië. Talma en Idenburg waren intellectuele, principieel gelovige en sociaalgeoriënteerde antirevolutionairen. In Indië beschikte Idenburg niet alleen over zijn koloniale ambtenaren, maar ook over een speciale adviseur Inlandse en Arabische zaken, die zich als een soort cultureel antropoloog verdiepte in de autochtone culturen van het land. De eerste en meest beroemde adviseur van dit kaliber was Christiaan Snouck Hurgronje, die in Leiden nog samen met Herman Bavinck studeerde (en die twee bleven levenslang corresponderen). ‘Ik bestudeerde de opvolger van Snouck Hurgronje, G.A.J. Hazeu. Hazeu was met name een kenner van de Javaanse samenleving. Hij wist veel beter wat daar speelde dan de koloniale ambtenaren en werd een vertrouwenspersoon. Dat zorgde in conservatieve koloniale verhoudingen voor scheve gezichten bij Nederlanders. Hij was ervan overtuigd dat de Javanen zich westers zouden ontwikkelen en zorgde dat de getalenteerden toegang kregen tot Nederlandse scholen. Toen de eerste Javaanse hoger opgeleiden zich meldden voor het Nederlandse bestuur voor gelijkwaardige ambtelijke functies met Nederlanders, gingen de rangen dicht. Zijn vertrouwensfunctie bij de Javaanse elite maakte hem verdacht. Hazeu had nog persoonlijk contact met de eerste generatie Javaanse nationale leiders. Als die geaccepteerd waren dan was het misschien anders gelopen. Een van de eerste communistische leiders, Alimin, was iemand die in zijn jeugdjaren door Hazeu vanuit eigen huis was opgeleid. Bij deze generatie was hij geliefd. Rond 1920 vertrekt Hazeu na een conflict binnen het Nederlands koloniaal bestuur.
Snouck is een bijzonder interessante man geweest. Hij was de eerste westerling die, vermomd als moslim, Mekka als pelgrim heeft bezocht. In het geheim trouwde hij met een Javaanse prinses volgens de islamitische gebruiken, iets wat pas in de jaren zeventig door de Leidse historicus Herman Koningsveld boven tafel is gebracht. Terug in Nederland heeft Snouck zijn bruid, achtergebleven in Indië, altijd betaald. Ik kwam erachter dat indologen als Snouck en Hazeu eigenlijk experimenteerden met culturele integratie. Rassen waren niet intrinsiek ongelijkwaardig, zoals raciale wetenschapstheorieën wilden. Mensen uit een andere cultuur konden eenzelfde ontwikkeling als westerlingen doormaken. Hun engagement met Indonesische jongeren uit de Javaanse elite viel samen met een vorm van participerend onderzoek. Ik kwam op dit verband door een terloopse opmerking hierover in de historische roman Aarde van Mensen van de Indonesische schrijver Pramoedya Ananta Toer. Door hun vertrouwelijke contacten hadden Snouck en Hazeu zowel een zeker respect voor niet-westerse cultuurwaarden, alsook begrip voor het gevoel van minderwaardigheid van inlanders en hun frustratie over discriminatie ondanks westerse scholing. Bij Talma’s vertrouwensfunctie onder christelijke arbeiders in de negentiende-eeuwse standenmaatschappij zie je iets vergelijkbaars.’
Hoe sprong de vonk met Talma over?
‘Over Talma is de laatste decennia niet zoveel gepubliceerd, ontdekte ik. Hij is vrij jong gestorven (53 jaar oud) en er zijn weinig egodocumenten van hem beschikbaar. Kuyper schreef dag in dag uit zijn ideeën op, in artikelenseries in de krant en een kast vol boeken. Talma deed dat niet. Hij was intellectueel belezen met een internationale horizon, maar was als persoon een doener, een organisator en een debater. Talma was een doener, een organisator, een debater Wat mij opviel was de enorme gedrevenheid van deze man. Als hoogopgeleide protestant ook zeer praktisch actief voor armen en arbeiders. Als minister onderneemt hij initiatief op alle niveaus: van reorganisaties in het ambtelijk apparaat tot een inhaalslag voor sociale wetten en een poging tot een alternatief nationaal stelsel voor sociale zekerheid. Tijdgenoten zijn onder de indruk van de werkkracht, maar hij wekt ook veel politieke weerstand. Historici schetsen het beeld van iemand die plotseling afwijkt van trends in de Nederlandse sociale politiek en daarom mislukt. Waarom de man deze risico’s nam wordt niet duidelijk. Hij eindigt in vergetelheid, behalve in kringen van het CNV en ARP. Hoe kon dat? Wat bezielde hem? Dat wilde ik uitzoeken.’
Wat zijn bronnen van Talma’s engagement met arbeiders?
‘Het was in ieder geval niet gebruikelijk in zijn milieu. Talma komt uit een hervormd patriciërsgeslacht in Friesland. Zijn vader was hervormd predikant in Angeren, Gelderland; later Dordrecht, waar Talma opgroeide en in Rotterdam het gymnasium bezocht. Vader had nogal wat moeite dat de zoon zich aansloot bij de gereformeerde Kuyper, al blijft Talma zijn leven lang de hervormde kerk trouw. Talma kwam ook uit een intellectuele familie.
Tijdens de theologiestudie was hij liefhebber van de hoogleraar Oude Testament in Utrecht, prof. Valeton, die hartstochtelijk college gaf over sociale profeten als Jesaja en Amos. Met Valeton houdt hij later ook vriendschappelijk contact. Deze hoogleraar was niet politiek actief, maar hield wel evangelisatielezingen voor arbeiders. Hier ligt zeker een begin. Tegelijkertijd is hij economisch geïnteresseerd en volgt colleges klassieke liberale economie in Utrecht, waarin weinig oog is voor de sociale tegenstellingen. Volgens zijn eigen verhalen en brieven komt hij tijdens zijn eerste predikantschap op het Zuid-Hollandse platteland persoonlijk in aanraking met de armoede en sociale achterstelling van zijn tijd. Ik denk dat hij als mens open en sensitief was. Een bekend verhaal van hem gaat over de confrontatie als jonge dominee met een landarbeidersvrouw, die in de winter kleinere broden bakt dan in de zomer, maar er evenveel plakjes van snijdt, zodat de kinderen minder het verschil merken. Ook wordt hij aangesproken op zijn christelijke waarden door jonge socialisten. Dat soort dingen raakt hem. Hij ontdekt de andere kant van de standenmaatschappij. Met rode oren leest hij de negendelige serie van H.P.G. Quack over socialisten in de Europese geschiedenis. Quack was net als Talma ook iemand uit liberale welgestelde elite. In dat boek treft hem het portret van de Engelse christensocialist Frederick Denison Maurice. Die past een Bergrede-theologie toe in zijn kritiek op inhumane arbeidsomstandigheden. Maurice’ idee dat sociale rechtvaardigheid rechtstreeks te maken had met principes van het Koninkrijk Gods neemt Talma als een evangelisch alternatief voor de socialistische klassenstrijd. Vooral de radicaliteit van de gedachte dat in het hier en nu een christelijke taak ligt en dat tussen standen en mensen een principiële gelijkheid voor God bestaat, hij noemt dat een goddelijk recht op menswaardig en zelfstandig bestaan en verbindt dat met erkenning van de geëmancipeerde arbeider als gelijkwaardig medeburger. De ongelijke standenmaatschappij moet veranderen, maar wel van binnenuit. De ongelijke standenmaatschappij moet van binnenuit veranderen Daar is hij als predikant, vakbondsman en politicus consequent mee bezig. Vanuit zijn tweede predikantsplaats Vlissingen steekt hij een keer over naar Londen naar een dokwerkersstaking. Dat soort contacten motiveert hem zich aan te sluiten bij de christelijke arbeidersorganisatie Patrimonium.’
Waarom haakt Talma aan bij Kuyper?
‘Dat is zowel principieel als pragmatisch. Kuyper doet gewoon meer dan De Savornin Lohman. Lohman is toch meer de man van de standenmaatschappij. Kuyper is christelijk gedreven maar laat zich ook sociaal hervormingsgezind uit, voor kiesrechtuitbreiding bijvoorbeeld. Bovendien is de partij als volksbeweging goed georganiseerd. Als actief sociaal gezind christen was de ARP voor Talma toentertijd het meest geschikte politieke vehikel. Maar zijn eerste stappen op maatschappelijk terrein zijn die als lid van Patrimonium, de christelijke organisatie voor arbeiders waarin ook werkgevers een rol speelden. Dat begint in Vlissingen direct na het openbare debat met Domela Nieuwenhuis als de lokale afdeling van Patrimonium hem uitnodigt. Het zet zich voort in Arnhem, waar hij nog meer sociaal actief wordt, samen met C. Smeenk, een bekende en sociaal bewogen journalist, en met Piet van Vliet, een radicale Fries. Ze organiseren politieke debatten vanuit de ARP met liberalen en socialisten.
Door die activiteiten valt hij bij Kuyper op die hem tipt bij het landelijk bestuur van Patrimonium als adviseur. Het eerste Christelijk Sociaal Congres in 1891 is voor Talma de entree in landelijke kringen. Bij een congresresolutie over staking bepleit hij dat het recht op staking onverkort aanvaard moet worden.’
Hoe verhoudt Talma zich tot de standenmaatschappij?
‘Opkomen voor arbeiders betekende onvermijdelijk kritiek op de regenteske en superieure houding van hogere standen die neerkijken op onmondige lagere burgers. In Talma’s tijd gaat de standenmaatschappij schuiven als gevolg van de industrialisatie. Ieder had altijd zijn eigen plek gehad in de samenleving. Je had heren en knechten. Een arbeider nam zijn pet af als mijnheer baron langskwam. Dat komt onder druk. Emancipatie van arbeiders komt op gang uit protest tegen hun leef- en werkomstandigheden. Talma is daar een hartstochtelijk voorstander van. Hij gelooft in de zelforganisatie van arbeiders, maar ook in de noodzaak van gelijkwaardigheid en medezeggenschap van werknemers naast werkgevers. Er vormt zich bij hem een gedachte over werkgevers en werknemers als sociale partners in de moderne betekenis van het woord. Daarom is hij ook de motor om Patrimonium – nog mede opgericht door de bekende antirevolutionaire bierbrouwer en curator van de VU, Hovy – van binnenuit te hervormen. Patrimonium zat nog behoorlijk vast in de standenstructuur. Klaas Kater was het gezicht van Patrimonium, maar stond ook op de loonlijst bij Hovy. Volgens Talma moeten werkgevers en werknemers niet binnen dezelfde belangenorganisatie zitten. Ze moeten zich afzonderlijk organiseren en vervolgens in onderhandeling of in bestuurlijke samenwerking gezamenlijk het belang van het bedrijf en de werknemer dienen. Hij voorzag daarbij dat als er geen nationale bonden per bedrijfstak en beroepsgebied kwamen, die aan materiële belangenbehartiging doen, dat de christelijke arbeider weleens weg zou kunnen lopen. In 1909 zal het CNV worden opgericht en is de oude Patrimonium-structuur voorbij. Talma is dan al minister. Rond 1900 heeft hij in de boezem van Patrimonium op theologische gronden het sociale recht van een onafhankelijke arbeider gerechtvaardigd en bij arbeiders en politici als Kuyper de vakorganisatie als leidend principe acceptabel gemaakt. Onder die nieuwe christelijke vlag ontstaat een soepele overgang naar het CNV als vakbondsfederatie waarin alle protestantse bonden opgaan. Het CNV ziet hem daarom als zijn geestelijk vader. Na de Tweede Wereldoorlog is vooral CNV-voorzitter Marinus Ruppert iemand die de belangstelling voor Talma doet herleven en met het credo van ‘overleg en samenwerking’ er een eigentijdse invulling aan geeft. Nog in 1985 publiceert Ruppert met een eigen voorwoord de zoveelste heruitgave van Talma’s brochure over ‘De vrijheid van de arbeidende stand’. Talma is verplichte stof op de CNV-kaderschool na de oorlog.’
Hoe komt Talma in de politiek?
‘Kuyper zorgt in 1901 bij Tweede Kamerverkiezingen dat Talma kandidaat staat voor de ARP in Tietjerkstradeel. In het districtenstelsel kon je overal kandidaat zijn, zelfs op meerdere plekken. De lokale kiesvereniging had eerst haar eigen coryfee Jan Durks de Vries kandidaat gesteld. Tijdens de vorige verkiezingen had ’ie het goed gedaan. Talma had als gastspreker in het district daarvoor al met veel succes opgetreden. Op de avond dat de kandidatenlijst moet worden bepaald, komt onverwacht Hendrik Kuyper, predikant in Leeuwarden, de vergadering binnen. Hij brengt het voorstel van zijn vader om Talma te kandideren voor de ARP. Iedereen ging akkoord en Jan Durks de Vries als eerste. De regie van de oude Kuyper was stevig.
Talma komt tegenover Troelstra te staan, voor wie Tietjerkstradeel het thuisdistrict is. In Het Volk van januari 1901 had Troelstra zelf geschreven dat hij dit ook verwachtte. Hij hoopte in die discussie tegenover aanwezige kerkelijke arbeiders aan te tonen dat een sociale Talma binnen de conservatieve ARP toch geen kans zou maken. Via Talma dacht hij tijdens de campagne gemakkelijker christelijk arbeiderspubliek te bereiken. De AR-kiesvereniging organiseert zeer drukbezochte debatavonden waar Talma in de slag gaat met Troelstra en socialistische Friese dominees. Sociale verzekering en steun aan landarbeiders zijn actuele thema’s waar hij namens de ARP een duidelijk sociaal standpunt over inneemt. Als de SDAP later zelf spreekbeurten voor Troelstra organiseert, komt er weinig volk op af. De campagne is een goed voorbeeld van de wervingskracht van Talma onder arbeiders en zijn effect als christelijke tegenhanger van socialisten. Talma als christelijke tegenhanger van socialisten
De uitslag is een daverende overwinning voor Talma en een schok voor de SDAP. Hij wint al in de eerste ronde met drieduizend tegen duizend stemmen. Troelstra houdt via een ander district zijn zetel in het parlement, maar Talma gaf hier zijn visitekaartje af in de landspolitiek.’
Waarom gaat de discussie over sociale zekerheid zo stroperig?
‘In Haagse kringen werd veel gepraat, nader onderzoek gedaan, maar van de grond kwam er weinig voor en na 1900. In 1889 kreeg je de eerste Arbeidswet voor de industrie, alleen voor werktijden van vrouwen en jongeren. In 1897 komt de eerste arbowetgeving voor fabriekswerkplaatsen. In landen als Engeland en Duitsland, waar de industrialisatie eerder begon, en grote sociale conflicten dreigden, ging de bestuurlijke elite eerder door de bocht. In Engeland vanaf de jaren 1840. In Duitsland voert een conservatief als Bismarck in 1883 een stelsel van arbeidersverzekeringen in om het gevaar van arbeidsrevolutie te dempen. Van staatswege komt er voor arbeiders een verplichte sociale verzekering tegen ongevallen, ziekte, arbeidsongeschiktheid en ouderdom. In België subsidieert het rijk vanaf 1891 een vrijwillige sociale verzekering voor arbeiders via katholieke en socialistische arbeidersorganisaties. Door de financiële drempel laag te houden, bereiken ze zo’n negentig procent van de doelgroep.
Vanaf 1889 loopt in Nederland op regeringsniveau ook discussie over sociale verzekering. Rond 1900 zetten progressief-liberalen van het kabinet Pierson-Borgesius voor het eerst een paar belangrijke stappen voor sociale zekerheid met de Leerplichtwet, Woningwet en Ongevallenwet. De laatste is de eerste verplichte sociale verzekering, maar van de genoemde niet de meest ingrijpende. Oorzaak is dat vanuit de standenmaatschappij elk ingrijpen door de overheid erg omstreden is. Conservatieve aristocratische elites domineren tot ver na 1900 de volksvertegenwoordiging en partijleiding van liberalen en confessionele partijen, de twee stromingen die afwisselend de kabinetten invulden. Socialisten zijn een groeiende minderheid, maar blijven tot in de jaren dertig buiten de regering. Met sociaal-liberalen is Talma representant van een nieuwe generatie democraten die voorstander zijn van meer sociale wetgeving. De tweespalt binnen christelijke en liberale fracties vertraagt in de loop der jaren pogingen tot meer sociale hervormingen. Talma komt midden in deze verhoudingen terecht, want binnen de ARP en haar katholieke coalitiepartner speelt deze interne tweespalt ook. De officiële links-rechtstegenstelling in die tijd loopt tussen respectievelijk liberaal en christelijk. Maar bij sociale politiek loopt de scheidslijn dwars door beide kampen heen. Dat maakt de politieke verhoudingen erg ondoorzichtig. Meer sociaalgezinde democraten zijn in feite versplinterd over partijen die politiek-ideologisch elkaar als oppositie dwarszitten. Tientallen jaren is er voor kiesrecht en sociale wetgeving een stagnerend politiek klimaat, met telkens kleine stapjes vooruit en soms grotere doorbraken.’
Waarom is sociale verzekering zo’n moeilijk vraagstuk, ook bij Talma. Lijkt het op de tegenwoordige discussie in de Verenigde Staten?
‘Ziekte- en ouderdomsverzekeringen worden voor en na 1900 zo’n twintig jaar vooruitgeschoven omdat ze meer dan de ongevallenverzekering een bewerkelijke administratieve uitvoering vragen. Daarnaast kostte de start van een pensioenverzekering voor zeventigjarige arbeiders de staat miljoenen guldens, was al voor 1900 berekend. Beide doen een fors beroep op uitbreiding van de nationale overheidsbemoeienis. En dat is precies het politieke taboe waar men mee worstelt. Overheidsbemoeienis is het politieke taboe waarmee men worstelt De hamvraag waar Talma mee bezig ging lijkt inderdaad wel op die van Obama nu in de Verenigde Staten. Wie neemt de verantwoordelijkheid voor het maatschappelijk risico van onverzekerden in de samenleving, in de Verenigde Staten 46 miljoen, als naastenliefde en particulier initiatief tekortschieten? Op de een of andere manier vereist dat een collectief stelsel van regels en instanties waarin een sturende rol van de overheid onmisbaar is. Maar hoe vergaand? Wat is de verantwoordelijkheid van mensen en bedrijven zelf? Talma en geestverwante pleitbezorgers kregen het scheldwoord staatssocialisme voor de voeten geworpen. In de Verenigde Staten hoor je in andere termen precies hetzelfde verwijt jegens voorstanders van de public option gepaard met stereotype beelden over een socialistische of communistische overheidspolitiek.’
Hoe loopt in Nederland die strijd af in de tijd van Talma?
‘Na een lobby van industriële werkgevers als Stork, die gesteund wordt door Kuyper, doen de liberalen in 1901 een belangrijke concessie in de Ongevallenwet. De uitvoerende verzekeringsorganisatie hoeft niet alleen de Rijksverzekeringsbank van de overheid te zijn, maar kan ook in eigen beheer gebeuren door een verzekeringsbank georganiseerd door werkgevers. Net als de werkgevers verzet ook Kuyper zich tegen een overheidsmonopolie. Werkgevers waren bereid het principe van de verplichte verzekering te accepteren, maar wilden het beheer van fondsen in eigen hand houden. Als Talma politiek actief wordt, groeit de discussie tussen de voorstanders van overheidsuitvoering en die van particuliere uitvoering. Vooral arbeiders wantrouwen de uitbesteding van verzekeringsbeheer aan werkgevers. Een bekende beschuldiging is in die tijd ‘ongevalverzwijging’. Arbeiders durven geen ongevalclaim in te dienen om geen conflict met de eigen baas te krijgen. Van ontslagbescherming is in die tijd nog geen sprake. Talma is hier gevoelig voor omdat hij verhalen over ongevalverzwijging uit de eerste hand hoort vanuit de vakbeweging. Net als verhalen over werkgevers die de wettelijk verplichte premiebetaling ontduiken en daarmee eveneens arbeiders die een beroep doen op hun recht in een conflictsituatie brengen. Hij wil later via de wet regelen dat arbeiders gelijkwaardig medebestuur krijgen.
Na de liberalen lukt het een kabinet-Kuyper tussen 1901 en 1905 niet om de nieuwe sociale zekerheidswetten in de Kamer te krijgen door conservatieve weerstanden bij zowel christelijke als liberale partijen. Kuyper heeft ze wel als wetsontwerpen uitgewerkt. Dan komen ze bij Talma terecht, die van 1908 tot 1913 minister wordt in het antirevolutionaire kabinet-Heemskerk. Hij is zich erg bewust van de stagnatie in sociale wetgeving en probeert in een paar jaar tijd heel veel wetten erdoor te krijgen, wat vergeleken met voorgangers ook lukt. Bij de sociale verzekering moet hij alleen bakzeil halen. Het lukt hem als eerste om verplichte ziekte-, arbeidsongeschiktheids- en ouderdomsverzekeringen door het parlement te krijgen. Maar zijn ideaal om arbeiders als medebestuurders naast werkgevers en de overheid in een stelsel van regionale Raden van Arbeid te krijgen die het beheer voeren over de belangrijkste sociale verzekeringen, lukt niet. Hij moet de concessie doen dat de Raden niet meer dan administratieve kantoren zijn, en dat naast de Raden ook andere organisaties verzekeringen mogen aanbieden. Daarmee ontstaat in Nederland niet een sociaal stelsel waarin alle fondsen en administraties vanuit een gemeenschappelijke regie worden aangestuurd, maar krijg je een tweedeling tussen aan de ene kant overheidsgerichte organen zoals Raden van Arbeid, en aan de andere kant andere organisaties die in een semi-concurrentiepositie hetzelfde kunnen aanbieden. Door Talma’s actie wordt wel tegengehouden dat de verzekeringen ook in particulier beheer door werkgevers uitgevoerd kunnen worden. Na Talma sleept de discussie zich nog voort tot 1929, als in de definitieve Ziektewet het compromis komt dat naast de overheid alleen publiekrechtelijke verenigingen per bedrijfstak mogen optreden waarin werkgevers en werknemers gezamenlijk verantwoordelijk zijn. Daarmee krijgt Talma vanuit het perspectief van de arbeider toch zijn zin.’
Wat is zijn verschil met Kuyper?
‘Talma denkt meer dan Kuyper vanuit de ervaring en het belang van de arbeider en hij heeft minder moeite met wetgeving als sturingsinstrument. Talma heeft minder dan Kuyper moeite met wetgeving om te sturen Bij concretisering van deze visies blijken ze tegenover elkaar te kunnen komen te staan, ondanks de binding van christelijk geloof en politiek. De kabinetsformatie van Heemskerk doet dit verschil van inzicht escaleren. Kuyper wordt als kabinetsleider gepasseerd. Alle politiek leiders adviseren de koningin negatief over zijn terugkomst. Wilhelmina is zelf ook geen Kuyperiaan en draagt eigenhandig Heemskerk op om als antirevolutionair fractieleider zelf de kar te trekken. Die affaire vergroot ook de spanningen binnen de partijtop tussen Kuyper en een jongere garde van politici; spanningen die pas na het kabinet in 1915 tot een openlijk conflict leiden. De kritiek van jongere generatie is dat Kuyper te weinig zijn bevlogen beginselen vertaalt in antirevolutionaire standpunten over concrete vraagstukken die zich voordoen. Talma rolt ook hier als representant van een nieuwe generatie in gevoelige tegenstellingen. Er begint een kabinet met zijn deelname, maar in brieven van Kuyper aan Idenburg in die tijd merk je hoe gefrustreerd deze is om aan de zijlijn te staan en te moeten toezien wat er met zijn verzekeringswetten gebeurt. Waardering voor Heemskerk en Talma als politici spreekt er nauwelijks uit. In 1912 schrijft Kuyper ook publiekelijk in zijn krant De Standaard suggestief over de ‘staatssocialistische neigingen’ die hij in de sociale wetten van Talma meent te bespeuren en die volgens hem een gevaarlijk pad opgaan. Deze negatief-kritische opstelling van Kuyper, zonder zich helemaal tegen Talma te keren, spreekt boekdelen over de verdeeldheid in eigen kring. Het maakt Talma ‘aangeschoten wild’. Gebrek aan actieve steun in antirevolutionaire kring is een van de redenen geweest dat Talma minder succesvol was bij het invoeren van wetgeving.
De Bakkerswet is hiervan een mooi voorbeeld. Die wet was bedoeld om kleine bakkers te beschermen tegen extreme werkomstandigheden, met name nachtarbeid, als gevolg van de opkomst van 24 uurs-productie in grote broodfabrieken. Dit is niet alleen een probleem van bakkersknechten, maar ook van de kleine ambachtelijke zelfstandig ondernemer tegenover de industriële fabrikant. Talma gaat dan denken over marktordening. De overheid bepaalt bij wet dat niemand ’s nachts mag werken, waarmee de concurrentieverhoudingen eerlijker worden terwijl de slag om productiecapaciteit en prijs blijft. Talma gaat hiermee een stap verder dan arbowetgeving in fabriekswerkplaatsen. Kuyper heeft hier grote problemen mee als inbreuk door de overheid op de soevereiniteit van de zelfstandig ondernemer. Kuyper stemt niet tegen de wet, maar kondigt onthouding van stemmen aan en krijgt daarin bijval van andere antirevolutionairen. Daardoor wordt de Bakkerswet met een kleine meerderheid afgestemd. Socialisten waren voor de wet, evenals sociaal-liberalen. Voor Talma was dit het eerste grote verlies als sociaal wetgever.’
Wat is de kern van Talma’s opvatting over sociale zekerheid?
‘Hij is allereerst een practicus bij wie het ging om concrete oplossingen van urgente sociale kwesties. In die zin had hij niet op voorhand een ideologisch thema dat koste wat kost ingevoerd moest worden. Meer dan Kuyper is hij pragmatisch, minder ideologisch. Tijdens zijn ministerschap zie je ook beleidsvoorbereiding en een reorganisatie van de arbeidsinspectie die als modern management aandoet.
Aan de andere kant was Talma overtuigd van het principe dat de arbeider als deskundige en sociale partner naast de werkgever medeverantwoordelijk moest zijn voor sociale politiek. In de Raden van Arbeid zoals hij die als toekomstideaal voor ogen had, zou de oplossing van het sociale vraagstuk een gemeenschappelijk belang van overheid, werkgevers en werknemers zijn. Met arbeidswetten en sociale verzekeringswetten wilde hij in deze richting werken. Hij zag de Raden van Arbeid als een stelsel van tachtig regionale sociaaleconomische raden waar de overheid met gekozen vertegenwoordigers van sociale partners uit het bedrijfsleven aan tafel zat. De Raden zouden dan ook als beleidsadviseur in algemene zin voor de sociaaleconomische politiek van Den Haag kunnen optreden. Een soort SER-model avant la lettre. Maar zoals gezegd, dit ideaal is maar gedeeltelijk gerealiseerd.’
Op welke manier is Talma de voorloper van Drees?
‘Het enige wat Talma tijdens zijn leven wel meemaakt is de invoering van de ouderdomsrente. Wie betaalt de oudedagsvoorziening, dat was al lang een brandende kwestie. Talma’s voorstel is omstreden bij sociaal- liberalen en socialisten, die beide voor een staatspensioen zijn. Op het laatste moment stemt de SDAP toch voor omdat Talma haar voorstel overneemt in de wet vast te leggen dat de eerste generaties pensioengerechtigde zeventigjarige ouderen in de komende jaren als overgangsregeling een gratis uitkering van staatswege krijgen binnen zes maanden na het parlementair besluit. Dat leidt ertoe dat op 9 december 1913 de eerste uitkering plaatsvindt, twee gulden in de week. In die tijd een heel bijzonder unicum, maar ook een forse staatslast. Het trekken van Talma begint voor dus voor het trekken van Drees. Het trekken van Talma begint voor het trekken van Drees Wel geldt de regeling alleen voor arbeiders. Voor Talma was het de overgang naar een verzekering, maar de uitkering wordt later getransformeerd naar de AOW-constructie voor alle burgers die wij nu kennen. Het betekende wel dat Talma’s individuele verzekeringsprincipe als onvoldoende voor het ouderenpensioen werd losgelaten.’
Eindigt Talma verbitterd?
‘Ik heb twee aanwijzingen dat het hem persoonlijk wel diep geraakt heeft. Een persoonlijke ontboezeming aan zijn vrouw over de eenzaamheid en het onbegrip voor zijn ideaal dat hij ervaart kort na het kabinetsaftreden. Twee jaar later vraagt zijn vrouw in een brief aan Kuyper om te stoppen met het spuien van kritiek op het kabinet-Heemskerk. Lezen van de krant roept zoveel ergernis op dat het de zwakke gezondheid van haar echtgenoot bedreigt. Talma leed overigens al langer aan een hartkwaal. Van een openlijk conflict tussen hem en Kuyper of de ARP is niet officieel sprake geweest. Feit is wel dat als de AR in 1913 een zware nederlaag lijdt, Talma uitgerangeerd raakt en weer predikant wordt, in Bennebroek. In 1913 loopt een deel van de arbeiders weg naar de SDAP en conservatieve aristocraten stappen over naar de liberalen. Voor de een is de partij te veel rood, voor de andere te weinig. De AR verliest aan breedte en wordt dan eigenlijk voor het eerst echt een partij van kleine luyden.’
Welke betekenis heeft Talma voor onze tijd?
‘Talma zou in onze tijd achterover slaan. De arrangementen die wij nu hebben, die zou hij niet hebben kunnen bedenken. Hij zou er, denk ik, trots op zijn dat zijn inzicht om bepaalde zaken collectief te regelen vanuit een oogpunt van maatschappelijke meerwaarde gemeengoed is geworden. Na Talma zal verplichte sociale verzekering niet meer ter discussie staan. En wordt premiebetaling door zowel werkgevers als werknemers als een vanzelfsprekendheid ervaren. De sociale grondrechten die in 1983 in de Grondwet zijn opgenomen, betekenen definitief dat de overheid een rol heeft om te werken aan bestaanszekerheid voor alle burgers. En ik denk dat hij trots zou zijn op een zelfstandige rol van de christelijke vakbeweging.
Talma was denk ik meer manager dan politicus. Maar wel vanuit een diep engagement. Hij voerde een beschavingsoffensief om van de arbeider een gerespecteerde burger te maken. Een mooi voorbeeld van die moderne aanpak van Talma is de opdracht die hij de Staatscommissie-Treub geeft. Treub is de sociaal-liberale voorman. Die commissie moet nadenken over de steun aan werklozen. Daarover waren nog nauwelijks ideeën. De sociale wetgeving richtte zich op arbeidsverhouding. Maar wie is verantwoordelijke voor werklozen? Het negentiende-eeuwse antwoord was armenzorg. Talma maakt slim gebruik van een discussie tussen Treub en Troelstra in 1908 over werklozenopvang. Talma ziet zijn kans en installeert een staatscommissie. Hij installeert een commissie van veertig man met daarin allerlei experts, werkgevers, werknemers en politici. Hij wil geen academische verhalen maar pragmatische voorstellen. De commissie is vijf jaar bezig. En levert een negendelig rapport dat nog steeds goed leesbaar is, heb ik begrepen van Utrechtse onderzoekers die er nu mee bezig zijn. Gewoon een modern sociaaleconomisch rapport.’
Zou je het huidige VU-kabinet een Talma-kabinet kunnen noemen?
‘Ik denk het niet, ze zijn nog niet omstreden genoeg. Talma was omstreden vanwege zijn maatschappelijk engagement. Dat zie je nu veel minder, er is ook al veel meer geregeld. Talma werd gedreven door de waardigheid en de zelfstandigheid van de arbeider. Dat hangt samen met zijn opvatting over de roeping Gods: de mens – ook de arbeider – heeft een brede roeping, breder dan alleen arbeid. Dat zou in onze tijd bredere verantwoordelijkheid kunnen zijn in verband met klimaat en milieu, of anderzijds je bredere verantwoordelijkheid als vermogend ondernemer of financieel manager. Wie in het bedrijfsleven of het huidige kabinet heeft de moed om op te roepen tot een herordening van politieke en economische orde in verband met vraagstukken van algemeen belang? Terwijl die opdracht weleens de Talma-opdracht van onze tijd zou kunnen zijn.’Economische herordening de Talma-opdracht van deze tijd?