'God was geen onbekende voor mij'

In gesprek met Franca Treur over God, geloof en literatuur


In september 2009 wordt Dorsvloer vol confetti gepubliceerd. De roman, geschreven door Franca Treur, wordt in brede kring enthousiast ontvangen en krijgt goede recensies. Half januari 2010 rolt de achtste druk van de persen. Het gesprek van Wapenveld met Franca Treur (1979) vindt plaats op een koude decemberavond bij haar thuis in Amsterdam, vlak bij het Oosterpark. Op de tafel in de woonkamer liggen enkele boeken waaronder De christenreis van Bunyan. We spreken met haar over haar periode als lid van het dispuut Panoplia (1998-2001), het succes van haar debuutroman en de storm van publiciteit eromheen, haar jeugd, en over het geloof en haar afscheid ervan.
In 2001 zat je met mij in de themacommissie voor de Zomerconferentie. Het thema dat jaar was ‘Zekerheid’. Dat thema was door jou voorgesteld in de commissie. Had je toen kunnen denken dat je dit boek ging schrijven?
‘Ik heb altijd graag geschreven maar ik had nooit gedacht dat ik dat zou kunnen, een boek schrijven. Dat is nooit in mij opgekomen. Ik heb wel altijd aan schrijfwedstrijden meegedaan en die ook gewonnen. Mensen zeiden dan dat ik er iets mee moest doen. Maar ik zag mezelf niet als romanschrijver. Ik vond mezelf niet fantasierijk genoeg en mijn eigen leven niet per se interessant. Je denkt toch eerder aan een nuttig beroep. Ik was daar toen niet mee bezig.’
Voor wie heb je Dorsvloer vol confetti geschreven?
‘Natuurlijk is het in eerste instantie altijd voor jezelf. Maar ik wil ook heel graag veel lezers. Ik constateerde tijdens het schrijven dat mijn boek een boek over de refowereld werd, al was dat niet aanvankelijk mijn bedoeling. Ik wilde dat het een roman werd die iedereen kan lezen. Ik denk dat het thema universeel is. Het gaat er maar net om dat je als individu vragen durft te stellen en niet als vanzelfsprekend meegaat in de ideologie van de groep waarin je bent opgegroeid. Je hoeft er niet eens bij weg te gaan, maar het gaat erom dat je jezelf en je omgeving kritisch durft te beoordelen. Dat is wel existentieel, toch? Ik hoop dat de lezer sympathiseert met Katelijne en een eenling wordt.’

Binnen en buiten

Het kritisch beoordelen van de wereldbeelden waarin je bent opgegroeid, is het overheersende thema in veel interviews die je hebt gegeven. In die interviews staat je definitieve breuk met het christelijk geloof centraal, terwijl dat in het boek geen rol speelt. Kun je wat verder ingaan op waar het boek over gaat?
‘In interviews gaat het nooit om mijn boek. Het gebeurt wel eens dat men het boek geeneens heeft gelezen. Het boek gaat onder meer over het durven te bevragen van het grote verhaal waar elk individu deel van uitmaakt. En over een eigen verhaal daarnaast of daartegenover durven stellen. Daarnaast speelt natuurlijk het thema van de buitenstaander. De gereformeerde wereld heeft het principe dat je een binnenste en een buitenste kring hebt. Tot de buitenste kring behoor je vanzelf als je geboren bent op het erf van het verbond. Maar voor je tot de binnenste kring hoort, moet er wel heel wat gebeuren. De kans dat je daarbij komt is niet zo heel groot. Katelijne hoort bij de buitenste kring van de familie. Maar aan de boerderij, de binnenste kring, kan ze niet meedoen.’
Maar geef je nu zelf al niet hiermee een interpretatie van je personage Katelijne? In die zin dat Katelijne nergens een oordeel over uitspreekt? Je klinkt nu bijna als een lezer van je eigen boek …
Lachend: ‘Dat klopt, ik ben inmiddels een lezer geworden. Ik denk aan een fragment waarin de oma van Katelijne opmerkt dat Katelijne zoveel leest.’ Franca leest voor: ‘Oma zegt, ‘van vele boeken te maken is geen einde, weet je dat wel, en veel lezen is vermoeiing des vleses’. De Bijbel is ook een boek, denkt Katelijne. Maar dat is door oma even vergeten.’ Dat denkt ze. Het is ook nog maar een meisje van twaalf. Ze springt niet uit de band. Ik heb gekozen voor een meisje van twaalf omdat ik worstelde met het cliché van iemand die over haar eigen reformatorische achtergrond schrijft en daar tegenaan wil schoppen. Voor mij heeft die reformatorische achtergrond ook wel waarde. Ik vind het aan de ene kant vreselijk dat mensen die mij lief zijn, daar nog middenin zitten. Aan de andere kant zou ik er nog zelf bijna in willen zitten. Die wereld heeft ook z’n charmes. Die wereld hoorde bij mij en ik hoorde erin. Om Katelijne boos te laten worden en afscheid te laten nemen, dat vond ik te cliché. In de eerste plaats omdat dat al gedaan is door andere schrijvers. Maar ook omdat ik dan weet dat mijn boodschap niet aankomt bij de reformatorische lezer. Dan wordt het een schopboek. Ik denk dat dit boek harder aankomt omdat het subtiel is. Het fungeert als een spiegel. En ik wilde in die tijd van Katelijne blijven hangen. Het gezin is nog intact. Het was bijna onbestaanbaar om Katelijne ouder te laten worden. Het boek is ook geschreven om een moment te vangen wat je niet meer terug kan halen. Een soort van heimwee naar een tijd waarheen je niet terug wil.’
In je boek wordt eigenlijk nergens een afscheid van het geloof gesuggereerd, terwijl in de beeldvorming die uit interviews is ontstaan alleen dat juist centraal staat. Hoe is dat gekomen?
‘Ik snap het ook niet. Misschien had ik het in het begin nooit moeten zeggen. Het is een van de eerste vragen die journalisten stellen. Ja, dan wordt het eigenlijk gereduceerd tot: ze zei het geloof vaarwel. Zoals in het Netwerk-item (van 3 december 2009). Ik ben een paar dagen op stap geweest met de crew van Netwerk. We hebben op verschillende plekken opnames gemaakt. Aan het einde wilden ze nog een opname maken van mij bij de kerk van de Gereformeerde Gemeente in Meliskerke. Ik was niet verplicht, ik mocht nee zeggen. Maar ja, je wilt zelf ook meewerken aan een goed journalistiek product. Achteraf weet ik niet of ik het had moeten doen. Daardoor is het beeld gekanteld. Op allerlei punten heb ik dan toch ook zelf aan die beeldvorming meegewerkt.’

Auteur en personage

Kun je je boek als autobiografisch kenmerken of meer als autofictie?
‘Ik ben Katelijne niet. De meeste gebeurtenissen die ze meemaakt, komen uit mijn fantasie voort. Ze zijn niet echt gebeurd, en als het wel zo is, heb ik ze verdraaid. Katelijne is eigenlijk veel ‘voorlijker’ dan ik, stelt vragen die ik op die leeftijd niet stelde. Alle autobiografische elementen zijn ook verdicht. Die herinneringen zijn vervormd door latere ervaringen en emoties. Voor zover ik heb geput uit mijn eigen herinneringen, is het nooit zo gegaan als in mijn boek is terechtgekomen.’
Maar in de media is er een constante interactie tussen jou als auteur en het personage dat je hebt gecreëerd. Die continuïteit wordt juist in interviews steeds benadrukt: dit is het verhaal van Franca die toen ze twintig was, niet meer geloofde. Dus is dat onderscheid niet heel moeilijk geworden door de publiciteit rondom je boek? Zijn er niet twee realiteiten? De eerste, die van het boek zelf en de tweede, van jou als persoon die nu in het middelpunt staat en in gesprek gaat met twee schrijvers uit de refo-lit, zoals in het Vrij Nederland-kerstnummer?
‘Dat had ik vooraf niet kunnen bedenken. Maar natuurlijk kies je voor publiciteit. Het gaat om opgemerkt worden. Je moet er wat aan doen. Het is heel moeilijk om in deze tijd opgemerkt te worden. Je moet alle publiciteit aannemen. Dat het dus vooral over mij gaat, snap ik wel. Het heeft iets dat achter een verhaal een auteur zit die dingen heeft meegemaakt. Het geeft een extra dimensie aan het boek. Maar anderzijds denk ik ook: waarom eigenlijk? Als lezers ontroerd raken door dit boek, dan komt dat door de taal. Door de woorden, door wat er gebeurt in het boek. Het zijn de woorden die het doen. Ik merk dat het mensen raakt. Via mijn website krijg ik veel reacties binnen. Mensen zijn geroerd en herkennen zich in mijn boek. Ze moeten er soms van huilen. Daar is de auteur ook niet voor nodig geweest.’
Opvallend is dat in de perceptie in de media onvoldoende de thema’s naar voren komen die wel duidelijk in je boek zijn. Afgezien van het belang van ficties en verhalen is er ook een gecompliceerde verhouding van Katelijne met haar ouders. Een zoektocht naar geborgenheid die vaak onbeantwoord blijft.
‘Het is afstoten en weer aantrekken tussen Katelijne en haar ouders. Het is eigenlijk zoals je bij God altijd terecht kunt, volgens de leer, maar je weet niet aan het eind of je wel bij de kudde zal horen. Of God je gaat verwerpen of aannemen is altijd de vraag. Aan de ene kant: komt tot Mij, maar aan de andere kant weet je het niet of je er wel bij mág horen. Zo is het ook in de relatie van Katelijne tot haar ouders. Het is niet alleen een voorwaardelijke liefde, het is ook onzeker. Ze kan op ieder moment op zichzelf worden teruggeworpen. Die ouders zijn haar ouders, maar ze mist soms geborgenheid bij hen. Die afstand wordt ook weergegeven doordat ik spreek over ‘de vader’ en ‘de moeder’ in mijn boek. Het heeft ook te maken met de afstand tot God, de Heere.’

Afscheid van het geloof

Over het zelf afstand nemen zeg je in een artikel in het universiteitsblad Mare (‘Hoe God verdween in Leiden’, d.d. 22 oktober 2009) dat wetenschappelijke inzichten uit de vergelijkende godsdienstsociologie en Schriftkritiek de bron zijn van je afscheid van het geloof. Kun je jezelf als gelovige van toen omschrijven?
‘Ik was gelovig. Maar tegelijkertijd was ik een twijfelaar als het ging over mijn eigen heil. Er waren wel momenten dat ik dacht, God is geen onbekende voor mij. Ik heb belijdenis gedaan in 1999 in de Gereformeerde Gemeente van Meliskerke en dan mag je in principe aan het Avondmaal. Maar ik zorgde dat ik er dan niet was want ik durfde eigenlijk niet aan te gaan. Ik deed niet overtuigd belijdenis, hoewel ik met goede moed begon aan de belijdeniscatechisatie. Er was geen ruimte voor vragen. Ik herinner me nog dat ik de vraag stelde: hoe weet je dat je bekeerd bent? Ik kreeg het antwoord: ‘Franca, denk je niet dat als de Heere met je bezig is, dat je daar dan niets van merkt?’ Dat viel me erg tegen. Ik twijfelde of ik ook wel belijdenis moest doen. Maar toen de namen van de nieuwe belijdende leden waren afgekondigd, durfde ik me niet meer terug te trekken. Ik wist ook niet of God met me bezig was. Ik ging in de maanden voorafgaande aan mijn belijdenis steeds twijfelen. Ik was al kritischer geworden door vragen van ouderejaars op de C.S.F.R.’ Het is even stil. ‘Maar, ik heb een bandje van de belijdenisdienst. En op het moment dat mijn naam wordt afgelezen en ik ‘ja’ moet zeggen, hoest er net iemand heel hard. Er is dus geen bewijs van mijn belijdenis. Misschien was het wel niet zo…’
Als je zegt ‘God was geen onbekende voor mij’, wat bedoel je daar dan mee? Herinner je je een bepaalde ervaring van het geloof?
‘Er zijn momenten geweest dat ik graag iets wilde ervaren van God. Op het moment dat je dan iets leest in de Bijbel, dan ervaar je dat als iets bijzonders omdat het dan een tekst is die door jouzelf bijzonder wordt gemaakt. Dat is me wel vaker overkomen. Bij het lezen van een meditatief boekje dacht ik dat ik daarop precies zat te wachten. Dat is ook logisch: je weet wat je moet lezen. Het is dan een selffulfilling gebeuren. Het lijkt dan precies voor jou geschreven. Ik dacht wel dat God zich over mij ontfermde en zich met mij bezighield. In het verlengde van twijfels die ik later kreeg, begon ik later te denken: misschien is er wel helemaal geen God. Want ik heb eigenlijk nooit iets van Hem gemerkt.’
Maar die vragen over zekerheid, de spanning tussen geloof en wetenschap speelden toen toch ook binnen de C.S.F.R.? Heb je over je eigen twijfels toen kunnen discussiëren?
‘Die discussies waren er wel. Ik ben misschien niet op de hotspots geweest voor het uiten van twijfels. Maar die discussies die ik meemaakte op Panoplia gingen altijd over details. Niet over de vraag of God in onze hoofden of in de hemel bestond. Daar ging het niet over in de Prealabel (dispuutsblad Panoplia) of De Civitate. Ik kende niemand die het soort vragen had waarmee ik me bezighield. En er was een gêne om elkaar te vragen of je nog wel geloofde.’
In jouw geval is de breuk, de discontinuïteit heel groot. Hoe is dat verlopen en hoe kijk je daar nu naar?
‘Het voelt nog als een breuk. Ik heb veel gehuild in die tijd. Ik had er moeite mee dat ik moest huichelen. Dus ik moest het zeggen, op alle fronten. En tegen vrienden en tegen mijn familie. Het voelde aan de andere kant als een bevrijding. Ik ben op gesprek geweest bij de kerkenraad in Meliskerke: volgens hen kon ik geen afscheid nemen omdat ik belijdenis had gedaan. Ik heb tegen de kerkenraad gezegd dat een geloofsbelofte totaal geen kracht meer heeft als je geloof zelf weg is. Omdat ik zelf dat denken en de gewoontes goed ken, heb ik veel begrip voor wat zij toen van mij hebben gedacht. Maar ik ben er nu wel enigszins klaar mee.’ Glimlachend: ‘Ze mogen nu wel eens een beetje begrip voor mij tonen.’
Je afscheid was radicaal. Je bent daarin bijna de spiegel van de oma van Katelijne. Is de vorm van je afscheid niet anachronistisch?
‘Ik denk het wel. Ik wilde laten zien dat God niks meer voor mij betekende. Een beetje geloven is voor mij niet interessant. God was ontmaskerd, het was iemand die wij collectief hadden gecreëerd. God bestaat in onze hoofden, maar niet echt. Het was dus meteen gedaan met alle soorten van goden. Ik vond totaal geen reden om ook maar iets te geloven.’
Maar juist vanuit je letterkundige achtergrond kun je toch het bestaan van religies rechtvaardigen als betekenisgevende verhalen die om die reden ook waarde hebben?
‘Ja, mar niet voor mij. Nogmaals, ik had ‘God’ ontmaskerd. Ik voelde me verraden. Mijn hele leven, mijn hele wereldbeeld hing samen met de God waarmee ik was opgegroeid. Ik kon wel als alternatief mijn eigen God gaan verzinnen, zoals veel mensen doen, maar waarom zou ik? Ik kan beter zelf wat van mijn leven maken, dan met deze projectie bezig zijn.’

God niet meer relevant

Maar dan was het toch vooral een verlies van een godsbeeld?
‘Ja. Maar andere godsbeelden zijn daardoor niet opeens aantrekkelijker geworden. Ik vind het begrip God voor mij niet relevant als blijkt dat het staat voor iets dat je zelf kunt invullen. Daarvoor dacht ik dat God er was, ook als ik niet aan hem dacht. Op het moment dat je religie ziet als iets dat in hoofden van mensen zit, en niet een openbaring van bovenaf, heeft het je alleen iets te bieden als je er zelf iets mee wil. Aan zo’n God heb ik helemaal geen behoefte. Waarom zou ik een God verzinnen die precies bij mij past? Ik werd groot met een idee dat niet de mijne was. Een God die buiten mij om bestond, en dat bleek niet zo te zijn. Het was een leugen en ik was blij dat ik er vanaf was. God was eigenlijk als een bedreiging aanwezig, waarmee je je hele leven rekening moest houden. Toen ik daarvoor niet meer bang hoefde te zijn, had ik ook geen behoefte meer aan een ‘lieve God’. Maar, ik zou nu niet met zoveel bombarie afscheid hebben genomen. Het was een heel pijnlijk afscheid.’
Je kenmerkt je afscheid van het geloof nu als een discontinuïteit. Maar in hoeverre speelt die achtergrond nog steeds een rol? Waarin zie je juist de continuïteit in de manier waarop je je hebt ontwikkeld?
‘Het is niet zo dat ik daarna dacht, ik ben er vanaf. Ik had het gevoel dat ik een nieuw wereldbeeld nodig had. Later dacht ik daar genuanceerder over. Het gaat niet om hoe ik de wereld zie, maar om hoe ik mijn leven leef. Ik ben veel meer gaan lezen over de Bijbel, Schriftgezag en filosofie. Ik kon voor mezelf beter uitleggen waarom God niet meer relevant was voor mij. In de begintijd was ik ontredderd. Ik had nog niet de geruststelling dat alles wel goed zou komen. Ik wist zelf ook nog niet precies hoe het moest.’
Zie je je roman vooral als een literair debuut of als je Werdegang van gelovig naar ongelovig?
‘Ik zie het als mijn literaire debuut. Ik was voor mijn gevoel helemaal niet bezig met het geloof. Het speelde niet, dacht ik. Uiteindelijk blijkt het bij het schrijven onderhuids wel te spelen. Ik zou blij zijn als dit boek de weg vrijmaakt om meer te schrijven en dat ik serieus word genomen als auteur. Het is vooral een literair product van iets dat ik allang aan het verwerken was. Maar door het debuut is dat bekroond. Zoals in het boek die confetti uiteindelijk toch valt, een mooi effect geeft en de bekroning is op die geschiedenis, zo zie ik dit boek als een overwinning van de creativiteit op de starheid van de traditie. Het is me toch gelukt.’

Nat worden in Zeeland...

De receptie van Dorsvloer vol confetti is haast even interessant als het boek zelf. Sinds de publicatie van de roman is een stroom aan interviews, recensies en beschouwingen op gang gekomen. Een interview met de schrijfster in het radioprogramma ‘De Avonden’, een reportage in Netwerk, recensies in bijna alle kranten – het is maar een greep uit alle media-aandacht die het boek heeft gekregen. Minstens even opvallend is de teneur in een aantal recensies. Voor sommige recensenten is Dorsvloer vol confetti de literaire verwerking van een nogal donkere, gereformeerde jeugd. ‘Het is een treffende verbeelding van het soort schrijver dat Treur is. Oer-Hollands, autobiografisch, en kampend met een orthodoxe jeugd, schrijft Danielle Serdeijn in de Volkskrant. Misschien dat Vrij Nederland daarom Franca Treur, de schrijfster van Dorsvloer vol confetti, schaart onder de boegbeelden van de refo-lit [1].
Het is begrijpelijk dat recensenten sterk de nadruk leggen op het vermeende autobiografische karakter van het debuut van Franca Treur. In verschillende interviews spreekt Treur over haar Zeeuwse afkomst en over het opgroeien in de refo-zuil. Het programma Netwerk gaat met Treur terug naar Meliskerke, de plek waar ze is opgegroeid. In het interview met Vrij Nederland herinnert Treur zich dat haar oma altijd zei: ‘Als je nat wilt worden, moet je in de regen gaan lopen’. De oma van Katelijne, de hoofdpersoon van het boek, zegt precies hetzelfde. Deze verstrengeling van autobiografie en literatuur kan verhelderend lijken, maar de lezer net zo gemakkelijk op het verkeerde been zetten. Heel snel zie je in het boek een afrekening met een zwaar-gereformeerd milieu. Zo’n boek is Dorsvloer vol confetti niet.
In het boek staat Katelijne Minderhoud centraal, een intelligent meisje dat tegen het einde van de jaren van de jaren tachtig opgroeit in een orthodox boerengezin in Zeeland. Het is een milieu van hard werken en je handen uit de mouwen steken. Niet lullen, maar poetsen. In dat milieu valt Katelijne uit de toon. Ze houdt van het lezen van boeken en schrijft soms verhalen. Bepaald geen eigenschappen die op veel waardering van het gezin kunnen rekenen. Als enig meisje zou Katelijne beter haar moeder in het huishouden kunnen helpen. Maar daar heeft Katelijne weinig zin in. Ze doet het soms wel, maar dan vooral om bij moeder in de gunst te komen. Dat lukt haar trouwens amper. Door het boek heen voel je de afstand tussen Katelijne en de ouders, die steevast de vader en de moeder worden genoemd. De ouders doen er op hun beurt weinig aan om de kloof tussen hen en Katelijne te overbruggen. Een van de meest schrijnende scènes in het boek is die waarin Katelijne thuiskomt en hoort dat haar moeder, zonder dat ze het weet, delen van een verhaal voorleest dat Katelijne geschreven heeft. Op dat moment beseft Katelijne dat ze een vreemde is in haar eigen gezin. ‘Het was duidelijk dat haar verhaal niet werd gewaardeerd…. Ze vinden dat ze niet spoort. Ze vinden haar een vreemde.’ Toch zijn de ouders geen echte sadisten. Ze verrassen soms door hun mildheid. Nadat de meester van Katelijne de klas heeft gewaarschuwd voor de duivelse boodschap van Yellow Submarine van The Beatles, zingen de vader en moeder het liedje vrolijk aan tafel. Vroomheid is goed, maar het kan ook te gek worden.
Voor vroomheid kan Katelijne beter bij haar oma terecht. Oma is een bekeerde vrouw die roddels over dorpsgenoten afwisselt met opmerkingen over haar eigen geestelijke leven. Ze weet het als ‘dat meisje van Melse’ hervormd is geworden (wat misschien erger is dan ongelovig worden) en alleen maar over Jezus praat. Zulke anekdotes zijn voor oma een aanleiding om aan Katelijne uit te leggen hoe een mens tot geloof komt en wat daarvoor nodig is. Ze leert Katelijne dat je, als je nat wilt worden, in de regen moet gaan staan. Ze mijmert over de tijden die slecht zijn en is bedroefd dat ze nooit een teken van de bekering van haar man heeft gekregen.
Echt nat wordt Katelijne niet. ‘Katelijne is buiten.’ Ze is geen echte gelovige, ook al slokt het christelijk geloof een groot gedeelte van haar aandacht op. Het ‘buiten staan’ is een centraal thema in het boek. Katelijne hoort niet echt bij haar klasgenoten – haar beste vriendinnetje vindt dat ze stinkt. In het gezin merkt Katelijne dat ze anders is. Haar belangstelling voor boeken is verdacht. Als enig meisje betrekt men haar niet bij het boerenwerk.
De positie van Katelijne lijkt wel wat op die van de boerderij. Die bevindt zich buiten het dorp, maar hoort er in zekere zin wel bij – de boerderij ligt op de grens. Dat is ook de situatie waarin Katelijne zich bevindt. Ze groeit op in een gezin waarin de grenzen duidelijk afgebakend zijn. Voor geen goud willen de gezinsleden in het dorp of in een stad wonen. Een meisje helpt haar moeder, net zoals een jongen zijn vader helpt. Meisjes dragen rokken. De wereld is zondig, hervormden zijn verdacht en mensen die alleen maar over Jezus praten hebben er weinig van begrepen. Deze grenzen bestaan bij de gratie van het isolement. Dat isolement wordt in de roman steeds meer doorbroken. Soms door Katelijne zelf, soms dringt de buitenwereld zich aan haar op. Al in het eerste hoofdstuk staan er een paar Duitsers op de stoep die op zoek zijn naar een plekje voor hun tent. Later in het boek gaat Katelijne op bezoek bij een tante in een grote stad. Tante draagt een broek, wat een gruwel is, en ze heeft een buurvrouw bij wie Katelijne graag langskomt. Die buurvrouw doet ongeveer alles wat God verboden heeft, maar toch ervaart Katelijne een bepaalde warmte die ze thuis mist. De buurvrouw wordt een soort moederfiguur voor haar, ook al beantwoordt ze brieven van Katelijne niet. Een andere keer vraagt Katelijne aan een man op het strand of ze bij hem mag wonen. Ze kan goed koken en ramen lappen, zegt Katelijne tegen hem. Ze begrijpt het niet goed als de man met een minzaam lachje vraagt of ze bepaalde andere dingen ook goed kan. Door deze ervaringen komt Katelijne met de andere kant van de grens in aanraking. En wordt daardoor iemand die op de grens leeft. Dat is een positie van erbij horen en er niet bij horen. Claudio Magris heeft in een roman geschreven dat de grens tweeslachtig is: ‘soms is het een brug waarop men de ander kan ontmoeten, soms een barrière om hem af te weren.’ Voor Katelijne is de grens de plek waar men anderen (lees: de buitenwereld) kan ontmoeten, voor haar omgeving is het een barrière om anderen af te weren.
Dorsvloer vol confetti is in een recensie omschreven als een montere streekroman en dat is het ook. We volgen de belevenissen van een meisje uit een boerenfamilie in het Zeeuwse land, van de dood van haar opa tot de bruiloft van haar broer (waarvoor ze confetti heeft gemaakt), van de diefstal van de Statenbijbel van oma tot de racewedstrijd die op het land wordt gehouden. We maken mee hoe een zondag er in een streng gereformeerd milieu uitziet en voor welke gevaren de meester de kinderen in de klas waarschuwt. Het boek is een collage, een verzameling sfeerimpressies. Je zou het ook een verzameling korte verhalen kunnen noemen, met steeds dezelfde hoofdpersoon. Een echt plot heeft het boek niet. Dat zou je een zwakte kunnen noemen, maar de stijl van Treur vergoedt veel. In Dorsvloer vol confetti trekt Treur verschillende stijlregisters open, variërend van schitterende lyriek tot ingetogen en laconieke beschrijvingen van de wereld van Katelijne. Een voorbeeld van schitterende lyriek vinden we in het laatste hoofdstuk van het boek. Daarin beschrijft Treur de bruiloft van de wat achterlijke broer Christiaan, die op zestienjarige leeftijd moet trouwen. Om de feestvreugde te verhogen, maakt Katelijne confetti die over de bruiloftgasten wordt uitgestrooid. ‘Een wit dwarrelend gordijn onttrok de familie voor enkele seconden aan ieders gezicht. Een vitrage van uitgesneden klinkers en medeklinkers ontrolde zich in alle mogelijke combinaties, om vervolgens weer neer te komen op een roze jurk… Confetti dwarrelde in het rond, als de druppels van een zich uitschuddende hond die net uit een watergang komt.’ Dat is een schitterende beschrijving van de manier waarop Katelijne in het gezin voor wat feestelijkheid zorgt. De stijl zou de reden voor de grote belangstelling voor Dorsvloer vol confetti moeten zijn. Of de thematiek van het leven op de grens. Niet het vermeende afscheid van het christelijk geloof. Daar gaat de roman niet over.

Cv’s

Drs. Kees Guijt studeerde ontwikkelingspsychologie in Utrecht. Van 1998 tot en met 2003 was hij lid van het dispuut Sola Scriptura. Momenteel is hij intern begeleider op twee scholen in Katwijk aan Zee.

Drs. Bart den Otter studeerde Franse Taal- en Letterkunde en Intercultureel Management in Utrecht. Van 1998 tot en met 2003 was hij lid van het dispuut Sola Scriptura. Hij werkt nu als projectmanager in het bankwezen.

  1. Refo-lit lijkt een verzamelnaam voor alle literatuur die geschreven is door schrijvers die afstand hebben genomen van het christelijk geloof en in hun boeken over de gereformeerde wereld schrijven. Dat verbindt Jan Siebelink, Maarten ’t Hart en Franca Treur met elkaar. Toch zijn er veel verschillen tussen deze drie schrijvers aan te wijzen en is het maar de vraag of ze alle drie ‘refo-lit’ hebben geschreven.