Het gelukte leven (2)

Voorbij de begeerte

Psalm 131 bezingt 'gelukt leven' met een prachtig beeld. Het kind, verzadigd, veilig, in volkomen rust op de schoot van de moeder. Alledaags tafereel en toch nooit gewoon. We blijven verwonderd, bij momenten ontroerd, stilstaan, wanneer ons oog erop valt. Het slapende kind op de schoot van de moeder - het ultieme beeld van verstilling. De wereld om het kind heen is er wel, maar is er tegelijk niet (meer). Zoals bij een wandeling op een stille zomermiddag het geluid van de snelweg al gaande wegsterft, en het moment komt dat het volkomen stil is, zo de ziel in Psalm 131.


…, bedaren liet ik, verstillen
mijn ziel
als een gespeend kind bij zijn moeder,
als een gespeend kind rust mijn ziel bij mij.
(Naardense Bijbel)

Over menselijk welvaren gesproken! Psalm 131 is een schone parel in ons psalmboek.

De meest mystieke psalm

Wij moeten het beeld uit de Psalm wel op de juiste wijze tot ons nemen. Wie bij Psalm 131 een pasgeboren baby voor zich ziet, slapend op de arm van de moeder, direct na de borstvoeding, die mist de pointe van dit lied. De pasgeboren baby is namelijk een en al onrust, een en al begeren naar voeding, en naar directe verzadiging. Het pasgeboren kind zoekt telkens weer driftig de borst van de moeder, en ontspant langzaam wanneer het die gevonden heeft. Daarna is er verzadiging, en slaapt het bij de moeder. Maar - zodra de hongerprikkel er weer is, is er ook direct de onrust weer. En zo hoort het ook. Het pasgeboren kind leeft van de onmiddellijke bevrediging van de prikkel, de begeerte, en in die directe verhouding staat het tot de moeder. In Psalm 131 gaat het evenwel om het 'gespeende kind', 2 ½ jaar oud en juist ontwend van de moederborst. Het 'gespeende' kind in de Psalm ligt of zit op de schoot van de moeder zonder nog onrustig haar borst te zoeken. In volkomen rust. Zal het op de juiste momenten te eten krijgen? Dat is geen vraag. Die vraag komt niet eens op. Er is alleen hij/zij, het kind, en de moeder. Er is alleen dit moment, dat eeuwig is. En zo is het goed. In dit hier en nu is de begeerte voorbij. Dat is het beeld van de Psalm - de begeerte is tot rust gekomen, en daarmee is er een nieuwe verhouding tot de moeder. De verhouding van het je volkomen toevertrouwen.

'Als een gespeend kind bij zijn moeder, als een gespeend kind rust mijn ziel bij mij'. Zo heb ik U, mijn HEER en God, gevonden. Ik heb mijzelf bij U gevonden, hérvonden, moet ik misschien wel zeggen. Aldus de psalmist. Want, '… bedaren liet ik, verstillen mijn ziel …' Ik kwam uit een land van onrust. Bij U vond ik rust. Ik vond de ultieme rust van het zijn bij God zonder nog iets te begeren. Dat is het. Bij God zijn zonder iets van Hem te willen weten of te willen hebben. Bij God zijn zonder nog iets met Hem uit te hoeven vechten. Dat is het. De psalmist is de begeerte voorbij. Dat kenmerkt zijn (nieuwe) verhouding tot God. Een verhouding zonder begeerte.
Om dit laatste heet Psalm 131 ook wel de 'meest mystieke' van alle Psalmen. En met recht. Het is mij goed nabij God te wezen, zegt Asaf (Psalm 73). Daar, 'nabij God', is verder niets nodig, niets dat ik dan nog zou begeren (vers 13 OB). Het leven is goed, waar wij mensen bij God en daarmee volkomen bij onszelf zijn en andersom. Die twee horen bij elkaar als hol en bol.[1] Het gespeende kind kan helemaal bij zichzelf zijn, omdat het zit op de schoot van de moeder, van wie het bij ervaring van 2 ½ jaar moedermelk weet dat zij zal voorzien. Zo geniet de ziel het leven 'bij God'. Voorbij de begeerte.

Een uitzonderlijke psalm

Van Psalm 131 vinden we er maar één in ons psalmboek. Het is goed om dat te beseffen. Andere psalmen hebben het ook over rust en over stilte, maar dan als verlangen. De dichters zien ernaar uit, verlangen ernaar (Psalm 62). Want het leven zelf is vol onrust, vol lawaai, vol brullen zelfs (Psalm 22). Mensen als Job zoeken stilte maar vinden die niet. Van anderen is het hart 'zat van onrust'. Ons menselijk leven is een bestaan vol onrust. Onrust is in de Schrift de grondteneur over mens-zijn. De rust van Psalm 131 is uitzondering. En ook in deze psalm is die rust niet vanzelfsprekend, maar moest worden bevochten. Onrust is het normale in deze wereld. Als geen ander weet dit de gelovige mens. Altijd weet hij onderweg te zijn. Onderweg naar een beter Vaderland. Zijn leven op aarde heeft en houdt iets dubbels. Hij is er thuis en tegelijk nooit helemaal. Wij leven op aarde maar onze wandel is in de hemel. Daarom die onrust in de gelovige, dat verlangen om te kennen gelijk wij gekend zijn. Bij de - eigentijdse - roep dat wij 'dichtbij onszelf moeten blijven', voelt hij zich nooit helemaal thuis. Het is waar en tegelijk niet helemaal waar. Want - 'Wie ben ik'? Ken ik mijzelf werkelijk? Veronderstelt 'jezelf-zijn' niet dat wij één zelf hebben, dus uit één stuk zijn? Is dat niet juist ons probleem? Dat er meerdere 'zelven' in ons blijken, soms heel vreemde? In elk geval weet de gelovige mens van een vreemde dubbelheid in ons, een dubbelheid die nooit over gaat (Rom.7). Daarom is de gelovige liever 'dichtbij Christus' dan 'dichtbij zichzelf'. Hij is zichzelf principieel niet genoeg. Daarom is de zelf-genoegzaamheid van de goddeloze hem zo vreemd. Diens schijnbare - maar in die schijn tegelijk ook heel erg werkelijke! - rust aan zijn rijke maaltijden en overvloedige drinkgelagen, kan hem wel aanvechten. Als hij niet uitkijkt zelfs op het verkeerde been zetten (Psalm 73). Maar uiteindelijk is díe rust, gebouwd op schijn en leugen, hem vreemd. Repos ailleurs - de ware rust is voor de gelovige elders. Al met al blijft het allemaal in de Schrift uitzien en verlangen. Al het andere is hooguit vóór-smaak. Proeven, zien, soms even. Psalm 131 is uitzonderlijk. Ultiem menselijk geluk is uitzondering; volmaakt gelukt leven een grensbegrip. Goed om dat te beseffen!

Het 'gespeende kind', Hollands welvaren en het Dikke Ik

Misschien is de tragiek van onze moderne tijdgenoot wel, dat hij dat steeds meer is vergeten. Dat geluk niet gewoon is en dat het dat ook nooit was. Dat een gelukt leven niet hetzelfde is als een geslaagd leven. En dat een geslaagd leven nog niet persé een gelukkig leven is. Alle drie dingen zijn velen in onze tijd vergeten. Met het beeld uit Psalm 131 - op de plaats van het gespeende kind van de psalm kwam 'Hollands welvaren'. Hollands welvaren - zeggen we ook weleens van een stevig kind bij moeder op schoot. Het is zelfs een oude, staande uitdrukking geworden, voor alles wat jong, veelbelovend en vitaal is. Wellicht al een uitdrukking uit de 17de eeuw? Mijn eerste associatie is dan het melkmeisje van Vermeer. Mijn tweede de rijke welgedane reder of koopman, in vol ornaat geschilderd met rijkversierde vrouw en blozend gezonde kinderen. Hollands en welvaren. Ze horen kennelijk bij elkaar. De uitdrukking is vooral meegelift met de koopman. Florerend mens-zijn en veel florijnen hebben. Ze werden steeds meer als hol en bol. De Hollander gaat menselijk floreren meer en meer gelijk stellen met veel hebben en dat ook zichtbaar tonen. Zo werd het Dikke Ik geboren.[2] : de zich breed makende man of vrouw in de publieke ruimte. Hollands welvaren groeide als het Dikke Ik voorspoedig op en werd steeds groter.

Parallel aan het schrijven van deze meditatie lees ik de resultaten van een onderzoek naar verschuivingen in de levensvisie en waarden-patronen van wat in dit onderzoek heet de 'grenzeloze generatie', geboren na 1985.[3] Daarnaast ligt een recente publicatie over wat inmiddels het 'dertigers-dilemma' heet.[4] Twee publicaties over de kinderen (of klein-kinderen) van de baby-boomers. Kinderen die vanaf het begin van hun leven niet anders hebben gehoord dan dat zij Hollands welvaren zijn. Dat zij bijzonder zijn en uniek, voor vrijheid en geluk geschapen, in principe met onbeperkte mogelijkheden om dat laatste ook te worden. Een geslaagd mens met een gelukkig leven. De grote suggestie was en is dat dat voor ieder bereikbaar is. Een gelukt leven. Een leven zonder grenzen, noch door beperkende (religieuze) tradities, noch door materiële tekorten, noch door ouders of opvoeders, noch door politieke of maatschappelijke beperkingen of onvrijheden. Geen grenzen. Eerder om gekeerd - alles kwam open, is beschikbaar, langs steeds meer digitale snelwegen in korte tijd bereikbaar. Genoemde publicaties laten zien dat de Nederlander daarbij niet automatisch wel vaart. De grenzeloze generatie loopt tegen grenzen op, en dertigers hebben zo hun dilemma's. Er is te veel en wat moet je kiezen? Hoe weet je wat je niet moet kiezen? Want - o wee: wat te doen als je verkeerd kiest? We herkennen de dilemma's bij twintigers, dertigers om ons heen. We menen te begrijpen wanneer iemand van zichzelf zegt 'Niets meer te wensen en toch niet gelukkig'. We menen aan te voelen dat meer mogelijkheden bijna automatisch ook leidt tot meer onzekerheid. We menen ook de angst te kunnen invoelen om in de vaart van deze ontwikkelingen niet mee te kunnen. Dat je op een zeker moment een 'looser' blijkt te zijn. Wat dan?
Met recht kunnen we zeggen dat onze cultuur in onze tijd zo zijn eigen onrust kent!

De toegangscode voor de psalm

Keren wij terug naar de psalm. Hoe kom ik tot die staat van rust, dat verstilde leven 'aan de begeerte voorbij'? Dat leven voor God, zonder nog iets van Hem te willen of te moeten? Dat leven voor God, dat in zichzelf goed is omdat God God is?Dat leven waarin ik volkomen bij mijzelf ben omdat ik volkomen bij God ben? De toegangscode is vers 1.



HEER, niet hoogmoedig is mijn hart,
niet hovaardig zijn mijn ogen,
niet beweeg ik mij in dingen te groot,
te wonderlijk voor mij.
(Naardense Bijbel)

Hier is de wijze aan het woord. Psalm 131 is vrucht van die traditie. De wijze weet dat een hart dat zich verheft, een gruwel is voor de HEER (Spreuken 16 vers 3). Kennis en wetenschap kunnen mensen opgeblazen maken, overmoedig, doen denken alles naar eigen inzicht in eigen hand te kunnen nemen. Daar prikt God soms pijnlijk doorheen. Hetzelfde geldt ogen die uit de hoogte neerzien op anderen. De HEER haat zulke ogen, zegt de zelfde Spreukendichter. De wijze, wiens hart niet hoogmoedig is, die niet vanuit eigen (vermeende) hoogte neerkijkt op anderen, die weet zijn maat, die kent de afmetingen van zijn formaat, en daar gaat hij niet overheen. Hij of zij kent zijn plek. 'Ik beweeg mij niet in dingen te groot, te wonderlijk voor mij". Klassiek voor dit laatste inzicht is het antwoord van Job aan het einde van het gelijknamige bijbelboek ten overstaan van God. "Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip, over wonderen, te groot voor mij om te bevatten". (Job 42 vers 3). De wijze kent zijn plaats. Die neemt hij in, bij zijn kennen, kijken en kiezen, in zijn wijze van beoordelen en handelen. Zo schept hij orde in de veelheid, en rust in de diversiteit. Die hebben geen vat meer op hem. Maar hij wel op haar. 'Bedaren liet ik mijn ziel, verstillen ….'.

Begrenzing, zelfbeheersing, de a/Ander uitnemender achten dan je zelf, weten hoe waar en goed het is de ander voor te laten gaan in het Koninkrijk Gods - dat zijn de Nieuwtestamentische grondtonen van 'waarachtig mens-zijn'. Ze vormen de toegangscode voor Psalm 131. Tot gelukt mens-zijn. Daarmee tot gelukkig mens-zijn.

Goed om deze toegangscode onszelf in te prenten, en die paraat te hebben wanneer wij met (jongere) tijdgenoot spreken over het goede leven. Want vroeg of laat komen wij erachter dat Hollands welvaren niet genoeg is, te kort schiet, en het Dikke Ik uiterst kwetsbaar is, of ronduit 'valse schijn'. Het ware leven is daar waar wij 'bij God genoeg hebben', en daarmee aan de begeerte voorbij zijn. Dat is de grond voor die nieuwe verhouding tot de dingen, waar Jezus over spreekt in de Bergrede, en de apostel becommentarieert: onbezorgd en bij de dag.

  1. Wrang detail in dit verband is dat een van de nep-producten van de failliete DSB-Bank onder de naam Holland Welvaren menig Nederlander voor lange tijd dupeerde.
  2. Inmiddels bekende uitdrukking van de Utrechtse humanistische filosoof Harry Kunneman. Vgl diens Voorbij het dikke ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme, 2005
  3. Frits Spangenberg & Martijn Lampert. De grenzeloze generatie en de eeuwige jeugd van hun opvoeders, Amsterdam 2009.
  4. Nienke Wijnants, Het dertigers dilemma. De belangrijkste loopbaan- en levensvragen van twintigers en dertigers, Amsterdam 2009