God schept met z’n handen
De aanleiding voor deze column was de verbouwing bij de buren. Eerst werd een aanbouw afgebroken en vervolgens steen voor steen weer een nieuwe opgebouwd. Voer voor theologische en gelovige reflectie. Tijdens het metselen heb ik dagenlang met Elly en Rikkerts ‘Samen’ in mijn hoofd gezeten: ‘Kijk daar, een metselaar. Hij bouwt een huis van steen …’ Een gesprekje met de aannemer over zijn en mijn werk gaf de doorslag: we bouwen allebei. Hij bouwt materiële huizen. Ik bouw aan boeken, artikelen en theologen. En dan de onvermijdelijke opmerking: ‘Ach ja, ik ben ‘maar’ een bouwvakker, maar ik heb hiervóór ook gestudeerd …’ ‘Maar’ een bouwvakker. De negatieve houding ten opzichte van de materie zit er diep in in de westerse traditie. Theologisch hoeft die al lang niet meer te worden geventileerd. Wat veel belangrijker is, is dat ze is vastgelegd op het fundamenteelste niveau van onze beschaving: het geld.
Theologisch is die waardering de schuld van het christendom, zo betoogde de twintigste-eeuwse theologie in navolging van Hegel en Marx. Als God tegenover deze wereld bestaat als het hoogste niet-materiële wezen, dan is ‘geest’ belangrijker dan materie. Toegegeven, de twintigste-eeuwse theologie heeft daar een punt. Bij Augustinus, die aan deze stroom in het christendom sterke voeding heeft gegeven, vind je voortdurend hiërarchische beschrijvingen van het universum. Planten zijn meer dan stenen, want ze leven, dieren zijn meer dan planten, want ze hebben een ratio, mensen zijn meer dan dieren, want ze zijn dragers van het beeld van God, dat immaterieel is, zoals ook God immaterieel is. Overigens begint de vergeestelijking van God niet pas bij de hellenisering van het christendom in de tweede eeuw, maar is het hellenisme in het christendom er al vanaf het begin. ‘God is een geest, en die hem aanbidden moeten hem aanbidden in geest en in waarheid,’ zegt Jezus bij monde van het Johannes-evangelie. En het liedje van Elly en Rikkert gaat over 1 Petrus 1, over de bouw van een geestelijk huis.
Daarom vroeg ik mij op een ochtend af: hoe is dat nu eigenlijk voor God? Schept God met z’n handen? Voor óns is geest meer dan materie, denken meer dan doen, een boek hoogstaander dan een verbouwing, maar voor God?
Als ik dan nog even bij Augustinus te rade mag gaan: voor Augustinus is de materie als zodanig ‘een goed’, niet het hoogste goed, maar wel goed. De hiërarchisering van geest en materie is vooral ingegeven door zijn zondebegrip. Materie is risicovol omdat we geneigd zijn er absolute waarde aan toe te kennen. De roots van dat risico zitten overigens niet in de materie zelf. Daarmee is niets mis, mits gebruikt zoals ze bedoeld is. De roots zitten in onze geest, die zich van de bron van haar hoogste geluk heeft afgekeerd en zich nu druk maakt met van alles, als het maar niet God is. Het is zoals altijd: wie een hogere status heeft, heeft ook meer verantwoordelijkheid.
Maar voor God? God heeft van de verabsolutering van de materie geen last. God is ook niet geest zoals wij een geest hebben, oftewel God is niet geest als het tegengestelde van materie. Als je dan nog eens naar Augustinus kijkt, blijken er in Augustinus’ theologie ook draden te zitten die voor God een uitzondering maken. In God is er helemaal geen tegenstelling tussen denken en doen. God, zo zegt Augustinus, ‘denkt’ helemaal niet. Onze geest, die als geest vanuit ons perspectief meer is dan het lichaam, is voor God evengoed geschapen als ons lichaam. In de schepping kan de geest niet zonder het lichaam. Zowel geest als lichaam deelt ook in haar gebrokenheid, al ligt de verantwoordelijkheid voor die gebrokenheid in de geest, niet in het lichaam.
Scheppen doe je met je handen, zelfs een boek ‘scheppen’. Wie stilstaat bij de onmetelijkheid van het heelal en de minuscule schoonheid van de natuur moet wel zeggen dat scheppen met je handen niet minder is dan scheppen met je hoofd. Waarom dan tóch die hiërarchie in ons menselijke perspectief? Omdat, zo zou Augustinus zeggen, onze geest die gave in ons is, waardoor wij ons Diegene kunnen herinneren, kennen en liefhebben, die ons gemaakt heeft (De Trinitate, 14.15), waardoor wij kunnen weten wie al die schoonheid in het aanzijn heeft geroepen en we deze Drie-ene eeuwig kunnen genieten zonder ons te vervelen. Maar toch, zelfs ook dan, op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, krijgen we de materie er gratis bij.