Het gelukte leven (4)
Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden (Mattheüs 16:25).
Levensbehoud is levensverlies en omgekeerd. Daar komen de woorden van Jezus op neer, als hij zijn discipelen onderwijst in de navolging, in het wezen ervan en de consequenties. Woorden die ons uitdagen wanneer wij ons bezighouden met het thema van de jaarserie: het gelukte leven...
‘Wat moet een man doen om te (blijven) leven?’, vraagt Alexander de Grote volgens de legende aan een groep rabbijnen. ‘Laat hem zichzelf doden’, antwoorden deze. ‘Wat moet een man doen om zichzelf te doden?’, vraagt Alexander door. ‘Laat hem zichzelf in leven houden’, luidt het antwoord. Paradoxaal. Het is dan ook een joodse wijsheid. De pointe is derhalve een andere dan Alexander zocht met zijn vragen. Immers – wat is leven? De Thora leren en doen. Daartoe moet de leerling ‘zichzelf doden’. De Thora leren en doen betekent immers zichzelf veel ontzeggen, mogelijk alles, zelfs het leven. Wie dat niet doet, wie ‘zichzelf in leven houdt’, in zelf-genoegzaamheid en geestelijke luiheid, en misschien wel geloofsafval, die doodt zichzelf. Je leven verliezen juist door het te willen behouden. En omgekeerd. Het is een oud thema. Xenophon wist het ook, en met hem militaire strategen van alle tijden. De soldaat die bereid is moedig de dood in de ogen te zien, die heeft de meeste kans te overleven in de strijd.
‘Wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen, maar wie zijn leven zal verliezen om Mijnentwil die zal het behouden.’
Varieert Jezus hier dus op een bekend thema? In zekere zin wel. Het klinkt ook als een vaste spreuk, een kernwoord. We komen hem een aantal keren tegen in de evangeliën, bij alle drie, Mattheüs, Marcus en Lucas, bij verschillende leermomenten. Altijd gaat het om momenten dat Jezus de discipelen onderwijst in de navolging, in het wezen ervan en de consequenties. Levensbehoud is levensverlies en omgekeerd. We vullen wellicht zelf in gedachten verder aan. Zo is de weg van de Messias zelf. Hij gaat door lijden tot heerlijkheid, langs de weg van het Kruis ontvangt Hij de verhoging. Zo gaat het vervolgens ook in het leven van de gelovige, de volgeling. Dat leven is mortificatio en vivificatio. Die twee zijn in het leven van het geloof zijde en keerzijde. Sterven met Christus en met Hem opstaan in een nieuw leven. We zijn met deze tonen in het hart van de Bijbelse en gereformeerde vroomheid. De hoofdstukken over de zelfverloochening en het kruisdragen in de Institutie van Calvijn gaan hierover en horen tot de mooiste teksten die ik ken over deze thematiek.
Het is zo waar
Dat is ook geen wonder. Zo’n woord van Jezus raakt immers aan een grondbesef, een fundamenteel weten dat het ook wáár is. Dat het heilzaam waar is. Leven groeit aan weerstand. Bomen moeten geplant worden waar de wind vat op ze heeft, zo leerde ik het al als kind op de boerderij. Alleen zo vormen ze krachtige wortels en kunnen ze stormen beter doorstaan. Leven groeit aan weerstand, aan snoeien. Zo komt er vrucht aan de wijnstok, volgens Johannes 15 vers 1 tot 8. Het is antropologisch en psychologisch heilzaam waar. Wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen. Wie de hele wereld wint, maar schade lijdt aan de ziel, die heeft ten diepste niets. Heilzaam waar.
We waren het misschien een beetje vergeten in de afgelopen decennia van nadruk op zelfontplooiing, van ‘jij mag er zijn’, van nadruk op identiteit, ontwikkeling van ieders unieke talenten, van nadruk op authenticiteit. Allemaal óók waar, maar dit is ten diepste veel meer waar. ‘Tenzij de graankorrel in de aarde valt en sterft, …!’ Die kerntekst in het Johannesevangelie (Johannes 12:21) vat het in een ander beeld treffend samen.
Over human flourishing gesproken! Wat is het waar wat Jezus zegt!
Weten en doen zijn twee
Als het zo duidelijk is, moeten we het er dan nog over hebben? Toch wel. Om twee redenen. Als het dan zo duidelijk is, waarom blijkt het zo moeilijk om die weg ook te gaan? Dat ten eerste. Dat blijkt immers. In zijn hoofdstukken over de zelfverloochening en het kruisdragen gaat Calvijn er uitvoerig op in hoeveel moeite het God kost om ons mensen de zelfverloochening te leren. Dan moet het er soms hard aan toe gaan in ons leven. Calvijn gebruikt dan harde woorden en beelden: God slaat ons met allerlei rampen en beproevingen om ons te verootmoedigen: ziekten, rampen, een moeilijke echtgenote. Of we de achterliggende theologische visie van Calvijn op de Voorzienigheid – kort door de bocht gezegd: uit wat gebeurt kunnen wij de voorzienige regering van God de Vader direct aflezen – nu delen of niet, Calvijn heeft wel een punt. De genade van de zelfverloochening is bepaald geen erfgoed. Met andere woorden, reden genoeg om nog eens nader naar die teksten te luisteren. Weten en doen zijn kennelijk twee.
Maar er is nog een tweede reden. Ik ben ook wel wat wantrouwend bij die vanzelfsprekendheid, dat we wel echt weten waar het over gaat in die bekende Bijbelwoorden. Wat bedoelt Jezus met zelfverloochening? Is waar Jezus het over heeft wel zo vergelijkbaar met wat we algemeen ook wel aanvoelen? Moeten wij ons wellicht ook eerst op het verkeerde been laten zetten, zoals die rabbijnen deden bij Alexander de Grote. Om vervolgens misschien te ontdekken dat het verkeerde been het goede blijkt te zijn. Dat hoor ik als impliciete boodschap van de rabbijnen aan deze wereldheerser. Er is een Waarheid die het waard is om voor te sterven. Wie daaraan – of in het uiterste geval zelfs: wie daarvoor – sterft, die leeft nu juist. Die weet op het moment dat hij ervoor sterft dat hij echt geleefd heeft, en die heeft het eeuwige leven.
Laten we daarom kijken of we wel op het goede been staan met ons spontane en vanzelfsprekende ‘o ja’ bij deze bekende woorden van Jezus.
De kern – riskant leven
Bij bekende teksten zitten we gauw bij ons ‘o ja, natuurlijk’. Ons kruis op ons nemen. Natuurlijk: Kruis van Jezus en dus ons kruis; het lijden van Jezus en daarom ons lijden. Een goede christen heeft het moeilijk. Een goede christen lijdt. Eigenlijk moet een goed christen vervolgd worden. Dan staat de wagen stil. Ik loop vast in deze riedel. Want ja, ik word niet vervolgd; en lijd ik nu zo onder of aan mijn geloof? Dan zou ik overdrijven. Maar – ben ik dan wel een goed christen?
‘Goede vraag’, ben ik geneigd te antwoorden. Het is helemaal niet verkeerd om jezelf die vraag om de zoveel tijd te stellen. Ben ik wel een goed christen? Maar een goede vraag, gesteld in een verkeerde situatie, leidt heel gauw tot een verkeerd antwoord. Dat dreigt snel bij deze tekst. We moeten niet (te) snel de lijn trekken van Christus’ kruis naar ons kruis, wat dat ook moge zijn. Bij Mattheüs heeft Jezus in het voorgaande namelijk niet gesproken over zijn aanstaande kruisiging. De pointe is een andere.
Jezus gaat naar Jeruzalem. Dat moet. Dat is noodzakelijk gezien zijn roeping. Maar – het betekent risico. Gezien alles wat al gebeurd is, de toenemende spanningen tussen Jezus en de godsdienstige leiding van Israël, is het een risico. Zeker gezien wat er destijds met de profeten is gebeurd, en met menig rechtvaardige in het verleden. Die ‘Knecht(en) des Heren’ waar de profeet Jesaja het over heeft. Met menigeen liep het verkeerd af in deze stad Gods. Wanneer Hij, Jezus, nu naar Jeruzalem gaat, dan neemt Hij groot risico. Dat weet Hij. Jezus voorziet het en voorzegt het zijn discipelen. Hij is gekomen om de wil van de Vader te volbrengen, en die roeping volgen impliceert risico’s nemen.
Dat geldt dan ook voor ‘wie achter Mij wil komen’. Wie het ‘juk van het Koninkrijk’ op zich neemt (Mattheüs 11:26-28), neemt daarmee risico’s op zich. Allereerst al omdat je alles achter je laat. Daar begint het mee. Jezus volgen begint in het evangelie van Mattheüs bij vissers die alles loslaten, en achterlaten. Zij kiezen daarmee voor een riskant leven. Deed Abraham iets anders, toen hij op weg ging naar het land dat God hem zou wijzen? Je laat met die keuze van ‘volgen’ de zekerheden van het verleden los, en ook die voor de toekomst. Jezus volgen is met Hem meegaan naar Jeruzalem. Naar ‘ons Jeruzalem’, om in het beeld te blijven: naar plaatsen waar de roeping in de navolging óns brengt. En dat zijn altijd – ook – risicovolle plaatsen. Dat zijn niet alleen grazige weiden. Daar leidt de Goede Herder de zijnen ook naartoe. Maar – ook naar ‘ons Jeruzalem’. Wie volgt moet uit zijn of haar comfortzone.
Jezus (willen) volgen is de principiële en voortdurend herhaalde beslissing risicovol te leven. Dat is ‘je kruis op je nemen’. Natuurlijk kunnen wij dat niet meer horen zonder direct aan de kruisiging van Jezus te denken, en dus aan de vervolgingen, het daadwerkelijk lijden om Christuswille. Ongetwijfeld hebben de eerste christenen dat zo gehoord en in hun eigen situatie van daadwerkelijke vervolgingen als troost-woord gehoord. Er overkomt ons niet iets vreemds. Maar dit is de kern: riskant leven. Geloven is risico’s nemen.
Oefening in zelfverloochening
Daarom vraagt navolging de verloochening van ons zelf. Liever spreek ik van de oefening in zelfverloochening. Vanwege die eigen aard van het geloof: risico’s nemen, het vertrouwde loslaten en de toekomst openhouden naar Gods roeping toe. Zijn Koninkrijk dat niet van deze wereld is. We zijn burgers van twee werelden. Dat is de gestalte van ons leven. We zijn door onze doop overgezet in de hemel, maar we leven nog op deze aarde. We hebben één paspoort, dat van het Koninkrijk der hemelen. Het andere hebben we ingeleverd. We leven in den vreemde. De machten van deze wereld kunnen ons zo oppakken, en zelfs uitzetten. Daarom is het zo belangrijk dat er geen kwaad gerucht over jullie uitgaat in de wereld, zegt Petrus, zodat zij geen reden hebben tot vervolging. Als ze ons dan toch uitzetten, dan hebben zij ons zonder reden gehaat, zegt de apostel met zoveel woorden.
Zo is onze staat. We horen een ander koninkrijk toe. Daar zijn we naartoe op weg. Dat is een voortdurende oefening in zelfverloochening. Daarmee doelen we op de binnenzijde van het geloof. Dat voelen we aan. Het gaat over ons ‘zelf’. Een krasse vertaling, maar niet onjuist, zegt: Wie achter Mij wil komen, die zegge ‘neen’ tegen het eigen ‘ik’. Je ‘ik’ ontkennen. Dat klinkt als vloeken in de moderne pastoraal-psychologische en therapeutische kerk. Klopt. We moeten dat ook niet gaan psychologiseren. Dan liggen de misverstanden om de hoek. De tekst bedoelt geen verheerlijking van hen die ‘altijd klaar staan om te helpen’, maar tegelijk voor zichzelf klagen: ‘Waarom moet ik altijd helpen?’. Het bederf van het beste deel van onze christelijke vroomheid is altijd het slechtste, ook in dit geval als dit.
Zelfverloochening is geen psychologische eigenschap, laat staan een psychische afwijking, als soort vreemde ‘vrucht’ van de wedergeboorte. Gelovigen zijn geen gemankeerde mannen en vrouwen, ontdaan van hun vitaliteit, maar mensen die ‘willen volgen’, die eenmaal besloten en steeds opnieuw besluiten risicovol te leven, en daarmee een innerlijk gevecht niet uit de weg gaan. Het gevecht tegen het eigen ‘ik’.
De kinderen van het Koninkrijk der hemelen zijn strijders. In hun oefening in zelfverloochening. De rest is een makkie, zo belooft Jezus. Want leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben … dat Mijn juk zacht is en Mijn last licht.
Concreet?
Hoe wordt dit nu concreet, die oefening in zelfverloochening? Dat wordt gaandeweg geleerd, in het concrete leven. Daarom verklaart Jezus deze dingen ook in verhalen. Verhalen die wij zelf in ons leven verder schrijven. Verhalen die blijven bestaan, omdat we staande bleven in de strijd van de zelfverloochening. Die levensverhalen gaan mee in de opstanding ten laatsten dage.
Drie van die verhalen staan in Lucas 14 (7 tot 24, met de toepassing daarop volgend in vers 25 tot 35). Als voorbeeldverhalen voor ons leven in de oefening van de zelfverloochening. We vinden de tekst in het kader bij dit artikel.
Lucas 14 vers 7 tot en met 24
7 Hij vertelde de genodigden een gelijkenis, want hij had gezien hoe ze de ereplaatsen voor zichzelf kozen. Hij zei tegen hen: 8 ‘Wanneer u door iemand wordt uitgenodigd voor een bruiloft, kies dan niet de ereplaats, want misschien is er wel iemand uitgenodigd die voornamer is dan u, 9 en dan moet uw gastheer tegen u zeggen: ‘Sta uw plaats aan hem af.’ Dan zult u beschaamd de minste plaats moeten innemen.
10 Als u wordt uitgenodigd, kies dan de minste plaats, zodat uw gastheer tegen u zal zeggen: ‘Kom toch dichterbij!’ Dan wordt u eer betoond ten overstaan van iedereen die samen met u aan tafel aanligt. 11 Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, en wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.’
12 Hij zei ook tegen degene die hem had uitgenodigd: ‘Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. 13 Wanneer u mensen ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit. 14 Dan zult u gelukkig zijn, zij kunnen voor u dan wel niets terugdoen, maar u zult ervoor beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.
15 Toen een van de anderen die aan tafel aanlagen dit hoorde, zei hij tegen hem: ‘Gelukkig al wie zal deelnemen aan de maaltijd in het koninkrijk van God!’ 16 Jezus vervolgde: ‘Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. Toen het tijd was voor het feestmaal, stuurde hij zijn dienaar naar de genodigden om tegen hen te zeggen: ‘Kom, want alles is klaar.’ 18 Maar een voor een begonnen ze zich te verontschuldigen. De eerste zei: ‘Ik heb net een akker gekocht, die ik beslist moet gaan bekijken. Tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.’ 19 En een ander zei: ‘Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga ze keuren; tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.’ 20 Weer een ander zei: ‘Ik ben pas getrouwd en daarom kan ik niet komen.’
21 Toen de dienaar teruggekomen was, bracht hij zijn heer verslag uit. De heer des huizes ontstak in woede en zei tegen zijn dienaar: ‘Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.’ 22 Toen de dienaar hem kwam melden: ‘Heer, wat u hebt opgedragen is gebeurd, en nog is er plaats’, 23 zei de heer tegen hem: ‘Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn. 24 Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal
van mijn feestmaal proeven.’ ’
Netwerken (Lucas 14 vers 7 tot en met 11)
Het eerste verhaal gaat over ‘netwerken’. Belangrijke mensen geven etentjes voor en met andere belangrijke mensen. Bij die etentjes worden belangrijke dingen behandeld. Het is dus belangrijk dat jij uitgenodigd wordt, dat jij in beeld bent, en dicht bij die belangrijke mensen komt te zitten. In de VIP-room, aan de tafel van de belangrijkste gasten. Dan ben je ook in beeld van de camera. We zien het voor ons. Zo gaan de dingen, en zo gaan ze meer en meer. Ze doen een beroep op ons ego. Je moet goed zorgen voor je cv. Je moet vindbaar zijn op internet. Je kunt niet anders meer, zeggen we. Je moet jezelf verkopen, anders kun je het vergeten. O? Is dat zo? Hier begint het gevecht voor wie eenmaal heeft lief gekregen en ‘ja’ heeft gezegd tegen een rijk niet van deze wereld. Wanneer je wordt uitgenodigd voor een belangrijke maaltijd, een bruiloft bijvoorbeeld, ga niet op de belangrijkste plek zitten. Als er een belangrijker iemand binnenkomt, en de gastheer moet jou vragen je plaats af te staan, wat denk je? In die wereld van schaamte. Vreselijk. ‘Ga, wanneer je wordt uitgenodigd in de bescheiden ruimte zitten’. Misschien komt hij en zegt: ‘Vriend, kom hogerop!’
Wie brengt dit op in een wereld die gebouwd is op een ander principe. Het principe van de elleboog, van het recht van de sterkste, de slimste, de handigste. Wie brengt het op? Is het niet hij of zij die gelooft, die weet wat hij of zij waard is in dat andere Rijk, niet van deze wereld? Hij of zij die gelooft dat ‘wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert – oefent in zelfverloochening – zal verhoogd worden’. Die daarom het risico durft nemen. Want hij is innerlijk vrij.
Vandaag gaan zij voor (Lucas 14 vers 12 tot en met 14)
In het tweede verhaal van Jezus zitten wij aan de andere kant. Wij geven zelf een diner. Dat doen we ook geregeld. Diners met belangrijke mensen, die gaan over belangrijke dingen die ook voor jou van belang zijn. Je weet dat het een spel is, van geven en nemen onder een goed glas wijn. Wie het spel niet goed speelt kan het schudden. Investeren in relaties, noemen we dat. Daar is eigenlijk niet zoveel mis mee.
Tot die dag dat het verhaal van Jezus die gewone gang van zaken doorkruist. ‘Wanneer je een maaltijd aanricht, een diner, nodig niet je vrienden uit, je broers, je verwanten, je buren. Ga die voorbij, en nodig de armen, de lammen, de blinden uit.’ Zien we het voor ons? In die wereld toen, van rangorden en onderlinge familieverplichtingen, van evenwicht in de verhoudingen. Die verstoren. Die wereld van belangen laten voor wat die is. De wereld waar jij hen uitnodigt, omdat je weet dat zij jou terug zullen vragen. Die wereld door het Woord van Jezus laten verstoren, door hen uit te nodigen die je niet kunnen terugvragen. Wat een enorm risico! Waarom zou je het doen? Wat doet mensen dat wagen? Twee redenen noemt Jezus. Zij die niets kunnen terugdoen, zullen je zegenen. Zij zullen in de hemel je naam noemen, zegt een rabbijnse vertelling. Je hebt daarmee een schat in de hemel. Dat is de tweede reden die Jezus noemt. ‘Het zal je worden vergolden bij de wederopstanding van de rechtvaardigen.’ Wat is dat een vreemde opmerking. Gaat het dan toch om ‘een goede investering doen’, en dan nu in de eeuwige toekomst? Je kunt het erin horen. Maar ik denk dat het echt om iets anders gaat, iets wat ons anno 2010 heel erg aangaat. Wie achter Jezus aangaat, wie bij zijn Rijk hoort, bij dat Rijk waar wie achteraan kwam, vooraan zit, en wie dienovereenkomstig keuzen maakt die bij dat Rijk horen, die heeft zijn schat in de hemel. Hij is met Christus geborgen in God. Die kan op het beslissende moment als het verhaal van Jezus zijn pad kruist, zijn belangenafwegingen kruisigen. Hij is liever een gezegend mens in de navolging dan een gevierd mens op feesten en partijen. Wie in Christus vrij is, weet op beslissende momenten te zeggen: ‘Nu even niet! Zij gaan voor.’
Het is maar waar je je prioriteiten legt (Lucas 14 vers 16 tot en met 24)
Dan doorkruist Jezus onze weg met een derde verhaal. Daarin staat de h/Heer zelf in het centrum. Hij nodigt uit voor een fors diner. De bedienden gaan uit, met de uitnodigingen. Uiteraard naar de vrienden, de buren, de broers, verdere familieleden. Zo hoort dat. Maar – dan gebeurt het ongehoorde: de ene afzegging volgt op de andere. Van die afzeggingen, waarbij je als het jezelf betreft voelt: ik kan er niks van zeggen, het zijn op zich valide argumenten, maar het is maar wat hij of zij belangrijk vindt. Je voelt het als je de afzegging ontvangt. Je voelt het evengoed als je jouw afzegging mailt. ‘Ik kan echt niet. Dit werk of die afspraak gaat echt voor. Het spijt mij verschrikkelijk.’ Maar je weet ook, het is maar waar je prioriteiten liggen.
Welnu, daarmee hebben we het punt te pakken. Waar de prioriteiten van de Heer liggen, is helder. Zijn huis moet vol worden. Daarom moeten de knechten naar de armen binnen de stad, en daarna buiten de stad, naar het echte gespuis. Totdat het vol is. Ongelooflijk. Wie buiten in het veld worden aangesproken, weten er geen raad mee, met die uitnodiging. Zij? Zij zijn de prioriteit van de Heer? Het kan er niet bij ze in. Ze moeten bij de arm meegesleurd worden.
Het verhaal van de Heer doorkruist op momenten mijn levensverhaal. Het verhaal van de roeping tot het leven met risico’s. Om echt alles te laten voor wat het is. Omdat iets, Iemand anders prioriteit heeft. Het grote diner van de Heer der wereld. Dat vraagt mensen die weten waar de prioriteiten liggen en die daarvoor kiezen. Omdat zij zelf vrij zijn. Vrij om hun agenda te schonen wanneer zo’n moment daar is. Wat zou ik de hele wereld winnen en schade lijden aan mijn ziel? Dit gaat vóór.
Dat zijn de strijders van het Koninkrijk der hemelen.
Dr. H. de Leede is oud-rector van het seminarium van de Protestantse Kerk, en thans werkzaam als senior-docent homiletiek en onderzoeker aan de Protestantse Theologische Universiteit.