Over secularisme en wat heilig is voor een ander
Afgelopen zomer leverde ik het manuscript in van een boekje. Het onderwerp is de vrijheid van meningsuiting en de manier waarop het debat daarover telkens op religie en religieuze overtuigingen stuit. Zo blijkt de vrijheid van meningsuiting zelden te betekenen wat ze eigenlijk betekent. Voortdurend heeft het debat een ideologische lading die alle eigenlijke inhouden overschaduwt. Een analyse van dit debat vormt zo een aardige barometer van het ideologische peil van de huidige Nederlandse samenleving. Gaandeweg werd duidelijk hoe dominant het secularisme daarin is geworden.
Om met het eerste te beginnen. Het publieke debat over de vrijheid van meningsuiting, een prominent thema sinds Fortuyn en vooral sinds de moord op Van Gogh, blinkt uit in paradoxen. Zo blijkt – een heel fraaie paradox – de discussie over de vrijheid van meningsuiting vaak letterlijk taboe.
In een speciale uitzending van het actualiteitenprogramma Nova in februari 2006 die helemaal aan het onderwerp gewijd was, traden onder meer Pieter Broertjes en André Rouvoet op. Toen Rouvoet uitlegde dat er niet a priori een rangorde in grondrechten bestaat, en dus ook de vrije meningsuiting opereert te midden van andere fundamentele burgerrechten, weigerde de hoofdredacteur van de Volkskrant elke verdere discussie. Volgens hem was de vrijheid van meningsuiting absoluut en was iedere relativerende opmerking dermate taboe, dat hij zich demonstratief afwendde en afzag van verdere discussie.
Liberale taboes
We hebben het dan over het verschijnsel van het liberale taboe, de voornaamste actuele vorm waarin taboes zich in de moderne Nederlandse samenleving voordoen, al worden ze niet vaak als zodanig benoemd. Dat is namelijk taboe (en kun je hooguit in een blad als Wapenveld een keertje opmerken). Maar taboes – ook liberale – zijn alleen te begrijpen vanuit de overstijgende of zelfs regelrecht religieuze waarden die ze afschermen. Dat gold en geldt voor taboes die met christelijke overtuigingen samenhangen, maar evenzeer dus voor die rond liberale en seculiere heilige huisjes. De hele taboesfeer rond de vrije meningsuiting vormt op zich dus al een sterke indicatie van de waarden en zelfs religieuze waarden die erbij in het geding zijn.
Een tweede paradox is nog algemener. Zo blijken mensen die uitdrukkelijk vóór de vrijheid van meningsuiting opkomen, of er zelfs met spandoeken voor lopen te demonstreren, in de praktijk vaak de grootste tegenstanders. In het onderzoek bleek nog eens ten overvloede dat de vrijheid van meningsuiting feitelijk onbedreigd is, onbedreigder zelfs dan ooit. Zoals er tegelijk ook meer dan ooit van deze vrijheid gebruik wordt gemaakt, zodanig zelfs dat er redenen zijn aan te voeren voor de soms gehoorde vraag, of er misschien ook grenzen aan deze vrijheid zijn. Voor zover er dan ook sprake is van een bedreiging van deze vrijheid, komt die uitsluitend van de kant van mensen die zich er het hardst op beroepen.
Het burgerrecht dat de vrijheid van meningsuiting is, heeft immers alleen betekenis als recht van minderheden en individuen om af te wijken van de heersende moraal of van het gevestigde standpunt, van de meerderheid dus. Het (ten onrechte) aan Voltaire toegeschreven klassieke maxime luidt, dat juist wanneer we iemands mening verfoeien, we diens recht om ervoor op te komen te vuur en te zwaard zullen verdedigen. De vrijheid van meningsuiting is dan ook nooit primair het recht dat je claimt voor jezelf, maar de vrijheid die je gunt aan anderen. Het is het basisprincipe dat ten grondslag ligt aan alle grondrechten.
Liberale jihad
Karakteristiek voor de wending die het actuele debat in Nederland heeft ondergaan is echter, dat deze fundamentele noties naar de achtergrond zijn verdrongen. Op de voorgrond is een betekenis komen te staan die vooral voortvloeit uit enkele centrale waarden die in zwang kwamen met de culturele revolutie van de jaren zestig en zeventig. Zoals onder meer Charles Taylor aanvoert, kwamen toen nieuwe waarden als authenticiteit, zelfbeschikking en zelfexpressie op de voorgrond te staan. Wat tegenwoordig vrijheid van meningsuiting heet, is vaak weinig anders dan een wat ongelukkig neologisme voor wat tijdens de culturele revolutie `mondigheid’ heette.
Voor velen is deze vorm van vrijheid nauw verbonden met het autonome individu dat zich van de kluisters van het religieuze verleden heeft bevrijd. Doorgaans wordt de vrijheid van meningsuiting opgevat als een seculiere waarde, die als vanzelfsprekend tegenover religie staat. Het hele debat wordt beheerst door de veronderstelling dat de vrije meningsuiting minder populair is onder gelovigen, en al helemaal niet onder moslims. De vrije meningsuiting kan dan ook gelden als een bij uitstek seculier credo dat in stelling wordt gebracht tegen religie in het algemeen en de islam in het bijzonder.
De vrijheid van meningsuiting is dus vooral zo populair omdat er iets anders dan vrijheid van meningsuiting mee wordt bedoeld. In plaats van een open vrijheid die juist ook geldt voor anderen, heeft men een ideologisch geladen, exclusieve invulling in gedachten. De vrijheid van meningsuiting dient veelal als een slogan voor exclusief liberale en seculiere opvattingen. Het is de voornaamste reden voor de komeetachtige opkomst van dit begrip sinds de dagen van Fortuyn en onderdeel van wat je enigszins beeldend een `liberale jihad’ zou kunnen noemen.
In 2002 pleitten de toenmalige VVD-kamerleden Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders in een gezamenlijk opiniestuk in NRC Handelsblad letterlijk voor deze liberale jiha. Fundamentele grondrechten als de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting zouden volgens hen desnoods moeten worden opgeschort om te verhinderen dat radicale moslims er gebruik van zouden maken. Een `liberale jihad’ zou moeten voorkomen dat islamisme voet aan de grond zou krijgen. Een beperking van liberale vrijheden op de korte termijn zou de liberale rechtstaat op de langere termijn moeten redden, zo luidde hun betoog.
Secularisme als ideologie
Vaak is deze liberale jihad de werkelijke inzet van het debat. Bij de vrijheid van meningsuiting gaat het dan vooral om een ideologische strijd tegen een denkbeeldige vijand, niet alleen die van de islam maar die van alle vormen van religie. In het debat over de vrijheid van meningsuiting vervult daarom het opkomende secularisme een hoofdrol, in nauwe samenhang met het eveneens als seculier opgevatte liberalisme. Volgens diehard secularisten als Paul Cliteur is religie immers de bron van alle conflict en kan alleen een publieke omarming van secularisme zorgen voor samenhang en maatschappelijke binding.
Veel draait dus om de verbanning van alle vormen van religie uit de publieke sfeer. Soms wordt daarvoor verwezen naar de scheiding van kerk en staat, die dan – ten onrechte – wordt opgevat als een scheiding tussen staat en religie. In de ogen van Paul Cliteur kunnen seculiere mensenrechten dienen als tegengif voor religieuze waarden. In zijn ogen staan religie en moderniteit namelijk diametraal tegenover elkaar. De dreigende terugkeer van religie in het publieke leven is dan een serieuze bedreiging van moderne waarden.
Kernwoord bij Cliteur en andere secularisten is het woord ‘seculier’. Dat heeft bij hen een nieuwe betekenis gekregen, die inmiddels ook algemeen in zwang begint te raken. Oorspronkelijk betekent seculier immers niets anders dan neutraal. De seculiere staat is gewoon een equivalent van de liberale staat, de rechtstaat. Seculier staat voor de neutrale ruimte die de staat biedt, de min of meer gelijke rechten voor diverse stromingen, religieuze en niet-religieuze.
Bij Cliteur en andere secularisten heeft seculier een positieve lading gekregen. Seculier staat bij hen voor secularisme, een ideologie. In hun ogen moet de staat ook in levensbeschouwelijke kwesties partij kiezen. Met het voorbeeld van de Franse laïcité voor ogen pleiten ze voor een staat die religie zoveel mogelijk uit het publieke domein verbant en vervangt door ‘seculiere’ waarden.
Oskar Verkaaik
In 2009 verscheen van de Amsterdamse antropoloog Oskar Verkaaik het beste boek tot dusver dat dit nieuwe Nederlandse secularisme beschrijft. In Ritueel burgerschap bekijkt Verkaaik de Nederlandse samenleving met dezelfde antropologische bril als waarmee hij ook naar Pakistan kijkt. Het levert boeiende beschouwingen op, mede omdat hij moderne rituelen analyseert op de waarden die ze expliciet en impliciet uitdrukken. Het voornaamste onderwerp van onderzoek zijn de nieuwe rituelen rond de inburgering en wat die verraden over het zelfbeeld van de moderne Nederlandse samenleving.
Sinds Fortuyn is Nederland in de ban van een nieuwe vorm van nationalisme, constateert Verkaaik, dat op een wonderlijke manier herinnert aan Pakistan, een land waarin hij ook als onderzoeker heeft gewoond. In Nederland is het nieuwe nationalisme seculier van aard, maar daarmee nog niet wezenlijk anders. Zoals in Pakistan de islam, zo geldt in Nederland het secularisme als de kern van de Nederlandse cultuur. In beide gevallen pakt dat op een vergelijkbare manier uit voor het zelfbeeld van de natie en voor de positie van minderheden.
In de nieuwe rituelen rond de inburgering worden de dominante waarden zichtbaar. Telkens blijken de verworvenheden van de culturele revolutie te worden gepredikt als de waarden van de moderne Nederlandse samenleving. Dat betreft dus individualisme en zelfbeschikking, maar ook emancipatiewaarden als vrouwenrechten en homorechten. En bovenal ook secularisme. Voortdurend heerst de veronderstelling dat migranten moeten worden ingewijd in deze verlichte waarden en dat met name moslims ze nog niet deelachtig zijn.
Secularisme staat in dit schema niet voor een neutrale publieke sfeer met gelijke rechten voor verschillende overtuigingen, maar eerder voor een vorm van atheïsme, of in elk geval religieloosheid.
Bevrijdingsliberalisme
Verkaaik laat zien hoe het Nederlandse secularisme zichzelf presenteert in termen van vrijheid en individualisme, waarden die dan tegenover religie staan. Want het secularisme begrijpt zichzelf vooral in zijn tegenstelling tot religie. Volgens het gangbare secularisme is er met religie geen vrijheid mogelijk, geen individualisme, geen emancipatie en geen tolerantie. Alleen voor mensen die van religie bevrijd zijn zou de weg naar al dit soort begerenswaardige moderne waarden en volwaardig Nederlanderschap openliggen. Secularisme, kortom, is de heersende ideologie en de dragende mythe onder de moderne Nederlandse samenleving.
In die vorm kan het secularisme uitgesproken radicaal en intolerant zijn, constateert Verkaaik. Met name tegenover moslims – maar dus ook tegen conservatieve gereformeerden – werpt men zich graag op als verdedigers van een bedreigde seculiere moraal. Testcase bij uitstek zijn homorechten en vrouwenrechten, die gelden als de ultieme Nederlandse waarden. Seksuele vrijheid en de gelijkheid van mannen en vrouwen markeren dan het cruciale verschil tussen secularisme en religie.
Het motief ligt niet in de inhoud van deze rechten zelf, maar in hun bruikbaarheid bij het onderscheiden van de vijand, of wat Verkaaik noemt ‘de speculatieve moslim’. Het gaat niet om wat moslims werkelijk vinden en ook niet werkelijk om homorechten. Alles draait om het creëren van een vijandbeeld dat het mogelijk maakt alsnog tot een positieve voorstelling te komen van een eigen, moderne identiteit. Om secularisme dus en een specifiek Nederlandse vorm van bevrijdingsliberalisme.
Verkaaiks constateringen worden ook wel met ander empirisch onderzoek ondersteund. Zo constateert amica Joke van Saanen in haar – vooral voor Trouwlezers – befaamde fundamentalisme-onderzoek dat fundamentalisme in de praktijk vaker niet dan wel met religie samenhangt. De meeste `fundamentalisten’ die uit haar onderzoek naar voren komen, noemen zichzelf agnost, humanist of atheïst.
John Gray
De afgelopen jaren heeft met name de Britse politieke filosoof John Gray de vloer aangeveegd met dit `religieuze’ en ideologische karakter van moderne overtuigingen. Volgens Gray zijn alle uit de Verlichting afkomstige stromingen en opvattingen gewoon moderne vormen van religie. Zijn boek over de moderne utopische dromen, Zwarte Mis uit 2007, opent met een krachtige stelling: ‘De moderne politiek is een hoofdstuk in de geschiedenis van de religie.’.
Of het nu gaat om socialisme, communisme, humanisme of liberalisme, meent Gray, allemaal zijn het moderne gestalten van religie. Stuk voor stuk zijn ze te herleiden tot het westerse christendom, al vormen ze daarvan extreme voortzettingen. Vooral dankzij de koppeling met een uitgesproken vooruitgangsgeloof hebben al deze moderne ideologieën de neiging te ontsporen, waarschuwt hij. Traditionele religies als christendom en islam zijn daarbij vergeleken veel rationeler, evenwichtiger, en meestal ook gematigder.
In zijn ogen is de moderne liberale kritiek op religie en de poging die terug te brengen tot de privésfeer dan ook weinig anders dan een botsing tussen verschillende religieuze opvattingen. De pretentie dat dit secularisme zou streven naar een neutrale publieke ruimte die alleen moet worden gevrijwaard van religie, kan geen genade vinden bij Gray. In zijn ogen zijn secularisme en seculier humanisme zelf ook uitgesproken religieuze standpunten en leggen ze een sterkere claim op mensen dan de meeste traditionele vormen van religie. ‘Het hedendaagse humanisme is een religie die het inzicht in de menselijke zwakheid van de traditionele religies mist.’
Deze blinde vlek voor het eigen religieuze gehalte noemt Gray de paradox van het secularisme. ‘Seculiere samenlevingen geloven dat ze religie achter zich hebben gelaten, terwijl ze in werkelijkheid alleen maar de ene verzameling mythen hebben ingeruild voor de andere.’
Seculiere theocratie
Met de opkomst van het secularisme is een nieuwe fase begonnen in het debat over de Nederlandse rechtstaat. Vanouds is de liberale of seculiere staat een staat die zich neutraal opstelt, die min of meer gelijke rechten en vrijheden gunt aan diverse stromingen, religieuze en niet-religieuze, minderheden en meerderheden. Vanouds is het dus gewoon een equivalent van de rechtstaat.
Op het moment dat ‘seculier’ opgevat gaat worden in termen van het secularisme, dus als een ideologie, ontstaat echter een nieuwe fase. Als het secularisme de dominante ideologie wordt, wordt het in feite ook een nieuwe vorm van publieke religie, ook al is de inhoud min of meer atheïstisch. In plaats van een neutrale overheid en een rechtstaat ontstaat er dan een staat met een duidelijk heersende moraal, een voorgeschreven ideologie. In Nederland begint het secularisme die rol te vervullen, mede ook doordat het dominante liberalisme zich steeds meer met dit secularisme is gaan identificeren.
Liberale secularisten als Paul Cliteur kijken vaak naar Frankrijk als lichtend voorbeeld. Ook de Franse staat heeft (net als Turkije en Mexico, maar die landen spreken minder tot de verbeelding) secularisme verheven tot in feite een soort staatsgodsdienst. In de Franse traditie heet dit openbare secularisme laïcité of laïciteit. Voor veel moderne liberalen geldt dit als het liberale model bij uitstek, ook al vertoont deze laïciteit typisch Franse trekken die in Nederland niet meteen op herkenning kunnen rekenen.
De Franse laïciteit wordt ook aangegrepen voor het pleidooi voor afschaffing of in elk geval inperking van de vrijheid van godsdienst. De gedachte is dan, dat net als in de Franse laïciteit, religie moet worden verbannen naar de strikte privésfeer. Alle publieke aspecten van religie zouden zoveel mogelijk moeten worden geweerd en vervangen door een strikt seculiere moraal.
Je zou een dergelijk pleidooi ook kunnen lezen als een pleidooi vóór exclusieve rechten en nieuwe privileges. Maar dan voor secularisme, voor een meerderheidscultuur, ten koste van minderheden als behoudende gereformeerden, katholieken en moslims. En je zou ook kunnen betogen dat dit secularisme in feite een vorm van seculiere theocratie voorstaat, een publieke religie die alle andere vormen van religie naar de privésfeer wil verbannen.
Wat heilig is voor een ander
In een lang opiniestuk dat vijf jaar geleden in Letter & Geest van dagblad Trouw verscheen, hield kardinaal Joseph Ratzinger een opmerkelijk pleidooi voor Europa als een rechtsgemeenschap. Een van zijn stellingen luidt dat die rechtsgemeenschap ook ‘eerbied voor het heilige’ zal moeten opvatten. Daarmee doelt Ratzinger niet alleen op het christendom, maar ook op andere religies.
Het gaat ook om eerbied voor wat de ander heilig is. In dit verband brengt hij zelfs de vrijheid van meningsuiting ter sprake. ‘De grens van de vrijheid van menings¬uiting ligt daar, waar de eer en de waardigheid van de ander vernietigd wordt; ze is geen vergunning om te lie¬gen of om mensenrechten te overtre¬den.’
De latere paus verwoordt daarmee de kern van de rechtstaat. Wanneer de rechtstaat staat voor het recht van de ander, erkent de rechtstaat ook wat voor de ander heilig is. Dat is een positieve verwoording van de gulden regel die in een Nederlands spreekwoord negatief wordt uitgedrukt: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook de ander niet. Niet zonder betekenis kennen we van Jezus van Nazaret de positieve lezing: Behandel anderen steeds zoals je zou willen dat ze jou behandelen.
Rechtstaat
Een echte rechtstaat geeft ruimte aan wat heilig is voor een ander. In mijn boekje kom ik tot de conclusie dat de meest fundamentele vrijheid van de rechtstaat uiteindelijk niet de vrijheid van meningsuiting is. En ook niet de vrijheid van godsdienst. Maar de vrijheid van geweten. De menselijke vrijheid wortelt uiteindelijk in de vrijheid van het menselijke geweten.
Het is een oude notie, bekend en erkend in het christendom en dus ook in het humanisme, maar natuurlijk breder dan dat. Een verwant begrip is de menselijke waardigheid, een in de renaissance ontstaan idee dat er nauw mee samenhangt en dat niet voor niets ook door Ratzinger wordt genoemd. Maar de menselijke waardigheid is uiteindelijk afhankelijk van de erkenning dat ieder mens beschikt over een geweten. En dat dit onaantastbaar is.
Als grondrecht erkent de vrijheid van meningsuiting vooral het recht van de ander, inclusief wat heilig is voor de ander. Ook andere grondrechten, zoals de vrijheid van godsdienst, doen dat. De vrijheid van meningsuiting kan daar niet tegen worden uitgespeeld. Juist het samenspel van verschillende grondrechten die elk hun eigen domein bedienen, garandeert de vrijheid van burgers en van de samenleving als geheel.
Daarom had Rouvoet gelijk en Broertjes ongelijk.
Cv
Johan Snel is verbonden aan de Christelijke Hogeschool Ede als docent journalistiek en onderzoeker bij het lectoraat Religie in Media en Publieke Ruimte.