Worstelen met de NAAM

Over Boele Ytsma en andere postmoderne twijfelaars

In het postmoderne denken is er veel aandacht voor Gods NAAM. Auteurs worstelen vooral met de consequenties van de vertaling van de Godsnaam voor wie en wat God is voor mensen in hun alledaagse (geloofs)leven. Van Boele Ytsma, een van hen, las Arie van der Knijff twee onlangs verschenen boeken. Zijn leeservaringen leidden tot dit persoonlijke verslag van een worsteling.

De vraag naar de werkelijkheid áchter het water is een bijzondere vraag die me al bijna mijn hele leven bezighoudt. Hij kreeg voor het eerst, als een schok, vorm in de herfst van 1969.
Als jongetje van bijna zes stond ik voor het raam van ons oude huis in de polder. Achter mij de warme kachel, vóór mij het wijde uitzicht, waarboven een enorme regenbui mijn kant opkwam. Het ene moment het uitzicht, terwijl direct daarna het hele raam overspoeld werd door een complete wolkbreuk. De hele polder was verdwenen, de ruit was nog minder dan een aquarel; er was, behalve water, niets meer te zien. Ik wíst dat achter dat water de polder was, en vroeg me af wat nu echt was: dat wat ik zag (water) of dat wat ik wist dat er achter was (de polder). Wat je ziet, of wat je weet? Het is de vraag die mijn hele verdere leven een rol heeft gespeeld. Jarenlang vooral door een fascinatie voor vragen rondom ‘kennis’, maar sinds enkele jaren als ‘wegwijzer’ in mijn persoonlijke theologische vragen.
Het speelt een rol in mijn reactie op de boeken van Boele Ytsma, internetpastor met veel aandacht voor zoekers en twijfelaars, schrijver en ondernemer. Mijn hele geschiedenis van bijna acht jaar godsverlating – ik verliet God, omdat ik Hem in mijn leven nergens meer op een positieve manier kon zien – kwam terug en alle vragen waar ik mee geworsteld had vroegen om een verdieping van hun antwoord. Het nadenken over Ytsma’s Van de kaart, manifest van een gepassioneerd twijfelaar en zijn Authentiek, de zoeker en het verlangen maakte voor mij duidelijk dat er in mijn omgaan met de vragen een verandering was opgetreden die ik zelf nog niet had opgemerkt.

Een gemeenschappelijke worsteling

Dat het postmoderne denken ook zijn invloed heeft op de kerk en op de gelovigen persoonlijk was te verwachten. Waar waarheidsvragen verdrongen worden door betekenisvragen, kunnen ‘zeker weten en vast vertrouwen’ veranderen in twijfel, woede en ontkenning. Dan worden, zoals Klaas Hendrikse dat zegt, de antwoorden achtergelaten, maar de vragen meegenomen.
Het bijzondere aan die meegenomen vragen is dat ze allemaal verbonden zijn met één centrale vraag. Zowel bij Boele Ytsma als bij Klaas Hendrikse, maar bijvoorbeeld ook al bij Theo Witvliet, kwam ik in het verband van de vragen rondom de invloed van het postmoderne denken veel aandacht tegen voor Gods NAAM. Er wordt gezocht – en geworsteld – met de NAAM. Niet alleen met de vertaling van de Godsnaam, maar vooral ook met de consequenties van die vertaling voor wie en wat God is voor mensen in hun alledaagse (geloofs)leven. Bij alle drie de genoemde auteurs staat niet het zijn van God voorop en ook niet de brede context van de NAAM, het verbond, maar ze leggen de nadruk op het ‘erbij-zijn’ van God (Witvliet) of op het ‘meegaan’ van God (Hendrikse en Ytsma). Ik herken dit als de aanduiding van het existentiële van de twijfel. ‘Je weet niet meer wie God is en wat je aan Hem hebt. Je weet niet meer wie je zelf bent en hoe je in het leven staat.’ De worsteling met de NAAM van God maakt duidelijk dat twijfelen niet een onverschillig van het geloof weglopen is, maar het niet meer kunnen rijmen van de werkelijkheid van je eigen leven met het Bijbelse en kerkelijke kader dat tot dan toe je leven van betekenis voorzag. Ineens sta je op je eigen wankele benen en moet je opnieuw leren lopen. Alleen: waar moet je heen? En, wat mij persoonlijk betrof, de allesbepalende vraag óf je nog wel wílde lopen. Existentiële twijfel leidde tot een verschrikkelijke depressie en een withete woede. Zelfs áls God bestond, wilde ik niets meer met Hem te maken hebben. Eén van de belangrijkste kernnoties uit mijn leven, Gods leiding van ons leven, werd de bron van de grootste woede en de diepste verwijdering. Het zijn van God interesseerde me niet, Zijn ‘erbij-zijn’ zou Hem alleen maar verantwoordelijk maken voor wie ik was en wat me was overkomen en Zijn ‘meegaan’ (‘ga maar, dán ga ik met je mee’) werkte hooguit als gist voor mijn woede en wrevel en zeker niet als troost. Zelfs met deze ‘meegaande’ God bleef ik uiteindelijk helemaal alleen. Met zo’n NAAM had ik meer van Hem verwacht. Ik hoefde Hem niet meer.

Een ‘omgekeerd verbond’?

Boele Ytsma geeft in Van de kaart een goede beschrijving van deze twijfel, de woede, de eenzaamheid, de afwijzing en de pijn. Hij heeft ook aandacht voor de omgeving waarin je als twijfelaar leeft. Want je bent niet de enige die onder deze twijfel lijdt. De mensen om je heen (in mijn geval: mijn vrouw en kinderen) hebben het ook zwaar. Niet alleen omdat ze – wat je zelf nauwelijks ziet of beseft – meelijden met jou, maar ook omdat ze het in jouw pijn en woede moeten ontgelden, onzeker worden over waar het allemaal op uit zal lopen en ook zelf geraakt worden door de vragen en kritiek die je er allemaal uitgooit. Voor de omgeving van de twijfelaars mag daarom in het pastoraat wel extra aandacht en zorg zijn.
Toch werd in mijn geval juist die omgeving, het gezin, het begin van een ommekeer. Dacht ik lang dat ze zonder mij veel beter af waren, juist door hen ben ik gaan ervaren dat je in woede niet leven kunt, dat je Gods bestaan wel ontkennen kunt en Zijn ‘erbij-zijn’ met de feiten kunt proberen tegen te spreken, maar wat je onder je eigen ogen ziet gebeuren kun je niet ontlopen. Waar ik mee geconfronteerd werd, was wat ik maar het ‘omgekeerde verbond’ noem. Niet de vader droeg over aan de kinderen, maar de kinderen aan de vader. Ze weigerden zich neer te leggen bij het ongeloof en de twijfel van hun vader, maar zochten zelf de God waar hij niet meer van wilde weten. Ondanks alles wilden ze het met die God wagen. Voor hen wás Hij, leefde Hij en was Hij erbij. Ik kreeg door hen oog voor het meest bepalende kader van de NAAM: het verbond. Gods ‘erbij-zijn’, Zijn ‘meegaan’, staat niet op zichzelf, maar wordt gedragen door Zijn verbond. De ‘bevestiging van kind tot kind’ die ik in hen gestalte zag krijgen liet me terugdenken en dwong me om dingen vanuit een ander perspectief opnieuw te bezien. Er begon een zoektocht die zich het beste laat omschrijven met het begrip ‘gedenken’.

Gedenken

Met het begrip ‘gedenken’ kom ik ook bij het punt waar ik bij Boele Ytsma het meest tegenaan loop. Hij waardeert de twijfel mijns inziens te positief en is in het verlengde daarvan geneigd om in een brede zoektocht te blijven steken.
Aan het einde van de zomer zag ik bij een van de actualiteitenrubrieken een kort fragment over de pelgrimstocht naar Santiago de Compostella. Dat fragment legde voor mij de kern bloot van mijn probleem met de boeken van Boele Ytsma. De interviewer vroeg aan een aantal pelgrims wat voor hen belangrijker was: de pelgrimstocht of het aankomen in Santiago. Met andere woorden: waar ben je voor op reis, om de weg die je gaat of om het doel waar je naartoe trekt? Het antwoord van veel reizigers was voor mij eerlijk gezegd verbazingwekkend. Bijna alle dertigers en veertigers die deze vraag voorgelegd kregen, gaven aan dat de reis voor hen het belangrijkst was en dat ze zelfs niet goed wisten wat ze bij het einde van de reis moesten. Het reizen, het zoeken, was/is voor hen een lifestyle (of zelfs een uitvlucht). Dat is mijn belangrijkste bezwaar tegen de boodschap van Boele Ytsma: het vragen en zoeken is zijn doel geworden.
Ik zou als reactie op zijn boeken een pleidooi willen houden voor het gedenken. Ik denk dat het niet voor niets is dat de Bijbel daar steeds opnieuw op wijst als het gaat om het verbond. Alleen een actieve omgang met de geschiedenis van het verbond geeft grip op het eigen leven en kan ons brengen bij de Drager van het verbond. Alister McGrath noemt in Christus kennen acht doelen van gedenken. Voor mij waren daarvan in eerste instantie vooral de confrontatie met Gods trouw en het stimuleren om de situatie die verloren gegaan is te heroveren, van veel betekenis. Want er moet wel geknokt worden om werkelijk opnieuw te kunnen gaan gedenken. Het eerste waar je tegenaan loopt is je twijfel als gevolg van de menselijke factor in de verhalen. De twijfel heeft het Woord tot woorden gemaakt; daardoor zijn de getuigenissen over Gods handelen ook geworden tot verhalen van mensen over hun ervaringen en geschiedenis met God. Hoe herkenbaar die verhalen ook zijn als ze gaan over lijden, onderdrukking en wanhoop, ik lees ze nu toch echt eerst als een biografie van mensen. Het kost tijd en inspanning voor je eigen kritische blik je de ruimte geeft om daarachter niet alleen Gods zien, horen en kennen te vermoeden, maar die ook daadwerkelijk te willen zien als enige dragende verbinding in al die geschiedenissen. Om uit die momenten waarin je als het ware even een ‘glimp’ van Hem meende te zien (je er bijna een vinger op kon leggen), te durven en te willen concluderen dat Hij er toen in ieder geval was. En dat Hij deed wat Hij zei en tegen alles in met Zijn volk meeging. Om je op grond daarvan af te vragen of Hij mogelijk ook in je eigen geschiedenis op diezelfde wijze present zou kunnen zijn. Om het verlangen daarnaar voor jezelf ook onder ogen te willen zien en daaraan een plek te geven in je verdere zoeken. Je vragen hoeven dan niet weg, ze worden alleen anders gericht. Dan ben je bereid om ruimte te geven aan de gedachte dat de antwoorden in de vragen verborgen zijn, en dat ‘de God waarnaar wordt uitgekeken de God is die doet uitkijken, die in dit uitkijken gekend wordt en dit uitkijken kent’ Daarmee krijgt gedenken een geheel eigen diepte. Hauerwas brengt dat prachtig onder woorden: ‘Gedenken is meer dan cognitief herinneren; het herinnerde beeld vormt de ziel en bepaalt de richting van de toekomst. De daden van Jahwe gedenken en hem zoeken is in feite hetzelfde als je handelen laten bepalen door zijn wil. Vandaar dat het ‘gedenken’ van ‘de Weg’ vanaf de Rode Zee hetzelfde is als nu te handelen op grond van de relatie tussen God en Israël zoals die daar geopenbaard werd en het op deze manier toe te eigenen en het leren kennen als diepste werkelijkheid’
Er blijkt een werkelijkheid te liggen achter het water van de Rode Zee! Een werkelijkheid die kanttekeningen plaatst bij de eigen kritische wijze van kijken en interpreteren, een werkelijkheid die vraagt om eerbied, om buigen.
Gedenken vraagt wel inzet en de bereidheid om te leren. Existentiële vragen worden niet beantwoord door af te wachten. Ik denk dat gedenken pas iets in ons leven gaat betekenen als het een houding wordt. Zo ben ik op zoek gegaan naar ‘glimpen’ van God in de geschiedenis van het Oude Testament en in de geschiedenis van het leven, lijden, sterven en de opstanding van Jezus Christus. In de geschiedenis van de kerk ben ik gaan luisteren naar wat er gezegd werd over de persoonlijke omgang met God. Onder hedendaagse schrijvers ben ik gaan zoeken naar mensen die, tegen alle twijfel in, willen vasthouden aan de realiteit van Gods bestaan, voor wie het niet-begrijpen nog niets zegt over het werkelijkheidsgehalte. Die ermee kunnen leven dat ‘alles wat de moeite waard is om te geloven, uitstijgt boven dat waar we absoluut zeker van kunnen zijn’. Ze leerden mij dat het evangelie niet in de eerste plaats redelijk van aard is, maar relationeel, ook al kunnen er wel degelijk een hoop redelijke dingen over worden gezegd. ‘Het gaat om een persoonlijke, verandering teweegbrengende ontmoeting met de levende God, die aan ons bekend wordt gemaakt en met wie wij in contact kunnen komen door Christus.’Werkelijk kennen is kennen binnen een ontmoeting. Daarin speelt ‘gekend worden’ uiteindelijk misschien wel een grotere rol dan ‘kennen’. Gedenken brengt tot momenten waarop niet meer het zelf ‘zien’ funderend blijkt te zijn voor ons bestaan, maar het ‘gezien worden’. Dan blijkt ‘gevonden te worden’ uiteindelijk meer te zeggen over de werkelijkheid dan ‘zoeken’.

Helpt gedenken echt?

Gedenken wordt uiteindelijk bepaald door een doel, het heeft een richting. Dat is anders dan het tot doel geworden zoeken bij Boele Ytsma. Ik zeg niet dat gedenken voor iedereen en altijd een antwoord kan zijn op existentiële twijfel. Maar ik weet wel dat de Bijbel zelf (met name in de Psalmen) en een enorme rij van getuigen uit de kerkgeschiedenis duidelijk laten zien dat dit het middel bij uitstek is in de strijd tegen aanvechting en twijfel. Al ben ik de eerste om toe te geven dat het een middel is dat veel inzet vraagt en dat moeilijke vragen open kan laten. Maar gedenken plaatst je uiteindelijk wel voor de meest wezenlijke kern, dwingt je tot een fundamentele keuze, vraagt om buigen. Dat buigen maakt het relativeren van minder cruciale punten makkelijker, maar neemt bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend ook de moeite met de extremen van een naar binnen gerichte vroomheidscultuur, met onacceptabele Schriftverklaring, een eenzijdige prediking of een te sterke concentratie op de buitenkant weg. Ik merk bij mezelf dat ik ervoor moet blijven vechten om niet bij voorbaat afwijzend te reageren en kritisch te veroordelen. Ik ben me ervan bewust dat ík veranderd ben en daardoor niet goed meer pas in het plekje dat ik eerst innam. Dat speelt, naast de beperkingen als gevolg van Asperger en mijn eigen levensgeschiedenis, mee als reden waarom ik al jaren niet meer naar de kerk ga. Maar ik merk wel dat ik door het gedenken ook weer meer behoefte heb aan betrokkenheid en gemeenschap. Soms verlang ik naar het samen (aan)roepen en aangrijpen, het belijden en het loven. Naar het samen met andere ‘kleine mensen van beneden’ ervaren van de ‘bijna ondraaglijke spanning tussen nabijheid en verborgenheid’, naar het samen zien op hét beeld van Gods verborgen manier van ‘erbij-zijn’ en op het water van de doop, waarachter mijn werkelijkheid Zijn werkelijkheid blijkt te zijn. Voorlopig loof ik Hem in een Psalm.

Psalm

Uw Naam, ik krijg hem niet
over mijn lippen, het verdriet,
- de worstelingen, zo alleen –
beneemt mijn stem de adem;
waar moet ik zonder woorden heen?
Kunt U mijn klacht wel horen?

Wat is de zin;
waar ben ik voor geboren?
Weet U daarvan?
Wat maakt Uw kennen
verschil voor wie en wat ik ben?
Kent U mijn nood,
draagt U mijn lot?
Wie wilt U zijn,
als mens,
als God?
Wilt U delen in mijn bestaan?
Het mikpunt zijn van al mijn woede,
en in mijn angsten ondergaan?

U was daarbij?
Als echo achter mijn verwijten?
Waren dat Úw woorden, toen ik riep?
Uw stilte, in mijn zwijgen?
Uw gaan, wáár ik ook liep?

U kent mij dieper, hebt meer lief,
dan ik mezelf ooit haten kan.
Waar ik steeds opgeef,
houdt U vol;
hoewel U alles overziet,
- alwetend zout in open wonden! –
laat U niet los,
verlaat U míj zelfs niet.
U bent erbij, U bent Uzelf,
U bent, U blijft,
als enige Uw Naam.

Cv

Arie van der Knijff (1963) is theoloog. Hij was ruim twaalf jaar werkzaam als docent godsdienst in het voortgezet onderwijs. Sinds zijn afkeuring (2003) is hij huisman.