Ik heb mij bedacht

Zomaar wat essays
Zadie Smith


Prometheus, Amsterdam, 2010, 391 pag., ISBN 978 90 446 1397 1, € 29,95.
We vlogen elkaar bijna om de hals. Een collega en ik. Fans waren we. Fans van het werk van Zadie Smith. Waar kwam ons enthousiasme vandaan? Dat had ongetwijfeld te maken met haar sprankelende stijl, haar humor, haar maatschappelijk engagement, haar leeftijd – slechts een paar jaar ouder dan wij. Ik herinner me dat we ook vielen voor de schijnbaar moeiteloze wijze waarop de Britse schrijfster ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur met elkaar verbindt. In haar werk lopen groten uit de wereldliteratuur en sterren uit Hollywood door elkaar. Veelstemmig: zo zou haar werk te karakteriseren zijn. En dan niet: stemmen apart, maar stemmen door elkaar heen. Haar romans handelen over mensen en gezinnen die leven op een kruispunt van culturen binnen een westerse maatschappij.
Nog een aantrekkelijk kenmerk van haar werk is beweeglijkheid. Dat is precies de inzet van haar nieuwe essaybundel, die in 2009 verscheen als Changing my mind en dit jaar in Nederlandse vertaling verscheen. Ik heb de vertaling gelezen en raad daarom het origineel aan. Ik heb mij bedacht leest regelmatig stroef en doet daarmee geen recht aan de stijl van Smith. Met de titel van het boek geeft Smith aan dat zij niet dogmatisch in het leven wil staan. Een mens kan immers van gedachten veranderen. Toch maakt zij deze levenshouding niet tot een nieuw dogma. Ze doet niet mee aan de vervelende offerdienst aan het Eeuwige Zoeken. Het is eerder een – ik zou bijna zeggen eschatologisch – besef dat de waarheid in deze wereld niet voor het oprapen ligt. Een besef ook dat onveranderlijkheid en ideologische consequentie zich moeizaam verhouden tot de weerbarstige werkelijkheid. Al zit de ‘lucht van het voorbehoud’ (Kellendonk) er altijd in, Smiths geloofsartikel verhindert niet dat zij tot standpunten komt.
Deze essaybundel kwam er als vanzelf. Na haar succesvolle romans Witte tanden, De handtekeningenman en Over schoonheid dacht Smith een roman of een theoretisch werk te schrijven, maar door gehoor te geven aan allerlei verzoeken tot voordrachten en artikelen bouwde ze ongemerkt aan een verzameling essays. Haar man, de dichter Nick Laird, bracht haar op het idee ze te bundelen. Het heeft geresulteerd in een boek met zeer diverse stukken. Een groot deel gaat over literaire grootheden als Nabokov en Kafka. Andere delen gaan over het schrijfproces, films en acteurs, een bezoek aan Liberia en haar ouders. Een centraal thema is er niet, of het moest schrijven zijn. Wat de essays bindt, is Smith zelf. De veelstemmigheid van Obama, die ze in haar essay ‘In vreemde talen spreken’ bespreekt, is haar op het lijf geschreven.
De diversiteit aan onderwerpen heeft als gevolg dat je als lezer niet alle stukken met evenveel interesse leest. Mij blijven met name de stukken over literaire helden en over haar familie bij. Zo interviewde ze naar aanleiding van een verzoek van de BBC om persoonlijke oorlogsverhalen haar vader, die in de oorlog het strand van Normandië bestormde. Dat is een knap stuk waarin ze enerzijds een subtiel liefdevol portret van haar vader schetst en anderzijds diens oorlogservaring probeert te duiden. Ze houdt het erop dat hij ‘zichzelf niet verloor in gruwel’, wat, zo schrijft ze vervolgens treffend: ‘een speciale manier is om dapper, om moedig te zijn, en een hoedanigheid die mijn vader deelt met miljoenen doodgewone mannen en vrouwen die deze ellendige oorlog uitvochten’. Hilarisch en ontroerend is ook haar ‘Kerstfeest bij de familie Smith’. Ze laat zien hoe de disciplinering van dit gezinsfeest verloopt en hoe zinloos het kan zijn om je aan dit regime te onttrekken. Tussen de regels door vertelt ze dat het huwelijk van haar ouders op de klippen liep. Ondanks alles ziet Smith zich toch genoodzaakt om vast te houden aan het geloof in de magie van Kerstmis: ‘Je weet dat je het gelooft wanneer je aan je eigen kleine gezinnetje begint met iemand die je vier jaar geleden in een bar hebt leren kennen, en die op kerstavond probeert de cadeautjes open te maken want dat deed hij ook al met zijn eigen familie en dan krijg je zin om gillend het huis uit te lopen met je spandoek waarop staat dat het einde nabij is’.
Enthousiasmerend zijn de essays over (door mij ongelezen) auteurs als E.M. Forster en David Foster Wallace. Smith kenschetst Forster, die een belangrijke inspiratiebron voor haar roman Over schoonheid was, op een sympathieke en ook eerlijke manier. Forster was een middenmoter, maar juist dat maakt hem beminnelijk. Smith: ‘Forsters romans zitten vol mensen die zich wel tweemaal zouden bedenken voordat ze een roman van Forster uit de bibliotheek zouden lenen. Nou ja, ze zouden wel willen weten – is het de moeite waard of niet? Omdat ze geen intellectuelen en ook geen cultuurbarbaren zijn, zijn ze van het soort dat ‘wel weet wat het leuk vindt’ en de ‘moed van hun overtuigingen’ heeft, maar hun overtuigingen zijn niet geheel en al de hunne en hun moed is hoofdzakelijk angst. Ze zijn in staat tot uit luiheid voortkomende wreedheid, maar ook tot een onverwachte, uit liefde voortkomende geestelijke grootheid.’ Ik heb mij bedacht sluit af met een uitvoerig essay over David Foster Wallace, de Amerikaanse schrijver die een paar jaar geleden zelfmoord pleegde. Al zal het stuk ongetwijfeld aan zeggingskracht winnen wanneer de lezer vertrouwd is met het werk van Wallace, dat neemt niet weg dat Smiths grondigheid imponeert. Ze is duidelijk niet over één nacht ijs gegaan. Toch weet ze ook voor de leek een fascinerend beeld van Wallace op te roepen als een schrijver die ‘vocht om zijn gaven te delen in plaats van ze alleen maar uit te stallen, alsof hij de oplossing zocht in een beginsel van zelfkastijding’. Zo beweegt Smith de lezer verder. Verder naar een volgend boek en, wellicht, een omhelzing met een andere enthousiaste lezer.

Amsterdam, Paul van Trigt