Over wie er echt de baas is in het brein
Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, 333 pag., ISBN 978 90 351 3539 0, € 17,95.
Discussies over het bestaan van de vrije wil hebben al heel wat tongen in beweging gebracht. In dit boek beschrijft Victor Lamme, hoogleraar cognitieve neurowetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, nieuwe wetenschappelijke inzichten over de werking van het menselijke brein. In gewone mensentaal probeert hij zijn lezers te overtuigen van de juistheid van zijn eigen visie: de vrije wil bestaat niet. In onze dagelijkse ervaring lijkt het vanzelfsprekend dat er zoiets bestaat als een vrije wil. Immers, wij kiezen er zelf voor de deur uit te gaan, Wapenveld uit het plastic te halen, iemand een sms te sturen en ga zo maar door. Maar volgens Lamme is er met veel van de handelingen die wij uitvoeren iets geks aan de hand. Ons bewustzijn hobbelt in de tijd achteraan, terwijl wij denken dat het andersom is. Onze vrije wil lijkt een projectie achteraf. De experimenten van de neuroloog Libet uit de jaren tachtig zijn nog steeds veelbesproken in dit verband. Libet liet zien dat de bewuste beleving van een speldenprik er pas een halve seconde later is dan het hersenproces dat de prik registreert.
Lamme geeft nog veel meer voorbeelden in dit genre. Uitvoerig beschrijft hij hoe een kikker zijn brein gebruikt bij het vangen van een krekel. Het is aannemelijk dat het vangen van een krekel een min of meer deterministisch proces is: als er een krekel in het vizier is, springt de kikker erop af. De zaak wordt nauwelijks ingewikkelder, als er een obstakel in de buurt is, waardoor het juist niet verstandig is dat de kikker springt. In het brein van de kikker zijn twee systemen, tectum en pretectum, die elkaar in zo’n geval tegenwerken. Als het obstakel erg groot is, voorkomt het pretectum dat de sprong wordt gewaagd. Heel simpel allemaal, maar wie er op een afstandje naar kijkt, kan het idee krijgen dat de kikker beslist om niet te springen als er een groot obstakel tussen hem en de krekel zit. Maar niets van dat alles is waar: er bestaat helemaal geen besliscentrum of controle-unit, alleen maar twee systemen die elkaar afhankelijk van de prikkels die van buiten naar binnen komen, tegenwerken.
De oplettende lezertjes weten na het kikkerverhaal van Lamme waar hij naartoe wil. Ook bij de mens is de vrije wil maar schijn. Het brein is weliswaar wat complexer dan dat van de kikker, maar in essentie is er geen verschil. Zolang de verschillende onderdelen in ons brein met elkaar in evenwicht zijn, gaat alles goed. Lamme geeft verschillende voorbeelden van patiënten bij wie dit helemaal mis is. Het gedrag van patiënten met een zogenoemde environmental dependency is door een beschadiging in de mediale prefontale hersenschors heel ongeremd. Zodra ze een voorwerp zien, willen ze het ook gebruiken. Bij mensen met een intact brein gebeurt dit niet: de verschillende hersenmodules zijn in evenwicht. Ergens halverwege het boek legt Lamme zijn kaarten op tafel: de mens is niet meer dan een ingewikkelde kikker. Onze beslissingen worden volledig bepaald door de geschiedenis van ons brein. Omdat die geschiedenis nooit precies valt te achterhalen, lijken beslissingen vrij, maar zo is het niet. Verderop in zijn boek geeft hij nog een nadere verklaring waarom wij dat denken. In de linkerhelft van ons brein bevindt zich een zogenoemde brain interpreter, een kwebbeldoos, die telkens achteraf de gang van zaken becommentarieert en ons de indruk geeft dat we rationele keuzes maken.
Het boek van Lamme leest als de krant en hij kan op een aanstekelijke manier zijn lezers inwijden in de recente ontdekkingen van de neurowetenschap. De consequenties die hij hieruit trekt worden niet zo vaak expliciet uitgesproken door wetenschappers, maar ik verwacht dat dit de komende jaren steeds vaker zal gebeuren. De suggestieve kracht van veel experimenten is immers groot. Opvallend is dat Lamme zich nauwelijks inlaat met filosofische discussies over de vrije wil. Voor wie dat wel probeert, is het lastig om Lamme helemaal te volgen. Het is in dit verband aardig dat Lamme zelf in het begin van zijn boek aansluit bij het onderscheid van de filosoof David Chalmers tussen het moeilijke en het makkelijke probleem in de neurowetenschap. Het makkelijke probleem heeft te maken met het vinden van wetenschappelijke verklaringen voor de werking van het brein. Wat is het verschil tussen slapen en wakker zijn? Wat gebeurt er als wij onze aandacht ergens op richten en ons gedrag veranderen? Deze vragen zijn moeilijk genoeg, maar toch noemt Chalmers ze makkelijk. Als er maar genoeg creatieve geesten en onderzoeksgelden beschikbaar zijn, zullen de antwoorden na verloop van tijd gevonden worden. Het moeilijke probleem heeft te maken met het subjectieve aspect van onze ervaring en is veel minder makkelijk op te lossen. Thomas Nagel maakt dit duidelijk in zijn beroemde artikel ‘What is it like to be a bat?’ uit 1974. Hij stelt daarin dat het best mogelijk is dat we wetenschappelijk kunnen verklaren hoe een vleermuis in staat is in het donker te ‘zien’. Maar we weten dan nog niet hoe het voelt om in het donker te kunnen zien. Eerstepersoonsverklaringen van ‘hoe het is’ om iets te ervaren kun je niet reduceren tot derdepersoonstermen, zonder iets fundamenteels weg te nemen.
Als Lamme wat meer oog had gehad voor dit moeilijke probleem, had hij ontvankelijk kunnen zijn voor het idee dat de analogie tussen de kikker en de mens wel erg kreupel is. Lamme onttroont in zijn boek vooral het vrije subject van de westerse Verlichting: in het brein zit geen mannetje verkleed als vrije wil dat de touwtjes in handen houdt. Maar wie dat ontkent, komt niet noodzakelijk uit bij het extreme materialisme van dit boek. Het is veel bevredigender om uit te gaan van het bestaan van meerdere aspecten in de werkelijkheid die zich niet tot elkaar laten reduceren. Willen is weliswaar ingebed in processen in het brein, maar is tegelijkertijd veel meer dan dat. Wat mij betreft worden de denkbeelden van Lamme geen gemeengoed in onze maatschappij. Als menselijke keuzes niet meer zijn dan een begeleidend verschijnsel bij het menselijk handelen, betekent dat veel voor de ethiek. Lamme zelf ontkent ten stelligste dat hij beweert dat mensen de verantwoordelijkheid voor hun daden kunnen afschuiven op hun brein. Immers, ons brein dat zijn we zelf (p. 280), niet meer dan anderhalve kilo vet en eiwitten (p. 289). Maar hiermee onderstreept hij vooral de filosofische onduidelijkheid van zijn positie. Aan het feit dat we onszelf als verantwoordelijk ervaren kan geen recht worden gedaan binnen het conceptuele kader dat in dit boek wordt geschetst.