Over de werken der barmhartigheid (2)

Ons werken en de noden van de naaste
Over het ethos van de arbeid gaat het in deze tweede meditatie in de serie die scharniert rond Matteüs 25. Deze tekst, waarin in de verzen 35 en 36 de hongerigen, de dorstigen en de naakten optreden, en de werken der barmhartigheid dagen ons uit na te denken over ons werk. Vallen die werken van barmhartigheid buiten ons gewone leven, ons gewone werk?

Werken der barmhartigheid: ik moet bekennen ze altijd beschouwd te hebben als een aparte afdeling werk, buiten het gewone leven. Werk als een roeping voor bijzondere christenen. Hongerigen, dorstigen, naakten: die komen we niet tegen. Ze zullen er wel zijn, maar je moet een speciale roeping hebben om ze op het spoor te komen en er wat mee te doen. Voor gewone christenen ligt dat anders.

Werken der barmhartigheid: er hangt bovendien voor een protestant al snel een rooms luchtje aan van goede werken. In het gewone leven doe je wat je moet doen, het is nuchter leven, je probeert je te houden aan Gods woord en zijn gebod. Daar win je geen schatten mee voor het eeuwige leven. Die komen pas in zicht wanneer je iets doet voor armen en naakten. Het gaat om extra’s die tellen op de hemelse rekening. Moeten we daar als goede protestanten aan mee doen?

Diaconaat

Dat we er zo gemakkelijk niet van afkomen is duidelijk. Matteüs 25 is daarvoor te indringend. Daar gaat het om niets minder dan een scène bij het laatste oordeel, waarin de vraag naar deze werken een absolute scheiding van geesten brengt. Ik probeer te peilen hoe dit woord dan wel werkelijkheid kan en moet worden in het leven van christen en kerk van vandaag.
Jezus heeft ooit gezegd: ‘De armen heb je altijd bij je’. In de tijd van het Nieuwe Testament waren er genoeg. De eeuwen door zijn ze er geweest. De geven van aalmoezen is een vast bestanddeel geworden in de ethiek van het christendom. In een verzorgingsstaat ligt dat wat anders. Traditionele velden waarop de kerk zich bewoog zijn overgenomen door overheden. Dat zit ons in de genen, ook als christen. Intussen beginnen de randen van deze verzorgingsstaat te rafelen. Er wordt vaker een appèl gedaan op diaconieën. Volgens het ‘armoedeonderzoek in Nederland’ dat door de kerken zelf wordt uitgevoerd, zijn ze er wel, de armen. Dat vinden we min of meer schandalig. Helpen onder protest, zeggen we dan. We vinden eigenlijk dat er in eigen land door de diaconieën niets gedaan zou hoeven te worden. Ik snap dat wel. Een overheid die de rijken bevoordeelt en de armen benadeelt zal moeten worden aangesproken. Het rapport ‘Armoede in Nederland’ in onvermijdelijk kritisch richting de overheid. Toch zijn we ook in de kerk wel erg gemakkelijk meegegaan in de idee van de verzorgingsstaat als het normatieve plaatje. Of zelfs als de blauwdruk van de overheid volgens Bijbelse richtlijnen. Het kon niet op in onze welvaartsmaatschappij en we hebben een overheid die ons verzorgt van wieg tot graf. Dat is niet erg realistisch. Het woord van Jezus is echter waar: de armen heb je altijd bij je.

Ja, in Jezus naam

Daarbij bedenken we dat Jezus zelf bij de armen was. Het Woord is vlees geworden, en het was het vlees van de armen. De gestalte die Jezus aannam is geen voorbije. Het Woord dat vlees werd, werd hongerig en dorstig en naakt. Door Jezus zijn we met hongerigen, dorstigen en naakten verbonden. Soms komen ze dichtbij. Soms staan ze op afstand. In Afrika liggen ze op straat. In Europa achter het gordijn. De gemeente van Christus weet ze te vinden. In een globale wereld kunnen we ons niet losmaken van onze broeders en zusters in Afrika. We kunnen evenmin blind zijn voor de armen achter het gordijn. Als gemeente doen we daar wat aan. Met de broeders en zusters zorgen we voor de broeders en zusters. Diaconie is vervulling van de opdracht die in Matteüs 25 besloten ligt. Het is een dienst van de gemeente. Natuurlijk kan deze opdracht ook individueel worden vervuld, maar ik zou niet weten waarom in onze situatie dit vooral gezamenlijk gebeurt. De gemeente is diaconaat. Dat zal voor velen ook gewoon, prozaïsch betekenen, dat je geld in de collectezak doet. En dan niet een afgeknepen euro. Geld hebben we om het voor een flink deel weg te geven. Doe je dat niet, dan verdwijnen de behoeftigen uit je blikveld en ben je met je eigen boeltje bezig. Dat is gevaarlijk. Je kan ermee aan de verkeerde kant van de streep uitkomen. Onder bokken die schapen hebben verstoten. Ik vraag me af of de collecteopbrengsten wat dat betreft ons (ook mij) doen voorsorteren op een plek aan de goede kant van de streep.

Werk en barmhartigheid

Toch geloof ik niet dat daarmee alles gezegd is. Ik waag de stelling: de werken der barmhartigheid zijn de ware werken. En omgekeerd: als we ware werken doen, dan zijn het werken van barmhartigheid. Matteüs 25 en de werken der barmhartigheid dagen ons uit na te denken over werk. Over het ethos van de arbeid.

Wat is waar werk? Dat is werk van barmhartigheid. Dat vraagt dus na te denken over het werk. Het gewone werk, wel te verstaan. Waarom werken we? Om de barmhartigheid. We werken om te voorzien in de noden van onze naaste. Dat is vast geen uitputtende definitie van werk, maar het kan wel als een wezenlijke definitie van werk gezien worden. Het gaat er niet om alle werk op een krampachtige of gezochte wijze onder dit label te vangen. Het gaat er wel om de vraag te stellen of er nog een relatie is tussen werk en barmhartigheid, werk en zorg voor de naaste.

Werk richt ons op de naaste. De naaste heeft ons werk nodig. Evengoed hebben wij het werk van de naaste nodig. Werken doen we uit barmhartigheid. Om wat te geven aan de ander. Werk staat niet los van het gebod van Jezus om de naaste lief te hebben. Die naaste is geen selfsupporting wezen. Dat zijn we zelf ook niet. We zijn armen. We hebben een lijf dat hongert naar brood en dorst naar water. We hebben een lijf dat verlangt gekleed en niet naakt bevonden te worden. Ons werk mag in dat perspectief geplaatst worden. Het is normaliter een geven en nemen. Wie een glas koud water geeft, heeft er ook een gekregen. Het gaat om uitwisseling tussen broeders en zusters. Tussen kleinen en groten, maar allen hebben wat.

Het oordeel is een finale, die terugkijkt op een leven. Matteüs 25 geeft ons ogen om Jezus te zien. En ons naar hem te richten. Ons werk mag een werk zijn waarin we Jezus zien. Dat is niet bedoeld om een idealistisch verhaal over werk op te hangen. Werken is dorens en distels, en zweet in het aanschijn. Het is ingeschakeld worden in systemen. Het is stenen bakken voor een of ander monument. Het is soms zelfvervreemding. En toch doen we het niet tevergeefs. We leven in een menselijke gemeenschap. En Christus is niet ver. Hij dringt door de kieren van een bestaan dat zo hermetisch niet gesloten is, of we ontwaren hem. Daar doen we het voor. Ook het werk. Dat wordt een werk van barmhartigheid. Een werk om Jezus wil.

CV

Dr. A.J. Plaisier is scriba van de Protestantse Kerk in Nederland en redacteur van Wapenveld.