'Aanzetten voor een ethiek' van Dietrich Bonhoeffer

Gerard den Hertog en Wilken Veen

Samengesteld, vertaald en ingeleid door Gerard den Hertog en Wilken Veen.
Boekencentrum, Zoetermeer, 2012.
ISBN 978 90 239 2621 4 - 334 pagina’s - 32,50 euro.

‘De vraag naar het goede komt altijd aan de orde in een situatie die niet is terug te draaien: we leven. Dat betekent in elk geval dat wij de vraag naar het goede niet meer kunnen stellen en beantwoorden alsof eerst wij het leven nieuw en goed zouden moeten scheppen. (…) De vraag naar het goede wordt gesteld en beslist midden in de steeds bepaalde maar onafgesloten, unieke en alweer voorbijgaande situatie van ons leven, midden in de levende verbondenheid met mensen, dingen, instellingen, machten, dat wil zeggen midden in ons historische bestaan.’ (p. 170)

‘Alleen waar in de verantwoordelijkheid tegenover de roep van Jezus Christus het concrete beroep wordt uitgeoefend, dus alleen vanuit de erkenning van de menswording van Jezus Christus, kan het geweten vrij zijn in het concrete handelen. Alleen de roep van Jezus Christus waaraan in het beroep op verantwoordelijke wijze gehoor wordt gegeven, overwint het compromis én het door dat compromis onzeker gemaakte geweten.’ (p. 206)

Met deze twee citaten kan ik voorlopig vooruit. Ze raken eigenlijk mijn hele bezig-zijn als christen in de wereld.

Gerard den Hertog en Wilken Veen hebben de theologiebeoefening een grote dienst bewezen met dit – gedurfde – initiatief om een Nederlandse vertaling te maken van Bonhoeffers Ethik. Wat mij betreft is dit boek een schot in de roos. Ik gun het boek in de handen van vele (aanstaande) theologen en nadrukkelijk ook van geschoolde niet-theologen die bewust en bereflecteerd zoeken naar invulling van hun christen-zijn in de (Nederlandse) samenleving. Teksten moet je zo mogelijk lezen in de taal van de auteur, heet het. Dat is natuurlijk waar. Maar ik merkte dat het een grote toegevoegde waarde heeft om zo’n geladen, inhoudvolle klassieke tekst in vertaling te lezen. De teksten, die ik eerder in het Duits gelezen had, spraken met een kracht en actualiteitswaarde waar ik al lezende steeds meer van onder de indruk was en ben. De teksten van Bonhoeffer maakten mij soms haast lijfelijk deelgenoot van het geding van de christen in de Duitse samenleving van 1933-1943. Dankzij de annotaties van de hand van Den Hertog en Veen wordt de lezing van een tekst uit 1941 bijna tot een historische sensatie. Ik voel bijvoorbeeld zeventig jaar na dato het grote gewicht van de afweging van Bonhoeffer om concrete situaties expliciet te benoemen (de situatie van de Joden, de praktijk van de euthanasieprogramma’s), of bepaalde taal expliciet aan de kaak te stellen (‘Recht ist was dem Volk nützt’) of dingen impliciet – maar voor de goede verstaander duidelijk – te bespreken, met het risico dat de lezer er toch ‘omheen kan luisteren’. Want voor ‘goed verstaan’ is moed nodig!

De teksten mengen zich haast ‘moeiteloos’ in huidige discussies over morele vragen in de samenleving, en in achtergrondvragen ten aanzien van het theologisch, kerkelijk spreken in morele kwesties anno 2013. Dat heeft alles te maken met de kracht van Bonhoeffers teksten zelf. In het fragment over de – altijd actuele – vraag naar de mogelijkheid van het woord van de kerk aan de wereld, schrijft Bonhoeffer: ‘(…) de weg van alle christelijke denken loopt van God uit naar de wereld. Dat betekent dat het oplossen van de problemen van deze wereld niet de essentie van het evangelie is: dus kan daarin ook niet de essentiële opdracht van de kerk bestaan. Daaruit volgt nu evenwel niet dat de kerk in dit opzicht helemaal geen taak zou hebben. Wat haar legitieme taak is, komen we pas dan te weten wanneer we het juiste uitgangspunt hebben gevonden’ (cursief van DB).

Nadat Bonhoeffer heeft uitgewerkt dat de relatie van de wereld tot Jezus Christus van God uit gezien het uitgangspunt is, dus niet het natuurrecht, niet het recht van de rede of een algemeen mensenrecht, stelt hij dat ‘(…) het woord van de kerk voor de wereld het woord is van het komen van God in het vlees, het woord dus van de liefde in Christus, en de oproep tot omkeer, tot geloof in de liefde van Christus’. De parallel van deze verkondigde liefde van Christus is ‘het spreken en handelen van de gemeente in verantwoordelijkheid ten opzichte van de wereld, in wet en evangelie beide’ (cursief van HdL). In dat laatste wijst Bonhoeffer een lutherse tweerijkenleer in de zin van ‘Evangelie = de kerk’, en ‘Wet = overheid of staat en publieke leven (ordeningen)’ af. Juist in die eenheid van het geloof in de liefde van Christus voor de wereld in wet en evangelie samen, heeft de kerk op een bepaalde wijze oog voor de wereld. Namelijk waar ‘(…) bepaalde opvattingen ten aanzien van economie en maatschappij het geloof in Christus in de weg staan (…) het wezen van de mens en van de wereld vernietigen’. ‘Waar zijn kapitalisme, socialisme, collectivisme geloofsbelemmerende vormen van economie?’ Dat is de vraag die de kerk moet stellen. En haar antwoord is dan tweeërlei. Enerzijds ‘afwerend met het gezag van het Woord en omwille van het geloof in Christus’. Anderzijds in positieve zin ‘niet met het gezag van het Woord van God, maar enkel met het gezag van verantwoordelijk advies van christelijke deskundigen op hun vakgebied een bijdrage leveren aan een nieuwe orde’ (p. 259-260). Over actueel gesproken!

Een boek als dit laat zich niet samenvatten. Het vraagt om langzaam gelezen en herlezen te worden. Bonhoeffer is immers niet verder gekomen dan ‘aanzetten’. Dat maakt het des te boeiender. Als lezer ga je zelf aan het werk, met de aanzet zelf en met de vraag ‘hoe verder’?

Den Hertog en Veen geven bij elk fragment de historische, theologische en kerkelijke context aan van de tekst die volgt. Die informatie geeft verdieping aan de lezing van de betreffende tekst. Het bewustzijn van de context waarin de tekst geschreven is, maakt dat soms behoorlijk abstracte, reflectieve teksten in mijn eigen nadenken als lezer vanzelf zich hechten aan concrete levensvragen, morele dilemma’s waarvoor wij nu staan. Ik volsta in deze korte recensie om naast de boven gegeven sprekende citaten nog één voorbeeld te geven.

Wat betekent de waarheid zeggen?’ In dit fragment uit 1943 komt alles nog eens samen. Bonhoeffer zegt ‘neen’ tegen Kant, die in zijn plicht-ethiek op de vraag van een moordenaar of de voor hem vluchtende medemens bij Kant in huis is, met ‘ja’ ‘moet’ antwoorden. Hij zegt eveneens ‘neen’ tegen de manieren waarop de (religieuze) fanaticus en de cynicus ‘de waarheid zeggen’. Of waarheid spreken  uit angst een leugen te zeggen. Het ‘altijd en overal en voor ieder op dezelfde manier’ de waarheid spreken, doet geen recht aan het werkelijke leven. Het kind van tien jaar dat op de in de klas door de meester gestelde vraag of het waar is dat ‘zijn vader vaak dronken thuis komt’, ‘neen’ antwoordt, terwijl het feitelijk ‘ja’ is, spreekt geen onwaarheid, want de vraag had daar en zo niet gesteld mogen worden.

De waarheid spreken moet recht doen aan de werkelijkheid, dus de context, de verhoudingen, het moment. Bij waarheid gaat het om het Werkelijke. En dat is ‘de werkelijkheid zoals die is in Christus’. Ik lees dit als een aanzet om zelf verder te denken. Wat zijn bij voorbeeld de consequenties voor ‘contextueel preken’? Nogmaals Bonhoeffer:

‘Leugen is dientengevolge ontkenning, loochening en willens en wetens vernietiging van de werkelijkheid zoals die door God geschapen is en in God bestaat, en wel voor zover dit door spreken en door zwijgen geschiedt. De bestemming van ons woord is in de eenheid met het Woord van God het werkelijke te zeggen zoals het in God is, en ons zwijgen moet de grens markeren die er aan het woord is gesteld door het werkelijke zoals het in God is’ (p. 333, cursief van HdL).

 

Dr. H. de Leede, oud-rector van het Theologisch Seminarium van de pkn, is sinds 2007 universitair docent praktische theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit te Amsterdam.