De Wittenbergse nachtegaal

De wereld van Luthers liederen
Ed Kooijmans

Den Hertog B.V., Houten, 2014.
ISBN 978 90 331 2623 9 - 382 pagina’s - 32,50 euro.

Het afgelopen najaar is een opmerkelijk boek verschenen. De titel De Wittenbergse nachtegaal. De wereld van Luthers liederen, laat helder zien wat we mogen verwachten: een studie over de reformator Maarten Luther (1483-1546) en de liederen welke van zijn hand zijn verschenen. Het doel van dit boek is volgens de auteur, Ed Kooijmans, breder dan enkel het bieden van louter hymnologische gegevens. Aan de reeds bestaande literatuur over Luther en het kerklied voegt dit boek in zijn ogen iets wezenlijks toe: het plaatst Luthers liederen in het raam van zijn persoonlijk leven en in het kader van zijn tijd. Vooral dit laatste aspect, dat in de ondertitel duidelijk naar voren komt, is inderdaad typerend voor het boek. Kooijmans weet met kennis van zaken de lezer mee te nemen in de wereld van de late middeleeuwen, waarin Luther leefde en ademde. Zowel met tekst als illustraties wordt onder andere de vroomheid van deze wereld geschetst, een vroomheid die Luther enerzijds stempelde, maar waarin hij anderzijds geheel eigen, beslissende accenten heeft aangebracht, door de liederen die hij schreef, en waarvan er vele al spoedig enorm populair waren geworden in het oude Europa. Bovendien legt Kooijmans als neerlandicus en daarnaast ook vanuit zijn muzikale achtergrond de vinger bij een heel aantal zowel inhoudelijke als vormtechnische aspecten van de liederen.

Als in dit boek één ding duidelijk wordt, dan is het wel dat voor Luther muziek een wezenlijk onderdeel was van zijn leven en werken. Naast de prediking zag hij deze onder andere als een onontbeerlijke vorm van Woordverkondiging, en bovendien als een bron van grote vreugde. Hierbij nam Luther, naast dat hij inspiratie putte uit volkse melodieën, ook veel over van de rijke muzikale rooms-katholieke kerkelijke traditie. Dit is volgens de auteur in tegenstelling tot de calvinistische traditie, die qua kerkmuziek meer sober en – ten opzichte van ‘Rome’ – antithetisch van aard is gebleven. Ook dit gegeven maakt het boek boeiend, juist ook wanneer wij de achtergrond van de auteur in ogenschouw nemen. Kooijmans, immers zelf afkomstig uit de calvinistische reformatorische traditie, voert in zijn boek een pleidooi voor een herwaardering van de wijze waarop Luther zich verhield tot de rooms-katholieke kerkmuziek. Zo roept de auteur zijn eigen achterban in het slothoofdstuk van het eerste deel van zijn boek op om niet al te automatisch de kerkmuzikale uitgangspunten van vóór de Reformatie terzijde te schuiven, maar te bezien of hier niet waardevolle zaken uit over te nemen zijn. Tevens stelt hij dat Luthers kerkmuziek de kerken die in zijn ogen al te zeer gestempeld zijn door de Verlichting, het nodige te zeggen heeft. Kortom, in de ogen van Kooijmans verdient Luthers kerkmuziek een bredere plaats dan deze tot op heden heeft in de Nederlandse kerkelijke wereld.

Om de lezer zo in te leiden in de wereld van Luthers liederen heeft Kooijmans er een aantal uitgewerkt en van een boeiende uitleg voorzien. Dit geschiedt in het eerste deel van het boek. Daar komen uitgebreid aan de orde: Ach Gott vom Himmel sieh darein, Aus tiefer Not schrei ich zu dir, Mit Fried und Freud ich fahr dahin, Christ lag in Todesbanden, en nog een aantal werken, waaronder Kerst- en adventsliederen en een beschouwing over de aanwezigheid van de Psalmen in Luthers liederen. In heel het boek wordt bij dit alles bovendien het persoonlijke element belicht; Luther was immers een gepassioneerd levend mens, die zich op onomwonden wijze uitdrukte (hetgeen in een aantal situaties overigens ook zeer nadelig en schadelijk is geweest). In de muziek vormde de persoonlijke betrokkenheid op het geloof echter Luthers grote kracht en drijfveer bij het dichten en op muziek zetten van teksten.

Het tweede deel van het boek biedt een totaaloverzicht van alle door Luther geschreven liederen, 36 in getal. Hierbij worden zowel de melodieën als de teksten gegeven. Van de tekst is niet enkel de oorspronkelijke Duitse taal afgedrukt, maar ook de vertaling in het Nederlands. Hierbij zijn in principe de traditionele Nederlandse vertalingen gevolgd; waar nodig zijn tot op heden niet vertaalde coupletten alsnog door Kooijmans zelf vertaald en toegevoegd. Het boek wordt gecompleteerd door een derde deel, waarin onder andere een uitgebreid chronologisch overzicht van Luthers leven, werk en liederen is opgenomen, alsmede een aantal van Luthers voorredes bij verschillende gezangboeken. De aanwezigheid van zowel een personenregister als registers van Luthers eigen en ‘andermans’ liederen, maken dat dit boek zeer toegankelijk is voor diegene die gericht informatie zoekt bij een bepaald lied. Een brede literatuuropgave completeert het geheel.

Al met al betekent dit boek in mijn ogen een verrijking, niet alleen voor wie geïnteresseerd is in Luthers werk an sich, maar ook voor diegene die bijvoorbeeld geboeid is door latere componisten, van wie een aantal immers graag teruggreep op Luthers liederen. Zij zorgden er zo mede voor dat diens kerkmuziek nog altijd doorwerkt en present is in onze tijd en cultuur. Biedt Kooijmans’ boek de lezer zo enerzijds een heel stuk verrijking, tegelijk ware het te wensen – en dat is wellicht het enige ‘minpunt’ van dit boek – dat niet slechts een select aantal van Luthers liederen in dit boek een uitgebreide bespreking zou hebben gekregen, maar dat al zijn liederen deze eer te beurt zou zijn gevallen. Tegelijk is dat ook weer de kracht van dit boek: het smaakt naar ‘meer’, en nodigt de lezer uit om ook zelf de Lutherliederen ter hand te nemen, en de krachtige inhoud van woord en muziek ervan te overwegen, in een tijd die weliswaar een andere is dan die van Luther, maar waarin Gods eeuwige Woord nog steeds veelzeggend is, zowel in tekst als muziek.

Als illustratie moge hierbij dienen het slotcouplet van Luthers Vater unser im Himmelreich, waarin de kracht van de belofte van Gods Woord bezongen wordt:

Amen, das ist: Es werde wahr.
Stärk unsern Glauben immerdar,
auf dass wir ja nicht zweifeln dran,
was wir hiemit gebeten han,
auf dein Wort, in dem Namen dein.
So sprechen wir das Amen fein.

(De Wittenbergse Nachtegaal, p. 334)