Christelijke politiek revisited

James K.A. Smith over kerk, politiek en staat

Het gebeurt me niet vaak dat ik een boek, laat staan een intellectueel doorwrocht verhaal, in één ruk uitlees. Meestal vraagt het alledaagse (studeer)werk weer om voorrang, of is het niet continu spannend genoeg, waardoor het uitlezen van een boek op de lange baan raakt. Zo niet bij het lezen van Awaiting the King van James K.A. Smith, dat eind 2017 verscheen. Toen mijn kerstvakantie voorbij was en ik het boek nog niet uit had, bleek ik in de werkweek die volgde niet goed in staat me te concentreren op het schrijven aan mijn proefschrift - totdat ik ook de laatste hoofdstukken tot me had kunnen nemen.

Awaiting the King is een spannende studie waarin de Canadese filosoof James Smith (geb.1970), werkzaam als hoogleraar aan Calvin College in Grand Rapids, zich met de hem kenmerkende scherpe schrijfstijl en tegendraadse denkexercities mengt in het politiek-theologische debat over christelijke presentie in de samenleving. Centrale vraag in dat debat is hoe christenen zich tot cultuur en politiek dienen te verhouden. In de achterliggende jaren heeft het Kuyperiaanse model van culturele en politieke participatie gericht op transformatie van de cultuur via overheidsinvloed door christelijke politiek sterk aan populariteit ingeboet ten faveure van het Hauerwassiaanse model met de kerk als ‘contrastgemeenschap’. Smith kan zich in geen van beide posities vinden en zoekt naar een alternatieve benadering tussen ‘activism’ en ‘quietism’. In Awaiting the King werkt hij daarom een andere positie uit, die zich laat omschrijven in termen van ‘voorzichtige kritische participatie’ en ‘ad hoc antithese’. Hij is kritisch op affirmatieve houdingen, maar gaat niet mee in totale afwijzing van politieke participatie. Augustinus’ denken vormt hierbij zijn uitgangspunt.

Awaiting the King is het derde deel van zijn cultural liturgies-project waarin hij poogt het rationalisme te corrigeren dat hij aantreft in het neocalvinisme (althans zoals Noord-Amerikanen zijn voortgegaan in het spoor van Kuyper, Bavinck en Dooyeweerd). Tegenover de grote nadruk op rationaliteit en wereldbeschouwing als formatief voor (christelijke) identiteit betoogt Smith vanuit Augustinus’ denken dat mensen vooral gevormd worden door verlangens van het hart en door gewoonten. Mensen richten zich op ‘objecten van liefde’; de mens is een homo adorans. Allerlei culturele praktijken – van marktplein tot sportveld – hebben vervolgens een habitusvormende werking. Ze formeren ons gedrag – en cultiveren en verdiepen verlangens. Precies dat geeft ze ook een religieus karakter, ze hebben hun eigen ‘rituals of ultimacy’ – een eigen liturgie of vorm van worship.

Ultieme waarden
In Awaiting the King zet Smith deze bril op om te kijken naar ‘het politieke’, waarmee hij meer bedoelt dan alleen de overheid – het gaat hem om de politieke gemeenschap van burgers. Smith verzet zich tegen een opvatting van politiek als een afgebakend domein. ‘The political is less a space and more a way of life; the political is less a realm and more of a project.’ (9). Smith wijst vervolgens ook het welbekende onderscheid af tussen staat en kerk als respectievelijk verantwoordelijk voor het tijdelijke en eeuwige, het materiële en geestelijke. En het is volgens hem al helemaal problematisch om Augustinus’ notie van de ‘aardse stad’ onbekommerd te verbinden aan het tijdelijke en materiële van de staat. Het gaat bij Augustinus om twee tegengestelde liefdes, met verschillende ideeën van het goede, die zich beide in allerlei culturele praktijken, inclusief die van politiek en staat, manifesteren. Democratie en vrijheid zijn geen mooie ideeën voor de ‘tussentijd’, maar zijn ultieme waarden waarvoor mensen willen sterven en doden. ‘These are not the habits of an ethos that is agnostic about what’s ultimate.’ (22). Hier worden liefdes gecultiveerd: ‘The state doesn’t just ask me to make a decision; it asks me to pledge allegiance. Governing isn’t just something you do; it does something to you.’ (35). Het blijft onze roeping het goede voor de wereld te zoeken

In een seculiere tijd betekent dit volgens Smith dat in het politieke de ‘aardse stad’ met ‘disordered love’ overheerst. Het gevaar is bovendien dat een geseculariseerde staat radicaliseert in zijn liturgische – verlangen vormende – pretenties. Daar waar het eeuwige buiten zicht is geraakt, zien we volgens Smith juist een verabsolutering van het tijdelijke. Een geseculariseerde cultuur ontwikkelt haar eigen versies van zonde, het heilige, zuiverheid en uitsluiting. Dit brengt Smith tot zijn antithetische benadering. Christenen moeten alert zijn op de verkeerde formatieve invloed die de staat kan hebben. Een kritische houding van gezond wantrouwen richting de staat is nodig.

Vervolgens verzet Smith zich tegen de gedachte van terugtrekking uit politiek en publiek leven; het blijft onze roeping het goede voor de wereld te zoeken. Dat ligt voor hem ook in de aard van kerk-zijn zelf. Hier sluit hij zich aan bij het werk van Oliver O’Donovan, die al eerder de politieke betekenis van ‘Jezus als Heer’ heeft uitgewerkt. De christelijke gemeenschap en de worship die er plaatsvindt vormen ook de politieke identiteit van christenen; de kerk wil niet agnostisch blijven over het tijdelijke en materiële. Dat de christelijke gemeenschap streeft naar invloed op de politiek vindt Smith daarom helemaal niet verkeerd. Hij pleit voor een herwaardering van ‘Christendom’; de kerk is immers ook missionair, ze hoopt op bekering, zodat de samenleving zich vormt naar de juiste liefde, die van de ‘stad Gods’.

 ‘Leven en laten leven’
Tegelijkertijd geldt dat de antithese niet absoluut of totaal is, maar ad hoc, want ook botsende visies op wat ultiem goed is kunnen elkaar soms op middelmatige zaken vinden. Bovendien heeft de kerk als polis in de geschiedenis een positieve formatieve invloed gehad, zodat ook sporen van de ‘stad Gods’ te vinden zijn – zoals de ontwikkeling van de liberale democratie. Wat de kritische participatie van christenen in politiek moet stempelen is volgens Smith het eschatologisch besef. Dat kan de ambities en verwachtingen van christenen in de politiek temperen. Uitgangspunt moet blijven: ‘a hope for kingdom come that arrives by the grace of providence and doesn’t arrive without the return of the risen King.’ (11).
De grote zorg van Smith is dat de neocalvinistische traditie onvoldoende antithetisch en niet genoeg expliciet christelijk is. Neocalvinisme heeft een affirmatieve grondhouding aangenomen met het principe van algemene genade, en het streven naar transformatie van de cultuur dreigt te leiden tot een naturalisering en uiteindelijk secularisering van de shalom, in een poging het Koninkrijk hier al te realiseren. De politieke theologie van neocalvinisme is, de notie van ‘soevereiniteit in eigen kring’ incluis, te abstract, bijna deïstisch. De neocalvinistische focus op pluralisme dreigt zelfs uit te lopen op een vorm van liberalisme (‘leven en laten leven’), stelt Smith.

Awaiting the King is een boek waarin veel overhoop gehaald wordt. Voor het debat over christelijke publieke presentie stimuleert Smith kritische en voorzichtige participatie; vormen van terugtrekking wijst hij af. In zoverre krijgen politieke partijen een intellectuele steun in de rug. Tegelijkertijd krijgt de neocalvinistische traditie, waarvan de ChristenUnie momenteel de belangrijkste representant is, opnieuw forse kritiek te verwerken. Awaiting the King biedt meer dan genoeg food for thought voor de komende jaren – met extra urgentie nu de ChristenUnie deelneemt aan de regering, wat de uitdagingen op scherp zet. Dit boek is een diepgaand gesprek meer dan waard.

N.a.v. James K.A. Smith, Awaiting the King. Reforming Public Theology. Cultural Liturgies volume 3, Baker Academic, 2017. 

R.J. van Putten is werkzaam als promovendus en docent aan de afdeling Bestuurswetenschappen & Politicologie van  de Vrije Universiteit Amsterdam