De christen en de vreemdeling

Eigenheid en andersheid in het denken van De Certeau

Christenen zijn vreemdelingen op aarde, op weg naar een hemels vaderland. Tegelijkertijd kan geen enkel mens leven zonder een in gemeenschap en traditie gewortelde identiteit. Vaak is ook religie een fundamenteel onderdeel van die identiteit. En is hetzelfde niet waar voor het christendom? Is het labeltje ‘christelijk’ goed beschouwd niet gewoon één identiteit onder vele andere, onderworpen aan dezelfde sociologische dynamiek?

Maar kan dit eigenlijk wel samengaan met waar Christus toe oproept, om familie en geboortegrond achter te laten, alle wortels door te snijden, en alleen Hem te volgen? Wat betekent dit voor onze omgang met de eigen traditie en identiteit, en met die van de ander? In het kader van het jaarthema over een christelijke visie op gemeenschappelijkheid laten we in deze serie in Wapenveld verschillende moderne denkers langskomen, die zich baseren op of hebben laten inspireren door de christelijke traditie. Elk op een verschillende manier verbinden zij theologische ideeën aan urgente sociaal-politieke kwesties. Het laat de noodzaak zien van een fundamenteel debat binnen de christelijke wereld over thema’s als identiteit, politiek en gemeenschap. In deze laatste aflevering buigen wij ons over de Franse, jezuïtische denker De Certeau.

Michel de Certeau (1925-1986) maakte in eerste instantie faam als deskundige op het gebied van de geschiedenis van de mystiek. Zijn werk analyseerde de essentiële relatie die volgens hem bestaat tussen mystiek en de moderne tijd. Uit zijn studies blijkt dat in de vroegmoderne tijd de mystieke ervaring, en de mystieke teksten die uiting proberen te geven aan die ervaring, minder spreken van Gods aanwezigheid dan van Zijn afwezigheid.

Dat is volgens de Certeau ook niet verwonderlijk in het licht van dit tijdperk. De 15e, 16e en 17e eeuw kenmerken zich immers door de implosie van het middeleeuwse wereldbeeld waarin God niet alleen het vanzelfsprekende fundament was van de wereld, maar waar de hele zichtbare wereld direct getuigde van de goddelijke activiteit en aanwezigheid. Die symbolische verwijzing van alle dingen naar de goddelijke orde en de God aan het hoofd van die orde raakte zijn vanzelfsprekendheid kwijt, en verdween uiteindelijk geheel met de opkomst van het technisch-wetenschappelijke wereldbeeld.

Onomstotelijk
De geboorte van de moderniteit hangt op die manier samen met een fundamentele onzekerheid, angst en verlatenheid die ontstaat als Gods vanzelfsprekende aanwezigheid omslaat in een ervaring van Gods afwezigheid. Maar De Certeau interpreteert dit fenomeen van Gods afwezigheid, waarvoor paradoxaal genoeg de mystieke ervaring dus exemplarisch is, niet als iets puur negatiefs. Integendeel. De ervaring van Gods afwezigheid, van de radicale afstand die bestaat tussen God en wereld, en tussen God en het eigen zelf, maakt voor De Certeau een essentieel kenmerk uit van het christelijk geloof.

In zijn studie van vroegmoderne mystiek, maar ook in zijn theologische essays en Bijbelinterpretaties, laat hij zien dat God zich keer op keer onttrekt aan wat ‘eigen’ is aan mensen, wat als vanzelfsprekend, traditioneel of onomstotelijk wordt verondersteld. Het geloof is een ervaren van gebrek in de normaal zo zelfstandige en zelfverzekerde opvatting van de mens over zichzelf. Deze geloofservaring destabiliseert de concepten en categorisering waarmee wij gewoon zijn om onszelf en anderen te karakteriseren en onderscheiden. Volgens De Certeau roept God ons in het geloof op om het ‘eigene’ te verlaten en op reis te gaan naar het ‘andere’, het vreemde en onbekende, of zelfs wat als bedreigend voor het zelf wordt ervaren. De Certeau probeert zo, in navolging van de zogenaamde ‘differentie-denkers’ als Levinas, Foucault en Deleuze in de Franse filosofie van zijn tijd, een ‘theologie van het verschil’ uit te werken.[1] Wat betekent dit concreet voor onze relatie tot de ander en onszelf?Oog krijgen voor wat christelijk is in de seculiere wereld

In zijn vroege werkje L’Etranger ou l’union dans la différence (De vreemdeling: eenheid in verschil[2]) uit 1969, enigszins op de achtergrond geraakt door bekendere werken als La fable mystique en L’invention du quotidien, betrekt De Certeau zijn theologische visie op de maatschappelijke situatie en vraagstukken van zijn tijd. Net na ’68 had dat natuurlijk te maken met de problematiek van revolutie, van de traditionele orde versus de in hoog tempo veranderende opvattingen over vrijheid, autoriteit en moraal, maar ook met secularisatie en de afbraak van religieuze instituties. Opvallend voor een jezuïet van zijn tijd keerde De Certeau zich niet als een reactionair resoluut tegen deze maatschappelijke ontwikkelingen, maar interpreteerde hij ze in het licht van dezelfde geloofsbeweging die hij ook in de vroegmoderne mystiek had opgemerkt.

De beweging van het omverwerpen van het eigene, en het tegemoet treden van het andere, of de goddelijke Ander. Op deze manier behoort de christelijke geloofswaarheid niet exclusief toe aan instanties en groepen die zich nog ‘christelijk’ noemen en zich daarbij afzetten tegen de seculiere wereld. Volgens De Certeau moeten we oog krijgen voor wat christelijk is in de seculiere wereld. Hij zag Gods roep tot het openbreken van categorieën en een identiteit waarin we onszelf opsluiten terug in de snel transformerende werkelijkheid, die niet alleen de traditionele orde in het Westen, maar ook de hiërarchische positie van de westerling ten opzichte van de niet-westerling ondermijnde.

Die verhouding problematiseert De Certeau in De vreemdeling door middel van de een van de centrale figuren in dit boek, de missionaris die het geloof verkondigt aan de ‘inlander’.[3] Maar deze relatie van christen tot heiden laat een algemeen geldige dynamiek zien, die toepasbaar is op elke verhouding en samenleving van mensen.

Vol goede moed
Volgens het traditionele, koloniale paradigma verkondigt de missionaris de religieuze waarheid aan een onwaar heidendom. Net aangekomen vanuit Europa in donker Afrika, de dogmatiek en ethiek waarin hij is onderwezen nog in zijn hoofd gegrift, begint hij vol goede moed aan zijn taak. Hij weet dat hetgene wat hij weet het evangelie is, en dat het evangelie is wat de inlanders niet weten en daarom van hem moeten vernemen. Al snel merkt hij dat er wat culturele verschillen zijn, die het begrip van de inlander voor zijn waarheid bemoeilijken.

Dat is ook niet verwonderlijk, want is het evangelie niet de verkondiging van een Rijk dat radicaal anders is dan het heidendom waarin zij nu nog verkeren? Het is zaak om vast te houden aan het ware geloof, en om niet toe te geven aan het heidendom door ideologische compromissen te sluiten of de weg van het syncretisme is te slaan.De missionaris wordt nooit echt als zij

Toch merkt hij, hoe langer hij onder hun cultuur verblijft, dat de afstand tussen hem en de anderen het onmogelijk maakt om zich verstaanbaar te maken. Dus leert hij de taal, gaat hij mee in de omgangsvormen en gebruiken, probeert hij op te gaan in hun cultuur. Ook dit loopt echter op een mislukking uit; hij wordt nooit echt als zij, en het evangelie dat hij nu aan de man probeert te brengen door de inzet van kennis van hun eigen taal en cultuur, blijft ten diepste vreemd aan hun wereld. Hoe is dat mogelijk?
   Omdat de missionaris het evangelie al deze tijd nog beschouwde als van hem, als toebehorend aan zijn wereld. Hij toonde slechts vanuit instrumenteel oogpunt interesse voor de ander, om die ander dan vervolgens te kunnen transformeren tot zichzelf. Zijn relatie tot de vreemde ging alleen uit van wat voor hemzelf vanzelfsprekend en onomstotelijk was, en dit sluit een ontmoeting uit. Voor zijn geloofswaarheid was de vreemdheid van de ander een obstakel dat, hoewel lastig uit de weg te ruimen, uiteindelijk geen invloed had of mocht hebben op die geloofswaarheid zelf. En op deze manier blijft het evangelie, bij wat de missionaris ook doet, hem eigen en vreemd aan de ander.

De ware ontmoeting
Volgens De Certeau blijft voor de missionaris één weg over, en wordt hij daar uiteindelijk toe gedwongen als hij oprecht gehoor geeft aan zijn roeping. De weg van de ware ontmoeting. Dat betekent dat hij moet loslaten dat de waarheid zich alleen in zijn ideeën en gedrag zou bevinden en afwezig is in dat van de heidense ander. Hij vertrekt nu vanuit de gedachte dat God altijd al aanwezig is in hen als mens en in hun cultuur.

Sterker nog, Gods aanwezigheid in die andere culturele werkelijkheid kan hém juist meer leren over God en doen groeien in geloof. Gods waarheid blijkt geschreven te zijn in voor hem onbekende tekens. De inzichten die hij opdoet keren hem af van zijn vroegere stelligheid, vooroordelen en zelfgerichtheid. Hij zal niet van de ene cultuur simpelweg overgaan naar de andere, alsof hij zijn eerdere vanzelfsprekendheden vervangt door nieuwe.

Want hoe zou hij ook zijn eigen wezen en identiteit zo kunnen ontkennen? Zijn eigen cultuur zal altijd onlosmakelijk deel uitmaken van wie hij is. Maar hij realiseert zich de vergaande diversiteit in de vormen van beschaving en menselijk bestaan, en de veelvuldige vormen die God en Zijn waarheid daarin aannemen. Volgens De Certeau is in deze omslag van de missionaris niet zijn geloof in Jezus in de waagschaal gesteld, maar het uitgangspunt van zijn missie.

Hij vertrok in eerste instantie vanuit wat hij allemaal zelf dacht te weten van God en het geloof, en hij verwachtte dit na het slechten van enkele culturele barrières ongewijzigd te kunnen planten in de geest van de vreemde. De verschillen tussen hem en de ander zouden uiteindelijk worden overstegen, zodra die ander zich tot het (lees: zijn eigen) geloof bekeerde. Wat hij nu vindt is niet een soort ‘gemeenschappelijke basis’, waarbij alles pragmatisch weg wordt gesneden dat nog een verschil zou impliceren, maar juist de reële verschillen en breuklijnen in de werkelijkheid. Dit destabiliseert en relativeert zijn kijk op zichzelf en zijn identiteit. Tegelijkertijd openbaart dit hem een rijker perspectief op de wereld. Hij ervaart zijn eigen tekort, en dat Gods werkelijkheid zijn beperkte visie altijd overstijgt.‘Samen leven is een feit, maar nog veel meer een roeping’

Dit model van ontmoeting is niet alleen toepasbaar op de situatie van de missionaris. De Certeau ziet het terug in elke menselijke verhouding. ‘Samen leven is een feit, maar het is nog veel meer een roeping.’[4] Daarmee bedoelt De Certeau dat, enerzijds, de mens simpelweg niet op zichzelf kan bestaan. De mens bestaat bij gratie van de ander, en ook bij gratie van het conflict met de ander. Dat inzicht ontleent hij mede aan Jacques Lacan, waarmee hij in contact stond bij de L’Ecole freudienne in Parijs. Persoonlijke identiteit kan pas ontstaan als het kind leert dat niet de hele wereld om hem draait, en als hij door verschillende fases van conflict met zijn omgeving gaat. Ik kan pas ‘ik’ zijn, als er ook een ‘jij’ en dus een ‘niet-ik’ is.

Het samen leven met anderen, en de bijbehorende mogelijkheid  van conflict, is dus een simpel en onoverkomelijk feit. Anderzijds is de mogelijke clash met de ander niet een te betreuren gegevenheid, maar een te aanvaarden roeping – voor ieder mens, maar zeker voor een christen. In het samen leven met de ander roept God ons uit onze eigenheid, om uit te treden uit de vastgeroeste zekerheden omtrent onszelf en de wereld. Hij roept ons dus tot het onbekende, tot wat ons in ons bestaan zou kunnen bedreigen. Het gevolg geven aan deze roeping is het aanvaarden van ‘geloofsonzekerheid’ – niet zozeer een onzekerheid omtrent de zaken van het geloof, maar een onzekerheid van en door het geloof.

Geen conflictloze eenheid
Het leven in gemeenschap is jezelf op het spel zetten. Het is altijd gemeenschap met de ander die we niet voor onszelf kunnen opeisen. Het is de ervaring van het vreemde of van een vreemdeling die ons bedreigt, maar die daarom ook de kans biedt op werkelijke verdieping en transformatie. Als die roeping en het conflict niet wordt aangegrepen, belandt men al snel in een oppervlakkig universalisme dat de verschillen tussen mensen en groepen wegstopt in de verwachting om één grote gemeenschap te vormen, maar eerder neerkomt op onverschilligheid, individualisme en onwil om zich werkelijk in de ander te verdiepen.

Ofwel men belandt in een werkelijke homogeniteit, die alleen kan bestaan als één zijn zekerheden en identiteit onder dwang oplegt aan de ander. De Certeau wijst de weg van het samen leven uit de ervaring van het geloof. Een  christelijke gemeenschap is niet een conflictloze eenheid met een vastomlijnde identiteit, maar een openheid voor conflict, voor zover het openstaat voor andersheid en het eigen gebrek.

Natuurlijk is elke gemeenschap, en dus ook een christelijke, altijd een lokale, aan plaats, cultuur en tijd gebonden gemeenschap. Volgens De Certeau moeten we dat ook nooit proberen te ontkennen, omdat onze menselijkheid uiteindelijk impliceert dat we in traditie, plek en cultuur geworteld zijn. Maar we kunnen die gebondenheid wel onderkennen, en telkens weer inzien dat God ons juist door het vreemde en bedreigende roept tot de pelgrimstocht naar Zijn verborgen rijk.

A. Voogt is masterstudent filosofie aan de Radboud Universiteit. Hij specialiseert zich in religiefilosofie en politieke theologie.

  1. Natuurlijk zijn er belangrijke verschillen tussen De Certeau’s ‘theologie van het verschil’ en het filosofische differentiedenken, maar daar ga ik nu niet op in.
  2. Recent (2019) in het Nederlands vertaald onder deze titel bij Sjibbolet.
  3. Zie hoofdstuk 4 in deel I van De vreemdeling, 106-123.
  4. De vreemdeling, 131.