Opgaan in de liturgie

In januari organiseerde ik twee online avonden over het boek van Rachel Held Evans, Searching for Sunday. Zij beschrijft hoe haar weg in de kerk begon bij een orthodoxe evangelical church en via een hippe pioniersplek naar een episcopaalse kerk met een klassieke liturgie leidde. In de gesprekken over het boek werd duidelijk dat de deelnemers allen eenzelfde weldaad ervoeren in het ondergaan en bijwonen van rituelen. Veel gelovigen zijn moe van de nadruk op het woord en het hoofd of overweldigd door de starre bijbelvastheid uit hun jeugd. Anderen zijn juist vastgelopen op de eeuwige focus op emotie en gevoel.

Liturgie lijkt een weg voorwaarts te zijn, zoals bijvoorbeeld mooi beschreven in Winfield Bevins’ boek Ever Ancient, Ever New. En ook ik heb de bevrijdende kracht van de liturgie ervaren in mijn tijd in Engeland. Er is zoveel beweging in een anglicaanse kerkdienst dat het me de eerste keren duizelde. Staan, zitten, knielen, buigen, kruis slaan, omdraaien, naar voren lopen, ontvangen. En er is zowel zeggen als zingen. Na een tijdje begonnen de bewegingen in te slijten in mijn lichaam, de woorden werden vertrouwd, de kerkdienst veranderde van verwarrend in verrijkend. Op deze manier wilde ik wel kerkganger zijn.

Voordat ik in Engeland woonde, was ik voorganger in de Protestantse Kerk in Nederland. Toen al viel me een grote overeenkomst op in de kerken waar ik kwam: ik was bijna de hele kerkdienst aan zet. Ik was degene die sprak, las, bad, doopte en deelde. Vaak werd ik al bij voorbaat moe van mijn eigen stem. Desalniettemin had het ook een voordeel: wie voorgaat, kan wél opgaan in de liturgie. Het is waarschijnlijk de reden dat veel protestantse voorgangers het probleem niet zo zien. Zij beleven iedere zondag intens de liturgie.

Maar wie in de bank zit, zit stil. Er is weinig beweging, weinig interactie. In het hart en het hoofd gebeurt wellicht veel, er komen woorden en beelden en liederen binnen. Maar als ik pessimistisch ben, vrees ik dat er steeds minder gebeurt aan de binnenkant van die kerkgangers. Dat de betekenis verloren raakt, vervliegt in de passiviteit van het toekijken, dat kerkdiensten de gelovigen steeds minder voeden.

In de ontmoeting met andere gelovigen merk ik de noodzaak van een grondige herijking van kerkdiensten waarin kerkgangers te passief blijven en waarin een eenzijdige nadruk ligt op de rationele kant van geloven. Meer lijfelijkheid, meer ritueel, meer mysterie, meer participatie. Dat verlangen delen velen met mij.

Toch blijft er ook een vraag hangen. Eén deelnemer aan de gespreksavonden zei namelijk het omgekeerde. Zij was opgegroeid in een katholieke omgeving en had zich als kind juist vaak afgevraagd waar het nou eigenlijk om ging in de kerk. Er waren talloze rituelen en gebruiken en symbolen, maar die voelden betekenisloos. Juist in de gereformeerde kerk waar ze later haar thuis vond, kon ze opademen. Daar werd haar wél verteld wat de inhoud van het geloof nu eigenlijk is.

De discipline van vroeger heeft mij de liefde voor God en voor de kerk meegegeven, zei een ander instemmend. Kan ik niet juist door wat ik in die starre doch bijbelvaste kerk van vroeger leerde, nu op een dieper niveau de liturgie meemaken? Zou dat ook gebeurd zijn als ik die achtergrond niet had?

Hoe lyrisch ik ook ben over liturgie, dit blijft bij me hangen. Een weg voorwaarts richting meer ritueel in de kerkdienst, liefst met wekelijks avondmaal, maar met een stevig verhaal. Misschien zelfs met een verdacht woord als discipline. Daar ligt een mooie toekomst.