De wereld is sektarisch, de kerk katholiek

Bij de heruitgave van Aalders’ boek

Volgens Wikipedia staat kerk voor ‘een georganiseerde groep die bepaalde standpunten, met name christelijke, aanhangt’. Het ‘met name christelijke’  is saillant, maar afgezien daarvan weerspiegelt deze definitie goed hoe in onze postchristelijke tijd tegen de kerk wordt aangekeken. De kerk lijkt op een partij, of een vereniging, waarin ‘bepaalde standpunten’ het bindende element vormen. Deze groep wordt in onze tijd gesitueerd in de privésector van het leven. Het is een groep die alleen via eventuele christelijke partijen een relatie tot de staat heeft, waardoor ‘christelijke standpunten’ invloed op het leven van de staat hebben, maar er is geen directe relatie tussen kerk en staat.

Onlangs werd een boek van dr. W. Aalders uitgegeven, onder de titel: De Kerk, het hart van de wereldgeschiedenis. Het boek, in 1995 geschreven, eist door deze heruitgave opnieuw aandacht voor zich op. Willem Aalders (1909 – 2005) was een merkwaardige figuur in het landschap van de toenmalige Hervormde Kerk. Met boeken als In Verzet tegen de Tijd, Theologie der Verontrusting,  De grote ontsporing en Burger van twee werelden verwoordde hij de stem van het protest tegen de ontwikkelingen in kerk en theologie. Hij was een van de drijvende krachten achter het zogenaamde Getuigenis van 1971, dat zich keerde tegen de sterk maatschappijkritische theologie. Aalders was echter meer dan een protesttheoloog. Hij promoveerde op Pascal, was geboeid door Plato, bewonderde Newman, en was grondig op de hoogte van het geestesleven door de eeuwen heen. Daarom alleen al is het niet mogelijk Aalders tot een partijman te maken. Daar legt het boek De Kerk, het hart van de wereldgeschiedenis op eloquente wijze getuigenis van af.

Het is duidelijk dat we met deze titel van het boek van Aalders in een andere wereld terecht zijn gekomen dan die van de definitie van Wikipedia. Dat blijkt nog meer uit de inhoud ervan. Aalders brengt om te beginnen in herinnering dat het woord voor de kerk zoals we dat in het Nieuwe Testament tegenkomen, een heel andere kant op wijst dan die van een private vereniging waar bepaalde standpunten worden gedeeld. De vroege kerk heeft het woord ekklesia gekozen om de nieuwe gemeenschap aan te duiden die rond Jezus Christus ontstond. De ekklesia is in de hellenistische wereld waarin het jonge christendom verschijnt, de vertegenwoordiging van de polis, de stad. Het is een vergadering waar de publieke aangelegenheden van de stad worden behandeld.

Stad van God
Naast die ekklesia doet zich nu een andere ekklesia voor, die van de stad van God. Voortaan zullen er twee zijn: de steden van de mensen en de stad van God. Veel later zal Augustinus zijn grote boek, De Civitate Dei, juist aan dit thema wijden. Belangrijk is om vast te stellen dat de stad van God zichtbare gestalte krijgt in de ekklesia. Daar komt de gemeenschap samen. Daar wordt Jezus Christus erkend als Heer. Daar wordt ‘het Lam, staande als geslacht’ aanbeden. Dat Lam is in de hemel, maar het is ook aanwezig onder de gelovigen. Hij is aanwezig in het heilig Sacrament van de Eucharistie, in het water van de doop, en in de lezing en uitleg van de heilige Schrift. Hij deelt zichzelf en zijn lichaam, en dat gebeurt zo radicaal dat de gemeente zelf ‘lichaam van Christus’ wordt genoemd.

Met het woord ekklesia gaat dus een fundamentele claim gemoeid. Het is de claim van een gemeenschap die Jezus aanbidt en Hem erkent als de ware Heer, en dat doet in het midden van de steden van deze wereld. Die steden worden niet terzijde geschoven. Ook de ‘heren’ en ‘meesters’ van deze steden worden niet  vijandig bejegend of genegeerd. Ze zijn er, maar ze zijn relatief. Soms is er tussen beiden tussen beiden een harmonische verhouding. Er kan echter ook spanning zijn, en zelfs openlijke vijandschap, namelijk op het moment dat de heersers van de steden de relativering niet accepteren. Met de ekklesia van de stad van God is daarom ook de martelaar nooit ver.De kerk kan zo opgedroogd zijn, dat ze weinig helpt in de de groei van het geloof

Dit is in het kort de these van het boek van Aalders. Hij spreekt daarbij het liefst over de kerk als ‘planting van God’, om daarmee te laten uitkomen dat die ekklesia echt wortel schiet op aarde en daarop uitstoelt. In zijn boek verhaalt hij hoe dat dat uitstoelen van de kerk een diepte en breedte krijgt, die gerust wonderlijk genoemd mag worden. Daarover straks meer. Maar allereerst wil ik aandacht vragen voor deze inzet. Dít is dus de kerk volgens het spraakgebruik van het Nieuwe Testament. De kerk is de plaats van publieke erkenning van Christus en van de aanbidding van de drie-enige God. Waar dit perspectief verdwijnt, is het niet verwonderlijk de kerk tot leverancier van religieuze producten wordt, die dan al of niet aftrek vinden. De vraag die dan ook spontaan opkomt, is of de kerk wel nodig is om te geloven.

Die vraag is reëel genoeg en moet serieus genomen worden. De kerk kan zo spiritueel opgedroogd zijn, dat zij weinig helpt in de groei van het geloof. Dat laat onverlet dat de vraag wat ik aan de kerk hebt voor mijn geloof van weinig begrip getuigt voor wat een kerk is. Dan dreigt deze vraag de kerk alleen nog maar te zien in het kader van een consumentencultuur.  En wat gebeurt er met het christelijk geloof als het in de mal geperst wordt van ‘mijn geloof’? Dan raakt dat geloof los van de realiteit van de ekklesia, van de publieke erkenning van Jezus als Heer. Van de sacramentele gemeenschap rond het Lam. Van de zichtbare gemeenschap.

Er zijn noodsituaties denkbaar waarin dat gebeurt. In coronatijd beleefden we zo’n noodsituatie. Het is ook goed mogelijk dat mensen tijdelijk op afstand van dit alles komen staan. Het wordt anders wanneer geloof ook principieel hiervan los komt te staan. Als geloof oplost in ‘mijn persoonlijke relatie met God’, of als ‘mijn persoonlijke inspiratie in mijn leven’, waarbij de kerk hooguit nog bevraagd wordt op haar betekenis hierin.

Kerk en koninkrijk
Misschien werkt er bij dit alles nog iets anders na. In het boek van Aalders wordt Alfred Loisy geciteerd, van wie het adagium stamt: ‘Jezus predikte het koninkrijk en wat kwam is de kerk’. Loisy betreurt dat, en velen met hem. Immers, zo is het christelijk geloof ‘verkerkelijkt’. Wanneer we dat eenmaal in de gaten hebben, kunnen we het daar niet bij laten. Dan zal afscheid genomen moeten worden van een sacramentele kerk, met alles wat daarmee gemoeid ging.

Dat kan twee kanten op gaan. Bijvoorbeeld een docetische richting; dan wachten we op de komst van de Heer, en herleven we de zogeheten Nah-Erwartung, de spoedige komst van de Heer. Deze wereld ligt inhet  boze, en zal dat ook blijven liggen, maar de Heer zal komen om zijn Rijk aan te doen breken. Het afscheid dat genomen is van deze Nah-Erwartung zou dan een fatale fout zijn, die de deur voor de verkerkelijking heeft opengezet.

In feite is dit de weg van een aantal sekten. Zij moeten niets van de kerk hebben, leven in een vorm van wereldverzaking en richten zich op een wederkomstverwachting die geheel buiten de kerkelijke traditie staat. In de loop van de eeuwen is en blijft dit een aantrekkelijke optie, die dan ook steeds weer nieuwe vormen en aanhangers vindt.

Het kan ook richting kiezen van vertaling van het koninkrijk in ‘waarden’. Die waarden kunnen idealistisch zijn: de waarden van zedelijkheid, van gelijkwaardigheid, van vrijheid. Ze kunnen ook meer maatschappelijk georiënteerd zijn: de waarden van een rechtvaardige samenleving, waarin vrede en gerechtigheid bloeien. De kerk is eerder een verstoring van deze positie dan een vertaling ervan. De enige weg die openstaat is dat de kerk zich volledig in dienst stelt van deze waarden en daar haar exclusieve bestaansrecht aan laat ontlenen.  Zelfs dan is het nog maar de vraag of je veel aan de kerk hebt. Als de kerk verdwijnt, dan moet dat maar. Met een grootmoedigheid die bijna grenzeloos is, wordt berust in de teloorgang van de kerk. Immers, het gaat niet om de kerk. Die is geen doel in zichzelf. Het gaat om het goede leven, het gaat om een betere wereld, en daar kan onverminderd aan gewerkt worden. Dat kinderen zijn afgehaakt is jammer, maar het zijn goede mensen, dus waarom daarover wakker liggen?

Planting van God
Terug naar het boek van Aalders. Zoals gezegd, hij gebruikt voor de kerk bij voortduur de term ‘planting van God’. Naast het woord planting wordt ook het woord ‘bouwwerk’ gebezigd. In beide gevallen gaat het om een kerk in het midden van de wereld, die niet zweeft, maar verworteld en gefundeerd is. Daarom kan er ook een interactie plaatsvinden met de steden van de wereld. Die is er dan ook geweest. Aalders gaat de ontwikkeling na in zijn boek. Hij beoordeelt deze ontwikkeling positief, niet alleen als het gaat om bijvoorbeeld de 1e eeuw, of de tijd voor Constantijn, maar ook daarna, tot ver in de 13e eeuw. Er is een legitieme ontwikkeling van de kerk in haar leer (Aalders stemt in met Newman, die over een legitieme development of christian dogma spreekt), haar orde, haar pastoraat, haar diaconaat, enzovoorts.

Zo is de kerk sancta catholica gebleken, kerk voor de volken, en hart van de wereldgeschiedenis. Wel is in de 16e eeuw een Reformatie hard nodig, aangezien vanaf de 14e eeuw de kerk te zeer is verwereldlijkt, en te veel een juridische gestalte heeft aangenomen (het canonieke recht wordt belangrijker dan de theologie). Maar ook de Reformatie heeft geleid tot concreet kerkelijk leven, waarbij vooral gedacht moet worden aan de volkskerk. Dat is de gestalte van de kerk die is meegegaan in de ontwikkeling van de nationale staten en daar haar afdruk op heeft achtergelaten.Het zogenaamde corpus christianum bracht zegen en vloek

Hier is natuurlijk van alles tegen in te brengen. Heeft er al niet meteen een hellenisering van  het oorspronkelijk joods-christelijke plaatsgevonden? Is de kerk al niet veel eerder gecorrumpeerd door zo ‘wereldgestalte’ te worden? Is de kerk niet meegezogen in het nationale? Daar valt over te twisten. Het alternatief is een zuivere kerk. Een kerk die zich ver van de Griekse filosofie en cultuur had gehouden. Een kerk zonder dogmavorming, zonder liturgische ontwikkeling, een kerk die geen ‘rechtspersoon’ en zo een herkenbare gestalte in de wereld was geworden. Een kerk die de handen niet had gebrand aan het volksleven. Enzovoorts.

Ik denk dat de geschiedenis van de kerk tegelijk geschiedenis is van de Geest en van de mensen, en daarom ambivalent. Ik geloof dat het zogenaamde corpus christianum zegen en vloek heeft gebracht. Het is me te gemakkelijk om hier met een radicale positie afstand van te nemen – dat zou trouwens te zeer passen in de cancelcultuur. Bovendien zal hiermee al snel de weg van het docetisme, dan wel van een ‘waardenrepubliek’ worden ingeslagen. Ook rijst de vraag op of de heilige Geest dan al die tijd heeft geslapen. Zou het niet vruchtbaarder zijn om in solidariteit met de geschiedenis van de kerk steeds weer de omwending en bekering tot de levende Heer te maken, zonder je boven deze geschiedenis te verheffen?

Overigens: het corpus christianum is ten einde gekomen. Volgens Aalders geldt dat ook voor de tijd van ‘kerk van de volkeren’ en ‘kerk van het volk’. De Franse Revolutie is een breuk geweest, die voor een steeds verdergaande secularisering heeft gezorgd. Aalders meent dat de kerk van Rome geen antwoord gaf door zich in een anti-modernisme vast te bijten. De protestantse kerken onderkenden niet de radicaliteit van het tijdsgewricht en hebben te lang met pappen en nathouden hun voortbestaan willen garanderen.

Eenzame profeet
Of deze observaties allemaal billijk zijn, is vers twee. Ik denk dat Aalders’ stem soms profetisch overslaat. Dat valt vooral op in de slotbeschouwingen van zijn boek. Alsof dan alle gestalten weg zijn gevallen, de kerk ergens verborgen in de ziel van het volk is geëmigreerd en Aalders als eenzame profeet overblijft. Dat is misschien wel het riskante van de figuur van Aalders geweest. Bovendien, het perspectief is wel erg op de westerse wereld gefocust. De 19e en 20e eeuw zijn ook de eeuwen van de zending, waardoor het christendom een waarlijk oecumenische gestalte heeft gekregen. Er zijn bovendien miljoenen christenen die daar bloedgeld voor betalen. Dat is de gestalte van de kerk van vandaag. In zijn oproep aan de kerk blijft deze kerkelijke realiteit te veel buiten beeld bij Aalders. Dat is misschien ook het gevaar bij alle vormen van crisistheologie.

Hoe moet het dan verder met de kerk? Doordenkend op wat Aalders in zijn boek naar voren bracht wil ik drie aanwijzingen geven. De eerste is dat de breuk tussen Rome en Reformatie achterhaald is. Die heeft zijn plaats en betekenis in het corpus christianum, maar niet meer daarbuiten. Rome en Reformatie zijn beide geroepen zich te verhouden tot de sancta catholica. Rome is door een radicaal proces van verootmoediging gegaan en is daarmee teruggeworpen op de Heer van de kerk. Het protestantisme heeft moedig met de tijdgeest geworsteld, maar zal daarin alleen kunnen standhouden door de katholieke bestanddelen van de kerk, het Woord en de sacramenten, te honoreren.Deze tijd neemt bewust afstand van de christelijke erfenis

Daar komt bij dat we in een postchristelijke tijd leven. Dat is een tijd die sporen draagt en zal blijven dragen van het christelijk geloof. Het is echter ook een tijd die bewust afstand neemt van de christelijke erfenis. Daarbij doemt de figuur van de antichrist op. De antichrist manifesteert zich immers bij voorkeur als opvolger van Christus. Wat Christus heeft gebracht is half werk. De antichrist heeft de pretentie werkelijk wat te veranderen op de aarde. Deze figuur overtroeft ‘Christus’ in gelijkwaardigheid, inclusiviteit, vrijheid en niet te vergeten macht. De antichrist werkt volgens het boek Openbaring met persiflage en imitatie om zo ‘Christus’ met eigen wapens te verslaan. Daarom vraagt deze era om de sancta catholica, ook in haar zichtbare vorm, en dat kan alleen een verenigde kerk zijn. Het gaat immers om kerk of geen kerk. Maar zijn we hier nederig genoeg voor? Onderkennen we de tijd? In het boek van Aalders mag dan hier en daar als het hierover gaat met overslaande stem gesproken worden, hij heeft gelijk als hij stelt dat een postchristelijke tijd de fundamentele tegenstelling tussen de stad van God en de steden van de wereld openbaar maken. Dat vraagt een kerk ‘die waakt tegen verbastering en die zoekt naar een brede eenstemmigheid’.  

Katholiciteit
In de tweede plaats zal de kerk, ook nu zij in veel opzichten marginaal geworden is, de verleiding sekte te worden moeten weerstaan. De wereld is sektarisch, de kerk is katholiek. De wereld verenigt zich op een wijze die verdeeldheid geeft, en dat is zeker het geval in de tijd van de ideologieën. De liberaal-kapitalistische ideologie heeft de pretentie waarlijk kosmopolitisch te zijn, maar veroorzaakt tweedracht en leidt tot de dood. De kerk is katholiek, omdat de grondslag van de kerk het geloof in de ene Heer is, die het offer van zijn leven gaf. Dat offer leidt tot eenheid en leven. In de kerk komen we samen rond het gedenken van dit offer, in het geloof dat de opgestane Heer bij ons is. Dat is haar raison d’être.

De kerk wordt sektarisch als ze dit verliest. Dit katholieke van de kerk gaat verloren waar de kerk het contact met de apostolische oorsprong verliest, die gekenmerkt wordt door de verkondiging van de gekruisigde Heer. Het gaat verloren wanneer kerk-zijn als een speeltje in onze hand wordt beschouwd en het besef van de ene kerk in haar verbondenheid met de kerk van alle tijden en niet te vergeten de kerk hierboven zoekraakt. Kerk lijkt nu business te zijn geworden. En zonder nu maar meteen de staf over allerlei manifestaties van kerkelijk leven te breken, moet de vraag naar het katholieke gehalte wel gesteld worden. Kortom, de kerk is katholiek of ze legt het af tegen de tijdgeest en wordt dan evenals de wereld zelf ook sektarisch. 

Postmoderniteit
In de derde plaats zal het belang van apologie en daarmee van de apologetische theologie minder worden. Die hebben hun plaats en betekenis gehad in de moderniteit, maar die ligt achter ons.  Kerk en theologie zullen hun kracht moeten hervinden door een nieuwe begeestering voor hun eigenlijke voorwerp, God, die verschenen is in de gekruisigde Heer. In een postmoderne context zal de kerk op moeten houden zich voor een maatgevende rede te verantwoorden om daarmee te vervallen in een striptease die weinig meer te raden overlaat. Ze zal onbekommerd haar verhaal moeten vertellen, zonder overigens in de valstrik van relativisme en individualisme gevangen te raken. Dit vraagt om veel Geest en kracht, om veel verbeelding en veel geloof. Het vraagt om geleefd christendom. Het vraagt om nederigheid en overgave, om ‘heilig leven’ en levens van ‘heiligen’. Allemaal zaken die niet te organiseren zijn. Het zijn gaven die de Geest zelf wil schenken maar die wel om receptiviteit van onze kant vragen.

N.a.v. De Kerk, het hart van de wereldgeschiedenis, door dr. W. Aalders. De Vrije Uitgevers, € 29,99

Dr. A.J. Plaisier is predikant in de protestantse gemeente de Brug te Amersfoort.