De stem van de roepende

G.D.J. Dingemans

Vraag 1: Kunnen gelovige mensen van de 21e eeuw zinvol in God geloven en over hun geloof in God en in Jezus Christus spreken zonder verlegen te worden wanneer (de) resultaten van de (natuur-, geologie-, astronomie-) wetenschappen op tafel komen, of wanneer de snelle progressie van de biologie en van het genen-onderzoek ter sprake komt? [1]

Vraag 2: We kunnen vraag 1 ook omkeren. Op welke wijze zullen geseculariseerde of agnostische moderne mensen bij hun zoeken naar zingeving op het spoor van God en van de betekenis van Jezus Christus komen en hoe kunnen zij sporen van God gaan ervaren, opmerken en geloven in deze werkelijkheid, zonder tot een sacrificium intellectus gedwongen te worden?

Vraag 3: Kunnen wij christenen voluit gelovige met anders-gelovenden zijn? Met andere woorden: kunnen wij tegelijk gelovig christen zijn én het godsgeloof in de andere religies voluit respecteren als eveneens geloven in God?

Vraag 4: Kun je een mondig, zelfbewust, autonoom mens zijn, die staat voor de verantwoordelijkheid voor de eigen keuzen, en tegelijk de ervaring opdoen van de kracht van het Geheim dat groter is dan wijzelf?

Op deze vier vragen zegt Dingemans in zijn boek ‘ja’. Dat ‘ja’ vereist wel een fundamentele herformulering van het christelijk erfgoed. Die onderneming is Dingemans aangegaan. Het resultaat is een apologie van het christelijk geloof in de beste betekenis van het woord. Ten overstaan van het forum van de (post)moderne mens wil Dingemans authentiek christelijk leren (in de zin van ‘lehren’ en ‘lernen’) spreken. Zijn boek is een indringende poging om het christelijk geloof opnieuw te articuleren binnen de verstaanskaders (het paradigma) van de moderne (natuur)wetenschappen en van het post-moderne zelfverstaan van de mens. Oude geloofsvoorstellingen worden nieuw verstaan en nieuwe taal wordt gezocht en gevonden om zinvol over God te spreken voor een door het evolutionaire werkelijkheidsverstaan gestempelde ervaringshorizon van mensen. Zo kunnen moderne mensen in hun zoektocht naar zin en zinvol leven zicht krijgen op de toekomstopenende betekenis van het geloof in Gods aanwezigheid in de werkelijkheid. Het boek is op deze wijze ook een bijdrage aan de theologische doordenking van de verhouding van geloof en natuur- en met name biologie-wetenschap. Ook laat het zich lezen als een doordenking van de verhouding tussen de godsvoorstellingen in de verschillende religies.

Het zal de lezer duidelijk zijn dat ik het boek van Dingemans een belangrijk boek vind. Het dient het theologisch debat dat gevoerd moet worden. Het is ook zeer bruikbaar voor de theologisch geïnteresseerde wetenschapper binnen andere disciplines. Het boek daagt ook op fundamentele punten uit tot tegenspraak vanuit de gereformeerde traditie. Theologisch hebben wij hetzelfde debat te voeren, dat Dingemans voert. Dan zullen we merken dat er beslissende zaken op het spel staan, waar, vooralsnog, een andere weg geboden is. Na de lezing van het boek is mij helder dat dat nog niet mee zal vallen.

Het is ondoenlijk in kort bestek de inhoud van het boek samen te vatten. Ik volsta met een aanduiding van de aanpak van Dingemans en van zijn keuzen op drie punten, de godsleer, de hermeneutiek en de christologie. Ik sluit af met al vast wat tegenspraak.

Het boek bestaat uit drie delen. In deel I (HET LANDSCHAP) schetst Dingemans de gegeven cultuur- en theologie-historische situatie van het post-moderne moment. De verschuiving van pre-moderniteit via moderniteit naar postmodernisme vraagt om een voortgaande theologische reflectie binnen de meeverschoven paradigmata. Dingemans legt zijn theologische kaarten in dit deel duidelijk op tafel. De klassieke ontologische bodem op grond waarvan objectief ware uitspraken over de werkelijkheid gedaan kunnen worden, in termen van ‘geopenbaarde Waarheid’, die bodem is weggevallen. Alle weten is interpretatie. Dat geldt ook in theologicis. De moderne door Gadamer fundamenteel doordachte hermeneutiek is voor Dingemans richtinggevend, ook in de theologie. Ons huidige verstaan van de werkelijkheid is de vrucht van een geschiedenis van voortgaande interpretatie. Dat geldt ook van de waarheid van het evangelie van Jezus Christus. Het Evangelie spreekt onder ons nu in de gestalte van de interpretatiegeschiedenis die door de gemeente als interpretatiegemeenschap belichaamd wordt. De andere religies zijn eveneens zulke de interpretatiegemeenschappen. Zo betoogt Dingemans in deel II (ONTMOETINGSPLAATSEN). De basis voor deze visie ligt in Dingemans’ panentheïstisch verstaan van God. God en de werkelijkheid vallen niet samen, maar maken wel samen een geschiedenis door. God dringt zich aan ons op in de geschiedenis van de voortgaande werkelijkheid als De Stem van de Roepende. In plaats van ‘opdringen’ kunnen we beter zeggen ‘lokken’. God is Geest, Pneuma. Die manifesteert zich in de hele werkelijkheid, als wijsheid, als logos, als krachten in de natuur. Uiteindelijk, in de komst en de levensweg van Jezus Christus, manifesteert zich die

Geest volkomen. Zo formuleert Dingemans in zijn pneumatheologie zijn visie op Christus: deze is de Ware Mens, die volkomen van de Geest vervuld is omdat Hij uit de Geest is. Zo is Hij het nieuwe en uiteindelijke gezicht van God en in zijn weg en werk horen wij de Stem van de Roepende voluit. De Geest is dus creatief – in de schepping, helend – in Jezus Christus, en vernieuwend in de werkelijkheid werkzaam, zo betoogt Dingemans in deel III (STEUNPUNTEN ONDERWEG). Mens-zijn is leven, geïnspireerd door die Geest.

Onze tegenspraak zet in bij de godsleer. Dingemans spreekt monotheïstisch over God. Voor hem is de godsleer van jodendom, islam en christendom daarom vergelijkbaar. Dit monotheïsme staat echter op gespannen voet met het persoonlijk en levend karakter van Gods handelen in de Schrift. In het trinitarische belijden is het zicht daarop beter gewaarborgd. Het is nog maar de vraag of het begrip monotheïsme wel past bij het christelijk spreken over God. Daarbij komt dat de panentheïstische verstrengeling van God en de voortgaande werkelijkheid het zicht op God als de handelende moeilijk maakt. Dingemans zoekt dat zicht op Gods handelen in de figuur van de geleiders van het heil, de godservaring: religies, bemiddelende mensen, Jezus Christus bovenal. God zelf blijft zo echter op grote afstand. Dat wordt nog versterkt door Dingemans hermeneutiek. Hij wil niet spreken over Gods openbaring in de Schrift en door Woord en Geest in de geschiedenis. Wij horen volgens Dingemans niet in geloof Gods spreken uit de Schriften, en wij merken niet in geloof Gods zichzelf openbarende handelen op in de werkelijkheid. Op de plaats waar wij van Gods openbaring in het heden willen blijven spreken, zet Dingemans de interpretatie van de ervaringen van mensen in hun voortgaande interpretatiegeschiedenis. Op deze wijze wordt de afstand, ook historisch tot de handelende God nog groter. Dingemans ziet in zijn christologie in Jezus niet God Zelf in onze werkelijkheid. Dat kan hij ook niet, vanwege zijn panentheïstisch godsverstaan. Om die reden schiet zijn pneuma-christologische inzet tekort. Op zich heeft deze al in de vroege kerk bekende inzet van de christologie bij de Geest, die Jezus geboren doet worden en bij het van de Geest vervuld zijn van Jezus, waarom Hij de Christus mag heten, goede papieren. Zij garandeert een sterkere nadruk op het mens-zijn van Christus. Maar bij Dingemans blijft de relatie tussen God zelf en Jezus Christus onhelder, op z’n minst. Uiteindelijk blijft Hij als de Ware Mens onzer Een en ons voor. Dat is te weinig ‘tot ons heil’.

Een boek waar nog veel meer over te spreken valt.

  1. Uitg. Kok, Kampen 2000, 664 blz., €42,50