Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Een nieuwe fase in het kapitalisme
Herman Noordegraaf, Johan van Workum (red.)

Maatschappelijk verantwoord ondernemen (kortweg MVO) staat in de belangstelling [1]. Het klassieke model van de onderneming waarin de ondernemer, aangesteld door de aandeelhouders, enkel naar een maximale winst streeft, staat steeds meer onder druk. Vanwege de globalisering van de economie is de overheid steeds minder in staat om voldoende randvoorwaarden te scheppen die verzekeren dat de markt met een klassiek opererend bedrijfsleven tot maatschappelijk gewenste uitkomsten leidt. Vandaar de noodzaak dat het bedrijfsleven zelf verantwoordelijkheid neemt voor de maatschappelijke effecten van zijn handelen.

Het boek Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een bundel die verschillende auteurs aan het woord laat. Het is een gemeenschappelijk product van het Multidisciplinair Centrum voor Kerk en Samenleving, de Rode Hoed en de Vereniging NCW. Het bevat bijdragen zowel van de kant van de werkgevers (VNO-NCW) en werknemers (FNV) als van de kant van de kerken (Pax Christi, OIKOS) en de wetenschap.

Het openingsartikel van de redacteuren geeft een inleiding op de problematiek met onder andere aandacht voor de terugtredende overheid, het groeiend belang van vertrouwen, de ervaringen bij Shell dat voorop lijkt te lopen op het gebied van MVO en de paradox dat het land waarin MVO het meest in opgang is - de Verenigde Staten - gelijktijdig een verharding van het kapitalisme laat zien.

In een volgend artikel geven Bob Goudzwaard en Herman Noordegraaf een oecumenische visie op de criteria waaraan markten moeten worden getoetst. Een voorbeeld is dat markten niet inhumaan mogen zijn. Men dient zich om het lot van andere marktpartijen te bekommeren. Ook mogen lasten en plichten (bijvoorbeeld aangaande het milieu) niet op anderen worden afgewenteld. Dit vereist een krachtige en betrouwbare overheid.

In zijn interessante bijdrage noemt Henk Luijk drie motieven waarom ondernemingen geïnteresseerd zijn in MVO: omdat het loont; omdat het hoort en omdat het past. Bedrijven hebben een vergunning van de maatschappij nodig om te kunnen opereren. Een goede reputatie is daarom noodzakelijk. Verder onderstreept Luijk dat verantwoord ondernemen niet alleen een zaak van ondernemers is, maar met name een zaak van instituties. Hij ondersteunt daarom een activerende rol van de overheid op het punt van MVO. Het traditionele model waarin de onderneming winst maakt en de overheid de kaders moet aangeven, is achterhaald in het licht van de grensvervaging tussen overheid en bedrijfsleven. Hij pleit voor een ondernemingsethiek die invulling geeft aan gemeenschappelijk burgerschap. Daar waar maatschappelijke processen ondoordringbaar lijken voor morele beïnvloeding, vereist dat samenwerking met anderen en morele volharding.

Het boeiende en kritische artikel van Robert Went veegt de vloer aan met de stelling dat de huidige trend van het maatschappelijk ondernemen tot nu toe iets wezenlijks heeft veranderd aan het fundamenteel ondemocratische, ongelijke en asociale karakter van het kapitalisme. Hij ziet dit bevestigd in de visie van de bestuursvoorzitter van Unilever, Tabaksblatt, die stelt dat ondernemen oorlog is: Amerikaanse concurrenten lusten je rauw als je de aandeelhouders niet te vriend houdt. Volgens Went heeft de fixatie op de waarde van het aandeel een toenemende neiging tot korte-termijndenken tot gevolg. Maatschappelijk ondernemen is een doekje voor het bloeden en volstrekt onvoldoende om de schadelijke effecten van globalisering met zijn groeiende economische ongelijkheid tegen te gaan. Het is een surrogaat voor waar het werkelijk om zou moeten gaan: vergaande democratisering van de samenleving en een drastische herverdeling van inkomen en macht op wereldschaal.

Platschorre en Klamer pleiten voor de onderneming als een ‘common good’ dat de belangen van aandeelhouders en andere belanghebbenden overstijgt. Dat ‘common good’ wordt veelal verwoord in het ‘mission statement’ van de onderneming, zoals het voorzien in energie (Shell) of in de dagelijkse behoeften van mensen (Unilever). Winst is een voorwaarde om deze functie uit te kunnen oefenen en de continuïteit van de onderneming te waarborgen. Maar ook de binding tussen de verschillende belanghebbenden is van invloed. In de christelijk-sociale beweging geldt de onderneming als een gemeenschap. In een wereld waarin contacten steeds sneller wisselen, vraagt dat om identiteit van de onderneming en clubgeest.

In het slotartikel laat Jan Gruiters zien dat de verhouding tussen kerken (Pax Christi) en ondernemingen een opmerkelijke verandering heeft ondergaan. In het verleden stonden beide vooral tegenover elkaar. Nu is er veel meer sprake van een open dialoog, waarbij beide zich door de ander laten informeren en met elkaar wordt meegedacht. Een voorbeeld is hier (wederom) Shell, waarmee Pax Christi in gesprek ging naar aanleiding van de executie van de Nigeriaanse mensenrechtenactivist Ken Saro-Wiwa. Nadien zijn er bij Shell opmerkelijke veranderingen opgetreden, bijvoorbeeld ten aanzien van het respecteren van de mensenrechten. Gruiters oordeelt dat Shell MVO niet enkel als een middel beschouwt om de reputatie te verbeteren. Immers, de gewekte verwachtingen vergroten ook de kwetsbaarheid van Shell. De reputatie is pas veilig wanneer deze in daden wordt omgezet.

Voor wie zich interesseert in bedrijfsethiek, vormt dit boek een nuttige en leuke aanzet. In de verschillende bijdragen komen allerlei aspecten van bedrijfsethiek aan de orde. Door de verschillende achtergronden en stellingnames van de auteurs krijgt men een veelkleurig beeld. De rode lijn is dat de globalisering van de economie een meer maatschappelijk verantwoorde wijze van ondernemen vergt. Toch zijn er wel verschillen, bijvoorbeeld ten aanzien van de rol van bedrijfsethiek en de waarde van de huidige aanzetten hiertoe door het bedrijfsleven.

In dit verband is het jammer dat de auteurs niet of nauwelijks reageren op elkaars bijdragen. De oplettende lezer zal deze verschillen zelf moeten inventariseren om goed zicht te krijgen op het debat. Zo merkt Henk Luijk op dat de poging van enkele kerken om morele criteria op te stellen, waaraan verantwoorde ondernemingen zich dienen te houden, suggereert dat ethiek hetzelfde is als mensen vertellen wat allemaal moet. Misschien breng je hiermee anderen op een idee, maar minstens evenveel breng je ermee buiten adem. De lezer vraagt zich dan af of Luijk zich hiermee wil distantiëren van het voorafgaande artikel van Goudzwaard en Noordegraaf met hun poging om vanuit het oecumenisch denken criteria aan te reiken waaraan marktwerking getoetst moet worden. Mijns inziens is de kracht van de analyse van Goudzwaard en Noordegraaf dat zij een kritisch perspectief schept, waardoor de lezer zich bewust wordt dat de huidige economische orde nog tal van problemen kent. De vraag die zo’n analyse echter niet beantwoordt is hoe deze criteria vervuld kunnen worden en wat de rol van MVO daarin is. Hoewel Goudzwaard en Noordegraaf hun analyse toespitsen op twee concrete thema’s - privatisering en globalisering - blijft hun analyse zo algemeen, dat zij voor de praktijk weinig bruikbaar is.

Een ander vraagpunt is hoe Went en Gruiters over elkaars positie oordelen. Waar Gruiters spreekt van een stille revolutie en van opmerkelijke resultaten van gesprekken tussen kerken en bedrijven, meent Robert Went dat het een illusie is te denken dat de huidige trend van MVO iets fundamenteels verandert aan het zijns inziens asociale karakter van het kapitalisme. Hoe verhouden deze zienswijzen zich tot elkaar?

Een derde verschil betreft de rol van de internationale overheid. Zo pleit Piet Terhal voor een versterking van de Verenigde Naties als orgaan om het mondiaal economisch management uit te voeren. Voor een ieder die gruwt van het beeld van zakkenvullende Europarlementariërs is dit geen aanlokkelijk perspectief. Andere auteurs spreken zich veel minder uit over de rol van de internationale overheid. Voor zover de rol van de overheid ter sprake komt, zoals bij Onno Ruding, gaat het veelal over de nationale overheid in het kader van de discussie over het Rijnlandse model versus het Angelsaksische model. Een discussie over MVO in relatie tot de mogelijkheden en onmogelijkheden van de internationale overheid als middel om externe effecten van de internationale marktwerking te internaliseren tussen de verschillende auteurs blijft echter uit.

  1. Uitgeverij Kok, Kampen, 2000, f29,90, 156 blz., ISBN 9043501360