Zingt voor de Heer een nieuw gezang

Het kerklied als vertolking van het evangelie 3

Zingt voor de Heer een nieuw gezang [1]

1 Zingt voor de Heer een nieuw gezang!
Hij laaft u heel uw leven lang
met water uit de harde steen.
Het is vol wondren om u heen.

2 Hij gaat u voor in wolk en vuur,
gunt aan uw leven rust en duur
en geeft het zin en samenhang.
Zingt dan de Heer een nieuw gezang!

3 Een lied van uw verwondering
dat nòg uw naam niet onderging,
maar weer opnieuw geboren is
uit water en uit duisternis.

4 De hand van God doet in de tijd
tekenen van gerechtigheid.
De Geest des Heren vuurt ons aan
de heilge tekens te verstaan.

5 Wij zullen naar zijn land geleid
doorleven tot in eeuwigheid
en zingen bij zijn wederkeer
een nieuw gezang voor God de Heer.

Het lied dat dit keer onze aandacht vraagt is een lied van Willem Barnard. Hij schreef het voor de vierde zondag na Pasen, de zondag die in de traditie van de kerk zondag Cantate heet, naar de intochtspsalm Cantate Domino canticum novum: Zingt de Here een nieuw lied (Ps. 98:1). Het is in het Liedboek dan ook opgenomen onder de liederen voor de paastijd als Gezang 225. Frits Mehrtens schreef er een prachtige melodie bij die - naar zijn eigen typering - het karakter van een rivier heeft die een berglandschap doorsnijdt. Ik weet niet of ieder die typering herkent. Maar het is een feit dat dit lied graag door de gemeente gezongen wordt.

Exodus en woestijn

Het lied geeft een eigen kleur aan de paastijd. Het is een lied voor de pelgrimerende gemeente, op weg naar Gods toekomst. Paas- en pinkstermotieven mengen zich met de herinnering aan de uittocht en de woestijnreis van Israël.
Dat doet me denken aan wat ds. T. Poot ergens vertelt. Hij had op paasmorgen een bevlogen en enthousiaste paaspreek gehouden over de uittocht en de bevrijding, over het oude leven onder het regiem van de machten, dat voorbij gegaan was en het nieuwe dat in Christus’ opstanding was gekomen. Na afloop van de dienst merkte een ouderling in de consistorie op: ‘Maar Israël kwam na de uittocht toch maar weer mooi in de woestijn terecht...’. Had ik, zo vroeg Poot zich af, de paastoon eigenmachtig verhoogd en wilde de ouderling mij eraan herinneren, dat we er ook na pasen nog niet zijn, dat op de uittocht de bittere beproeving van de woestijn wachtte?
Het verhaal geeft te denken. Zo’n dertig jaar geleden werden kerk en theologie beheerst door het exodus-motief. Een optimistisch levensgevoel, een geloof in de maakbaarheid van de samenleving beheerste veler spreken over de uittocht. Waren we niet bevrijd uit de verstikkende structuren van de gevestigde orde en op weg naar het beloofde land van de vrijheid dat we hier en nu al zouden realiseren langs evolutie of desnoods langs revolutie?!
Maar in de jaren ’80 kenterde het tij. De wereld bleek weerbarstiger dan velen dachten. De veelbejubelde secularisatie liep veelal uit op kaalslag en geloofsonzekerheid. Emancipatie diende vaak als een mooie vlag om de lading de ik-cultuur te dekken. De bevrijders van vandaag ontpopten zich als nieuwe onderdrukkers. Het optimisme van de moderniteit sloeg om in een postmodern pessimisme.
De ouderling kreeg gelijk: na de uittocht wachtte de woestijn. ‘Woestijn’ werd een trefwoord om de crisis in samenleving en kerk te kenschetsen en de gevoelens van leegte, twijfel en aanvechting te benoemen.

Een weg door de wildernis

Het beeld van de woestijnreis is in de christelijke traditie in liturgie en spiritualiteit een bekend beeld. De woestijnervaringen spreken van beproeving en aanvechting, van loutering en gericht, van dreiging en dood, van opstand en afval. Pasen vieren kan dus nooit betekenen, dat we de bitterheid van de woestijn en al die negatieve gevoelens ontkennen of overschreeuwen. De liturgische traditie van de kerk maakt ons dat duidelijk. Op de zondagen in de paastijd werden van ouds gedeelten gelezen uit de afscheidsgesprekken van Jezus met zijn leerlingen: over zijn heengaan, over droefheid die tot blijdschap wordt, over het staan in een vijandige wereld als getuigen van Christus, over de Geest die de wereld zal overtuigen van zonde en gerechtigheid en oordeel. Stuk voor stuk woorden die de vreugde temperen en geladen zijn met een diepe ernst.
En de brieflezing uit Jakobus 1 herinnert er ons eveneens aan, dat we in een gebroken werkelijkheid leven, dat het niet onverschillig is hoe we horen, hoe we in het leven staan en wat dat voor de praktijk van elke dag betekent (Jak. 1:19-27).
We zijn na Pasen onderweg. Het gewone leven vertoont vaak een wat grauwe kleur. Het is allemaal niet zo luisterrijk en feestelijk als sommigen ons willen doen geloven.

Een nieuw lied

Toch zingt de pelgrimerende gemeente het loflied, zelfs een nieuw lied. Dat ‘nieuwe’ heeft in de taal van de bijbel niet de klank die wij aan iets nieuws verbinden. Want dat is vaak oud nieuws, dat even snel voorbijgaat als het nieuws van de dag. Er wordt een nieuw lied gezongen vanwege de daden van de Here God, omdat Hij beslissend gehandeld heeft, toen Hij Israël uit Egypte bevrijdde, toen Hij zijn volk terugbracht uit ballingschap - als in een nieuwe Exodus - en toen Hij in Jezus Christus op Pasen door de kluisters van dood en verderf heen brak.

Zingt voor de Heer een nieuw gezang!
Hij laaft u heel uw leven lang
met water uit de harde steen,
het is vol wonderen om u heen.

Het nieuwe lied spreekt inderdaad van het nieuws van de Dag, maar ik schrijf het woord ‘dag’ dan met opzet met een hoofdletter. De dag is de paasdag, de opstandingsdag, dat ‘voorgoed begonnen begin’ (M. Nijhoff), dat een onderpand en garantie betekent voor de toekomst die God doet aanlichten.
Het nieuwe lied geeft de reisroute aan, die wij gaan. Israël heeft het ervaren dat er een weg is door de woestijn. Het is een weg die gemarkeerd is door de bewijzen van Gods trouw, van zijn zorg en bewaring: water uit de harde rots, voedsel voor onderweg. Elia werd door God in de woestijn gevoed en bewaard. En in het boek Openbaring (12:6) lees je van de vervolgde gemeente van de Messias dat zij door de Here onderhouden wordt tot aan de wederkomst.

Wonderen

Barnard drukt dat alles uit in die ene sprekende zin: ‘Het is vol wonderen om u heen’. Een kil en schraal rationalisme heeft ons generaties lang afgeleerd nog te geloven in een God die wonderen doet, laat staan er mee te rekenen dat Hij machtig is in te breken met zijn heil in onze gesloten werkelijkheid.
Geen wonder dat je dan vroeg of laat de rekening gepresenteerd krijgt in de postmoderne surrogaten van een cursus in wonderen, a course of miracles.
We zullen én tegenover het rationalisme van de moderniteit én tegenover de mirakelzucht van het nieuwe-tijds-denken weer terug moeten naar het bijbels ABC dat ons spreekt over Gods ingrijpen in onze werkelijkheid van zonde en dood in de komst en het werk van Jezus Christus, dat de toekomst openbreekt.
Dat zijn de wonderen waar op zondag Cantate van gezongen wordt in verbondenheid met Israël dat in de psalmen God looft om zijn machtige wonderwerken (bijv. Ps. 103, 136). En tegelijk reiken het eerste en het tweede testament elkaar de hand.

Hij gaat u voor in wolk en vuur
gunt aan uw leven rust en duur
en geeft het zin en samenhang.
Zingt dan de Heer een nieuw gezang!

Wolk en vuur zinspelen immers niet enkel op de woestijnreis, maar ook op het gebeuren van hemelvaart en pinksteren. De wolk neemt Jezus op en onttrekt Hem aan zijn leerlingen en het vuur van de Geest vervult hen. ‘In wolk en vuur onttrekt God zich aan de gemeente, maar blijft Hij hun toch nabij en gaat Hij de weg voor hen uit’ (Pfirrmann).
Zo krijgt het leven zin en samenhang. ‘Gezang’ en ‘samenhang’ rijmen op elkaar. Er is veel wat ongerijmd is in het leven, waar elke zin en samenhang aan ontbreekt. Maar het lied herinnert ons er aan dat er van Godswege toch een zin is. Hij die voor ons vaak zo verborgen is, is door zijn Geest nabij en dat geeft rust en duur, het tegendeel van de ervaring van mensen die in de gebrokenheid van de wereld vaak rust noch duur kennen.

Verwondering

Maar is dit alles niet te mooi om waar te zijn? Is het niet te glad, te afgerond? Toegegeven, woorden over zin, rust, Gods geleide, Gods bewaring kunnen snel verworden tot goedkope clichés, tot stoplappen van een burgermansvroomheid van ‘alles sal reg kom’. Het is de toon die de muziek maakt.

Een lied van uw verwondering
dat nóg uw naam niet onderging,
maar weer opnieuw geboren is
uit water en uit duisternis.

De zekerheid van het geloof is geen zelfverzekerdheid. Er is geen sprake van een besef dat God natuurlijk met ons is. Daar is de woestijnervaring te ingrijpend voor. Want die ervaring spreekt van schuld en nood, van dood en duisternis.
Het is juist de verwondering die het lied oproept. Verwondering om het feit dat ik door de Eeuwig Trouwe bij name genoemd en gekend ben. Verwondering dat die naam niet onderging in de baaierd van schuld en leed.
De dichter gaat associatief te werk door de woestijnervaring te verbinden met wat in de paasnacht gevierd is, de doortocht door de doop. De woorden ‘water’ en ‘duisternis’ verwijzen naar de lezingen van de paasnacht: het verhaal van de doortocht door de Schelfzee (Ex. 14) en de woorden over de duisternis van de chaos en de schepping van het licht (Gen. 1:1-3). Te mogen leven in dit licht, opgenomen te mogen zijn in dat zinsverband van Pasen is niets minder dan een nieuwe geboorte.
Daar kun je je mateloos over verwonderen: nog is onze naam niet ondergegaan. Dankzij die Ene in wiens dood en opstanding wij meegenomen zijn door de dood naar het leven. Exodus, doortocht, pasen, de doop... het zijn verbanden die helaas in onze verschraalde traditie vaak verloren zijn gegaan. Het is goed dat ze meer en meer weer herkend worden en dat her en der de paasviering, de doop en de doopgedachtenis weer met elkaar verbonden worden. De vroege kerk kan ons op dit punt heel veel leren. Ik denk aan de weergaloos mooie beschrijving die Frits van der Meer geeft van de paasviering in het Hippo Regius van Augustinus.

Tekenen van leven
Wie zo als een pasgeboren kind oprijst uit het doopwater wordt geroepen tot een nieuw leven in liefde en gerechtigheid (vgl. 1 Petr. 2:1vv). Pasen opent de poort naar een nieuw bestaan in het licht van Christus. Zo wil de toekomst nu al beslag leggen op ons leven. Christus’ opwekking maakt opgewekt. Christus’ opstanding maakt opstandig (Berkhof).
Overigens is dat nieuwe leven niet iets dat wij in trotse overmoed realiseren. Voor een idealistisch programma van wereldverbetering is geen ruimte. De dichter wijst op de hand van God - en daarbij mogen we denken aan de Geest van de Here - die tekenen van gerechtigheid doet in de tijd. Tekenen: niet meer en niet minder.
In de bijbel heeft gerechtigheid alles te maken met de zorg voor het kwetsbare, de strijd tegen armoede en ontmenselijking, de bescheiden handreiking in belangeloze naastenliefde, het opkomen voor de waarachtigheid en de trouw. Weer wijs ik op de brieflezing van deze zondag uit Jakobus 1: de nuchtere praktijk van de godzaligheid in het leven van elke dag.
Tekenen van leven zijn ook tekenen van hoop. Het zijn slechts flitsen en fragmenten. In het ondoorzichtige en vaak zo tegenstrijdige gebeuren van ons leven is het vaak moeilijk om ze te onderkennen en te duiden. De dichter zegt dan ook in strofe 4:

De Geest des Heren vuurt ons aan
de heilge tekens te verstaan.

Weer treft je hoe de dichter associatief speelt met de betekenissen van woorden. Was er eerst sprake van ‘tekenen van gerechtigheid’ nu heten zij ‘de heilge tekens’. Het gaat niet alleen om de signalen van rechtvaardigheid die de hoop levend houden, maar ook en vooral over de tekenen van de sacramenten: water, brood en wijn. Daarom is dit paaslied ook een avondmaalslied aldus Barnard.
En daarom blijft de betekenis van dit lied niet beperkt tot die ene zondag in het kerkelijk jaar. De weg van de gelovige en de weg van de kerk staat sinds Pasen in het licht van de hoop.
Wat in het heden ervaren wordt aan troost, aan bemoediging, aan signalen van hoop - al die flitsen en fragmenten - en bovenal wat we ontvangen rondom Woord en sacrament is voorsmaak van de uiteindelijke verlossing.
Daarom heeft de eredienst niet alleen het karakter van oefening voor de tocht onderweg, maar is ze ook viering. In het lied van de kerk zit iets van anticipatie. We zingen boven onze macht en boven ons gevoel uit, omdat we hoog opgeven van de macht van Hem wiens wegen juist op Pasen hoger blijken dan onze wegen en die groter is dan hart en gevoel kunnen bevroeden. Onze tijd wil in haar lied vooral het gevoel aan zijn trekken laten komen. Vandaar dat het ‘opwekkingslied’ goed in de markt ligt. Je moet er wat aan beleven. Ik doe daar niet negatief over. Maar ik meen wel dat juist de reformatie ons geleerd heeft dat gevoel en geloof niet hetzelfde zijn. Het lied van de kerk is een geloofslied. Boven al wat ik voel en ervaar - en menigmaal er tegen in - zing ik van Hem die mijn weg kent, die ons is voorgegaan en het nieuwe rijk is ingegaan. Terecht schrijft Maria Pfirrmann: ‘De zangers vinden rust en duur, ze wonen in hun lied, zoals ze zingend in het land van God zullen wonen’ (blz. 191). Wie woont in het lied, raakt de weg niet kwijt, ook al voert die door de woestijn.

Literatuur

Compendium bij de gezangen voor het liedboek, Amsterdam 1977.
F. van der Meer, Augustinus, de zielzorger, Utrecht-Brussel 1949.
Maria Pfirrmann, Uw naam is met wijn geschreven. Bijbel, liturgie en dichtkunst in het vroege werk van Willem Barnard / Guillaume van der Graf, Zoetermeer 1999, blz. 187vv.
G.C. den Hertog, H.M. van der Vegt, Woestijn en openbaring. Bijbelse wortels, joodse en christelijke interpretaties, Kampen 1996.
T. Poot, ‘Voor en na de bevrijding’, Theologia Reformata 25 (1982) blz. 1-5.

  1. Gezang 225, Liedboek voor de Kerken, W. Barnard; melodie van Frits Mehrtens.