Christelijke ethiek

Een inleiding met sleutelteksten
G.G. de Kruijf

Met de regelmaat van de klok publiceert het dagblad dat ik lees gesprekken met mensen die hun kijk op en hun omgang met de Tien Woorden ten beste geven.[1] Soms grenzen hun uitlatingen voor mijn gevoel aan schaamteloos exhibitionisme. Andere keren word je getroffen door de hoge morele waarden die men zegt voor te staan. Eerlijk gezegd duurt de serie me wel wat erg lang. Ik word er ook wat moe van. Maar niet ontkend kan worden dat de discussie over de vraag wat goed en kwaad is in ons handelen nog velen bezig houdt. En dat in een tijd waarin je tegelijk ook schrikt van uitbarstingen van normloosheid en zedelijk verval in het groot en in het klein.

Heeft de christelijke gemeente in dit gesprek iets in te brengen? Bestaat er zoiets als christelijke ethiek? Voor de Leidse ethicus G.G. de Kruijf is dat een vraag die hij met Barth en contra Kuitert bevestigend beantwoordt. We behoeven deze hoogleraar niet te verdenken van een gesloten opstelling, waarbij je de samenleving de samenleving laat en alleen maar preekt voor de eigen in onze tijd vaak uitgedunde parochie.

In 1994 schreef De Kruijf immers zijn befaamde boek Waakzaam en nuchter waarin hij in de lijn van Augustinus de zuiverheid van het christelijk handelen en het compromis in een gemengde wereld zocht te verbinden. Christenen moeten in een democratie leren tweemaal te denken en het publieke debat niet schuwen. Lag in dat boek de nadruk op het samenleven van verschillende levensvisies, in deze inleiding komt de eigen levensoriëntatie naar voren.

Ethiek is meer dan reflectie op handelen. De ethicus moet zich ook rekenschap geven van de vraag naar wezen en bestemming van de mens. De Kruijf behandelt de vraag naar het eigene van de christelijke ethiek door het betoog af te wisselen met een aantal sleutelteksten van filosofen en theologen. In het gesprek over de vraag naar het goede leven volgt hij een bepaald spoor, aangegeven door de namen Augustinus, Luther, Calvijn en Barth.

Ethisch handelen veronderstelt vrijheid om keuzes te maken. Maar waardoor wordt een keus voor het goede bepaald? Is het de rede die de toon aangeeft? En moet de wil de rede volgen, zoals ethici vanaf de oudheid tot en met Kant verdedigd hebben? Bij de laatste treedt de wil als bepalend element op de voorgrond. Niets anders kan in absolute zin voor Kant c.s. goed heten dan de redelijke wil. Een visie die nog altijd aanhangers heeft, maar tegelijk heftig bestreden is onder invloed van Schopenhauer, Nietzsche en Freud. En je behoeft geen christen te zijn om te erkennen dat de wil op drift is geraakt en mensen geneigd zijn tot kwaad. Nog zeer recent is dat door Frits Bolkestein in Trouw verwoord.

Maar de christelijke gemeente laat met haar belijdenis van zonde en genade wel een eigen geluid horen. Het kwaad schuilt in de wil zelf, de wil die zich van God heeft afgekeerd, de verdorven wil. Dat is geen tragiek, maar schuld. Daarom begint christelijke ethiek, zo leert Calvijn, niet met vrijheid, zij begint met bevrijding. Een mens behoeft zich niet zoals baron von Münchhausen zelf uit het moeras op te trekken.

De Tien woorden beginnen met de proclamatie van de Eeuwige die bevrijdt. En het apostolisch getuigenis verkondigt de bevrijding van de wil uit de macht van de zonde tot de vrijheid van het leven als kinderen van God. Zo wordt, zegt De Kruijf, de wil tot rede gebracht. Het goede is niet inherent aan de mens. Het is vrucht van de Geest. Geloof, hoop en liefde zijn geen te verwerven deugden, maar gaven van de Geest. Christelijke ethiek staat in de schijnwerpers van Pasen en Pinksteren. Het vrije leven is het leven in gehoorzaamheid en liefde onder de tucht van de Geest die ons het gebod leert verstaan.

En nu de toepassing plachten dominees na de uitleg vroeger te zeggen. Je mag een inleiding niet overvragen. De Kruijf reikt zijn lezers die met hem mee willen denken veel aan of liever gezegd: hij brengt ons op boeiende wijze in contact met de dragers van de christelijke traditie. Maar wat betekent dat nu voor de concrete velden van de politiek, de sociale ethiek, de gezondheidszorg, de economische vragen? Wie de auteur kent, weet dat je van hem geen christelijk beginselprogramma moet verwachten. De Kruijf blijft zijn grondstelling uit zijn eerder genoemde boek trouw. Maar ik heb al lezend wel het gevoel gekregen dat de oriëntatie vanuit de christelijke boodschap voor leven en samenleving sterker beklemtoond wordt. Op bladzijde 178 lees ik: 'We proclameren de universele gelding van het christelijk geloof en maken er omwille van het geloof ernst mee, dat zij in het maatschappelijke krachtenveld slechts een particuliere status heeft. En die twee moeten ook nog met elkaar samenhangen.'

Vanwege het dilemma tussen dwang en vrijheid kan ik deze zinnen helemaal meemaken. Dwang is niet verenigbaar met het christelijk geloof. Maar zal een proclamatie van de universele gelding van het geloof een discours over de grote vragen in een geseculariseerde samenleving niet als hautain en absoluut overkomen? Anders gezegd: Hoezeer christenen ook hun best moeten doen om via argumentatie verstaanbaar over te komen, uiteindelijk staat een ethische reflectie die zich de wet laat voorschrijven door de Geest weerloos in een wereld waar de autonomie van het eigen ik hoge ogen gooit. Nu is dat voor het christelijke geloof geen vreemde zaak. Een christen is, zo laat het Nieuw Testament zien, een vreemde eend in de bijt van de samenleving. Wat mensen doet ophoren en doet vragen naar de Weg is ten diepste niet de argumentatie, maar een getuigend leven in de navolging van Christus.

  1. Uitgave Meinema, Zoetermeer 1999, 187 blz., F35,00.