In memoriam Karl Barth

Wat heeft hij voor ons betekend?
Op 9 december j.l. is Karl Barth op 82-jarige leeftijd heengegaan. Dit bericht kwam door via onze Nederlandse nieuwsdienst. De volgende dag wijdde elk christelijk dagblad een uitvoerig „in memoriam". En stellig zullen de theologische en kerkelijke bladen in deze weken grote aandacht aan dit gedenkwaardige feit schenken. Gedenkwaardig is dit feit met name voor ons land, omdat Karl Barth hier zeer grote invloed heeft gehad. Vele sporen daarvan zouden zijn aan te wijzen. Maar dit is reeds gedaan door velen, in de afgelopen dagen. Voor een blad als dit lijkt het mij beter, als wij ter nagedachtenis van deze waarlijk grote theoloog, ons bezinnen op de vraag, welke betekenis hij heeft gehad voor ons.

Wij zien dan bij de kerkelijk-gereformeerden een heel merkwaardige ontwikkeling. Aanvankelijk werd de theologie van Karl Barth bij de gereformeerden volstrekt negatief ontvangen. De ouderen onder ons herinneren zich de felle kritiek van Schilder, die in het denken van Barth een fatale verdraaiing zag van het gereformeerd belijden. Hoewel veel sympathieker en gematigder gesteld, kwam toch ook Berkouwer in zijn eerste boek over Barth tot deze conclusie.
Later is dit anders geworden. Velen van ons zullen het tweede boek van Berkouwer over Barth kennen: „De triomph der genade". Daarin is zijn oordeel veel gematigder. Zelfs op vele punten positief en waarderend. In de titel van dit boek ligt het al opgesloten. Het is het sprankelende van Barth dat de genade bij hem zo'n triumpherende plaats inneemt. Dat fascineert en dat heeft ons veel te zeggen. Maar de genade kan zo overheersend worden, dat de zonde en het oordeel in hun ernst worden verzwakt. Dat laatste is dan de critiek, die ook nu nog blijft gelden, hoewel veel en veel zwakker.
Dat die critiek zwakker is geworden, en zelfs in de laatste tijd tot een steeds luidere instemming is overgegaan, vindt zijn oorzaak, mede in het feit, dat Barth zelf een geweldige ontwikkeling heeft doorgemaakt.

Barth begon als de profeet van „de doodslijn" tussen God en mens, de theoloog van de bliksem die inslaat van Godswege in het mensenbestaan en slechts een gat achterlaat. In deze theologie werd aan de mens en zijn doen en laten, ook zijn godsdienstig doen en laten, geen enkele ruimte overgelaten. Barth trok te velde tegen de negentiende-eeuwse liberale theologie, waarin de vrome, brave, mens zo hoog genoteerd stond. Barth erkende alleen de hoogheid van God, de volkomenheid van het werk van Christus. Wat van de mens kwam was niet interessant, zelfs niet zijn geloof.
Later is Barth gaan zien, dat deze profetische inzet toch aanvulling behoeft. Want wat komt er van het heil voor en in de mens terecht, als a1 het menselijke zo consequent wordt buitengesloten.
Barth komt dan met zijn scheppingsleer, die hij reeds in de genade gegrond ziet. Eerst het verbond, en daarin rust de schepping. Zo komt de mens ook weer in het vizier. De mens en het menselijke. En daarmee is dan een nieuwe weg gebaand, waarop Barth verder gaat en, tot verbazing van velen, alle terreinen die hij eerst zo profetisch onder de voet liep, nu weer aandachtig gaat betreden. Deze ontwikkeling heeft zich voortgezet tot het laatste stadium van zijn leven toe. Zijn aandacht voor Rome, en zijn duidelijke sympathie voor de ontwikkeling aldaar bewijzen dit. Ook ging hij op zijn levensavond met een nieuwe liefde Schleiermacher weer bestuderen.

Juist deze ontwikkeling maakte hem in kerkelijk gereformeerde kring steeds acceptabeler en waardevoller. Een boek als dat van ds. M. P. v. Dijk over de anthropologie van Barth laat dit duidelijk zien.
Dit is ook te begrijpen. Tenslotte zijn de kerkelijkgereformeerden de theologie van Kuyper met zijn diep in het practisch-gereformeerde leven ingrijpende gemene gratie-leer niet vergeten. En hier vonden zij bij Barth, nota bene, weer aansluiting.

Toch blijft het de vraag, of deze ontwikkeling bij Barth werkelijk in positieve zin moet worden gewaardeerd. Daarmee kom ik tot de vraag, hoe Barths invloed is geweest in de meer piëtistisch gereformeerde kring.
Die is aanvankelijk ook zeer negatief geweest. Ik herinner mij een brochure van ds. J. v. d. Haar over Barth. Er bleef niet veel, of eigenlijk niets, goeds te noemen over. Jongere theologen stonden positiever.
Wat ons in Barth geboeid heeft, is dat hij ons verloste van onze introverte wedergeboortetheologie en -prediking en ons oog gaf voor de absolute genoegzaamheid van Christus. De mens werd van zichzelf afgebracht en uitsluitend geworpen op Christus.
Dat werkte als een bevrijding. En het droeg vrucht in de prediking.
Wij zagen Karl Barth hierin in het verlengde van Kohlbrugge. En wij lazen hem ook met ogen, die door hem tot Kohlbrugge of van Kohlbrugge tot Barth waren gekomen. Dat betekende ook, dat wij hem lazen met piëtistische ogen, en wij juist daarom de grote waarde van zijn theologie ondervonden.
Toch is het bij deze eerste ontmoeting niet gebleven. Het merkwaardige is, dat de ontwikkeling die Barth meemaakte en die bij de kerkelijk-gereformeerden instemming kreeg, bij ons niet als een stap-verder werd gewaardeerd, maar als een stap-terug.
Wij ontdekten bij Barth, dat zijn integratie van het menselijke in de goddelijke genade in feite toch betekende een nivellering, waarin het eigen werk van God niet meer een eigen bestand had tegenover wat de mens doet en bezit. De aanvankelijk zo absoluut getrokken grens tussen natuur en genade, het menselijke en het goddelijke, schuld en heil, menselijke vroomheid en goddelijke vrijspraak is gaandeweg vervaagd. Ik meen, dat met name de verkiezingsleer van Barth daarin een groot aandeel heeft gehad. Waardoor het absoluut eigene van het heil niet meer werd gehonoreerd.
Dat heeft ons van Barth vervreemd. Het heeft ons ook de ogen ervoor geopend, dat ook in de vroegere periode van Barth toch deze elementen van nivellering al aanwezig waren. En het brengt ons nu tot het inzicht, dat wat de post-barthiaanse theologie wordt genoemd, toch een radicalisering is van wat Barth zelf reeds heeft gesteld. In de nieuwe theologie ontdekken wij, waar een veralgemenisering van de genade op uitloopt. Dan gaat het heil op in het menselijke, tenslotte ook de kerk, Christus en God zelf.
Barth zelf heeft deze consequenties niet getrokken en niet willen trekken. Dat geeft veel te denken. Maar dat hier radicale consequenties uit zijn theologie zijn getrokken, valt dunkt mij niet te ontkennen.
Zo heeft niet alleen Karl Barth een merkwaardige ontwikkeling meegemaakt, maar ook met hem allen, die op een kleinere of grotere afstand meegedaan hebben. De beoordeling van zijn werk is verschillend, zelfs in zijn diverse periodes.
Maar wie hem in zijn boeken kent en ook in zijn preken, zal met eerbied deze bijzondere man gedenken en met grote dankbaarheid zijn naam blijven noemen, omdat hij ons in de rijkdom van Gods openbaring middelijkerwijs heeft ingeleid.