Intelligent design: God in de wetenschap?

Vragen van bijbel en evolutie opnieuw op de agenda
Sinds kort is bijna heel Nederland ervan op de hoogte: ook in ons land bestaan wetenschappers die geloven in ontwerp in de natuur. Zij haalden zich de woede op de hals van columnisten en politici. Nu de kruitdampen tijdelijk optrekken is het een goed moment om de balans op te maken. Welke serieuze vragen zijn er bij Intelligent Design (ID) te stellen en welke vragen mag orthodox-christelijk Nederland zich stellen naar aanleiding van de gevoerde discussie?

De discussie over Intelligent Design kwam in Nederland op gang door enkele opmerkingen van de Delftse hoogleraar Cees Dekker in zijn inaugurele rede in het jaar 2000. Hij sprak daarin zijn verbondenheid uit met het werk van professor Arie van den Beukel en de Amerikaanse ID-wetenschapper Michael Behe. Dekker uitte kritiek op het standaardbeeld dat de evolutietheorie ons voorschotelt. Deze openlijke positiekeuze bleef twee jaar lang bijna onopgemerkt door zowel geestverwanten in christelijke kring als aanhangers van de evolutietheorie. Maar daarna was het goed raak. Marcel Hulspas, specialist in het opsporen van pseudo-wetenschappers, ontmaskerde Dekker als creationist in een artikel in Skepter in maart 2002 [1]. Niet alleen Dekker, maar ook Ronald Meester, hoogleraar waarschijnlijkheidsrekening aan de Vrije Universiteit, vond in de kolommen van Skepter zijn welverdiende plaats op de grote hoop van pseudo-wetenschappers en achterlijke gelovigen. Dekker en Meester lieten het er niet bij zitten en reageerden in Skepter in december 2002. Zij wierpen alle aantijgingen van Hulspas verre van zich en betoogden dat ontwerp gezien moet worden als een alternatief wetenschappelijk concept: ‘Intelligent Design is niet zoals Hulspas beweert alleen een invulling van nog wat zwakke plekken van de darwinistische evolutieleer; het is een alternatief concept. Het stelt ‘ontwerp’ als centraal onderliggend thema, naast het concept ‘wanorde en toeval’ dat centraal staat in het darwinistische evolutiedenken. In deze zin is ID geen ‘nieuwe vorm van creationisme’, maar heeft het een zeer oude geschiedenis die teruggaat tot Aristoteles.’ [2]

Intelligent design
Inmiddels weten we dat deze discussie slechts een voorspel vormde op het tumult dat losbrak toen minister Maria van der Hoeven in mei 2005 haar sympathie uitsprak voor een breed debat over evolutie en design. Vlak hierop verscheen een boek onder de titel Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? [3] geredigeerd door Ronald Meester, Cees Dekker en René van Woudenberg. Het boek is niet in de eerste plaats geschreven voor wetenschappers, maar de auteurs richten zich tot een algemeen lezerspubliek. Zij verdedigen de stelling dat er sporen van ontwerp zijn in de natuur. Wetenschappers uit allerlei disciplines schrijven in de bundel: biologen en fysici en ook een theoloog, een ethicus en een historicus. Deze verschillende achtergronden worden weerspiegeld in de diverse onderdelen van het boek: geschiedenis, biologie, kosmologie, wiskunde, menswetenschappen en filosofie.
Waar gaat het de schrijvers van dit boek precies om? In navolging van de Amerikaanse ID-beweging willen zij het concept van design inbrengen in de wetenschappelijk discussie over de evolutietheorie. Zoals in het citaat van Dekker en Meester al bleek, wordt design geïntroduceerd als een concurrerend concept voor toeval. In veel evolutionaire verklaringen speelt het begrip toeval een grote rol. ID-ers zijn ervan overtuigd dat dit heel vaak niet voldoet. Neem de ontzagwekkende complexiteit van een biologische cel. Kan die door toeval zijn ontstaan? Het antwoord van de ID-ers is ontkennend en om dit duidelijk te maken introduceren zij in navolging van de Amerikaanse ID-voorman Behe het begrip onherleidbaar complex. Als voorbeeld wijst Behe op de rotatiemotor die de zweepstaart van een bacterie aandrijft. De zweepstaart vormt samen met de rotatiemotor een soort buitenboordmotor van een bacterie die bestaat uit verschillende grote biomoleculen. Opvallend is dat deze motor geen enkel onderdeel kan missen om zijn functie uit te oefenen. Daarom noemt Behe de motor onherleidbaar complex. Om dit voor iedereen duidelijk te maken gebruikt Behe het voorbeeld van de muizenval. Zonder de veer is de muizenval geen muizenval meer. En eigenlijk geldt hetzelfde voor alle andere onderdelen van de muizenval, zoals de houder voor het kaasblokje en het plankje. De muizenval is net als de rotatiemotor onherleidbaar complex. Onherleidbaar complexe systemen vormen voor de evolutietheorie een probleem. Als de rotatiemotor in een evolutionair proces was ontstaan, dan zouden er een aantal voorgangers denkbaar moeten zijn. Maar daar kan voor onherleidbaar complexe systemen geen sprake van zijn; alle denkbare voorgangers zijn instabiel en kunnen de motorfunctie helemaal niet uitoefenen. Het is daarom veel aannemelijker dat er een intelligent ontwerp aan dergelijke systemen ten grondslag ligt.
Bovenstaande voorbeeld, dat ook uitgebreid in Schitterend ongeluk wordt besproken, maakt duidelijk dat ID een alternatief biedt voor evolutionaire verklaringen die niet bevredigend zijn. In de tweede plaats komt in dit voorbeeld een belangrijk verschil naar voren tussen ID en creationisme. De conclusie van ontwerp volgt uit een analyse van de wetenschappelijke gegevens en wordt niet gesteld op basis van op de bijbel gegronde overtuigingen.

Onderdelen van de evolutietheorie
Om de pretentie van de ID-beweging, die nu ook zijn Nederlandse vertegenwoordigers kent, op waarde te kunnen schatten is het zinnig om te beseffen dat de evolutietheorie uit verschillende onderdelen bestaat. In discussies wordt vaak gesproken over ‘de evolutietheorie’, terwijl eigenlijk maar één onderdeel in het geding is. Hier ligt vaak een bron van onnodig misverstand. Om welke onderdelen gaat het? Zonder volledig te zijn noem ik er hier vijf:
1. De evolutietheorie bevat een uitspraak over de leeftijd van het heelal en van de aarde. Wetenschappers gaan er vanuit dat de aarde ongeveer 4,6 miljard jaar oud is, terwijl het heelal drie keer zo oud is: 13,7 miljard jaar. Deze leeftijden zijn gebaseerd op kosmologische modellen die momenteel door astronomen worden geaccepteerd. Kritiek op deze modellen is mogelijk, maar volgens kenners [4] is het ondenkbaar dat alternatieve modellen leeftijden zullen opleveren met een andere orde van grootte (bijvoorbeeld 13,7 miljoen in plaats van 13,7 miljard).
2. Theorieën over het ontstaan van leven uit dode materie vormen een ander belangrijk onderdeel van de evolutietheorie. Tot ver in de moderne tijd werd verondersteld dat levende organismen kunnen ontstaan uit niet-levende materie. Men dacht bijvoorbeeld dat bromvliegen uit dood vlees kunnen ontstaan. We weten nu inmiddels dat dit niet kan. Toch komt de veronderstelling van het ontstaan van leven uit dode materie in een gewijzigde vorm terug in de evolutietheorie.Cel kan niet door toeval zijn ontstaan Wat is het probleem dat de nieuwere theorieën proberen op te lossen? Om te kunnen spreken van leven, hoe eenvoudig ook, moet er een aantal grote biomoleculen aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld eiwitten. Dergelijke biomoleculen bestaan weer uit veel kleinere sub-moleculen. Theorieën over het ontstaan van leven proberen plausibel te maken onder welke omstandigheden grote ingewikkelde moleculen kunnen ontstaan uit kleine eenvoudige moleculen. De evolutietheorie veronderstelt dus niet meer een spontaan ontstaan van leven, zoals bromvliegen uit dood vlees, maar het ‘toevallig’ ontstaan van de essentiële onderdelen van levende materie uit kleine moleculen.
3. Hoe dit alles ook precies is gegaan, op basis van gevonden fossielen wordt verondersteld dat 3,8 miljard jaar geleden eenvoudig eencellig leven op aarde aanwezig was [5]. Een volgend onderdeel van de evolutietheorie doet een belangrijke uitspraak over hoe het daarna verder is gegaan: de stelling dat leven zich heeft ontwikkeld van eenvoudig (eencellig) naar complex leven, zeg van bacterie tot mens. Deze stelling staat in de literatuur bekent als de Theory of Common Ancestry (TCA). Ofwel: wij stammen van de apen af. Nauw hieraan verbonden is de stelling van macro-evolutie. Hiermee wordt bedoeld dat de ene soort zich ontwikkelt uit de andere soort. Dat de onderscheiding tussen de onderdelen 2 en 3 zin heeft, blijkt uit het feit dat het mogelijk is om onderdeel 2 te verwerpen en 3 te accepteren. Christen-evolutionisten kunnen bijvoorbeeld menen dat God weliswaar eenvoudige vormen van leven op aarde geschapen heeft, maar dat zich daarna een evolutionair proces heeft afgespeeld.
4. Wie macro-evolutie zegt, bedoelt vaak ook een specifieke uitspraak over hoe evolutie plaatsvindt. Volgens het Darwinistische scenario vindt evolutie plaats door variatie en selectie. In het algemeen betekent dit dat in de loop van miljoenen jaren allerlei kleine toevallige variaties binnen soorten optreden. Alleen de levensvatbare variaties worden op de lange termijn geselecteerd. Als deze variaties de soort zelf niet veranderen, is sprake van micro-evolutie. De evolutietheorie veronderstelt echter ook macro-evolutie: de soorten zelf veranderen door het mechanisme van variatie en selectie. Toeval is de drijvende kracht achter dit proces. Dit plaatje is ook in de 20e eeuw in grote lijnen overeind gebleven na de ontdekking van het DNA en de precieze structuur van andere grote biomoleculen. Variatie vindt nu plaats op het niveau van biologische systemen en moleculen, evenals de uiteindelijke selectie. Het onderscheid tussen de onderdelen 3 en 4 is van groot belang in de discussie over de evolutietheorie. Het is daarom verhelderend om voor beide een apart woord te reserveren. In 3 gaat het om het proces van evolutie, terwijl het in 4 gaat om het mechanisme van evolutie [6]. Wie onderdeel 3 accepteert, hoeft nog niet onderdeel 4 te omarmen: het is denkbaar dat iemand wel gelooft dat er een proces van evolutie heeft plaatsgevonden, maar geen flauw idee heeft hoe dat precies heeft plaatsgevonden.
5. De onderdelen die totnogtoe zijn genoemd lijken zich vooral te bevinden op wetenschappelijk terrein. Wetenschappers zetten vaak nog een stapje verder en doen dan met de evolutietheorie een claim dat het hele proces van evolutie alleen natuurlijke oorzaken kent. Met zo’n uitspraak betreden zij het terrein van de filosofie. Het gaat hier om de stelling van het naturalisme. In het geval van de evolutietheorie zou dat ongeveer het volgende kunnen betekenen. Stel dat er een alomtegenwoordige wetenschapper bestaat die gedurende vele miljarden jaren het proces van evolutie heeft geobserveerd. Als de stelling klopt dat evolutie alleen natuurlijke oorzaken kent, heeft onze wetenschapper tijdens al die miljarden jaren niets anders geconstateerd dan dat aan alle ons bekende natuurwetten is voldaan.

ID over de evolutietheorie
Na dit overzicht is het interessant om op te merken dat de aanhangers van ID, anders dan vaak wordt gesuggereerd, verschillende onderdelen van de evolutietheorie accepteren. Zij maken geen bezwaar tegen de door de wetenschap veronderstelde leeftijden van het heelal en van de aarde (1). In de regel hebben zij ook geen moeite met de veronderstelling dat wij afstammen van ééncellige voorgangers (3). Michael Behe, één van de Amerikaanse grondleggers van ID, laat in zijn bekende boek Darwin’s black box duidelijk merken dat hij geen bezwaren heeft tegen dit uitgangspunt [7]. Ook de meeste auteurs van Schitterend ongeluk lijken hier niet aan te twijfelen. In de inleiding stellen de redacteuren: ‘Overigens denken wij ook niet dat een evolutionair proces de idee van ontwerp uit zou sluiten’ [8].
Zij zijn echter buitengewoon kritisch als het gaat over de onderdelen 2 en 4. Cees Dekker toont in zijn bijdrage aan dat theorieën over het ontstaan van bijvoorbeeld eiwitten uit eenvoudiger moleculen nog niet eens in de kinderschoenen staan. Er bestaat wel een aantal bekende experimenten van Stanley Miller uit 1953 waarin geprobeerd is evolutie te laten plaatsvinden in een reageerbuis. Nauwkeurige beschouwing van deze experimenten leert dat ze bij lange na niet voldoen om het ontstaan van eenvoudig leven te verklaren. Deze conclusie wordt gedeeld door veel andere wetenschappers [9], ook buiten de kring van ID, hoewel dat in de beeldvorming naar buiten toe niet altijd blijkt. Michael Behe merkt snedig in een voetnoot van zijn boek op dat wetenschappers in hun eigen tijdschriften altijd een beetje eerlijker zijn dan tegenover het publiek; naar buiten toe moet de indruk worden gewekt dat alles onder controle is [10].
De pijlen van de ID-ers richten zich met name op het Darwinistische mechanisme van variatie en selectie (onderdeel 4). Van den Beukel schrijft in Schitterend ongeluk een qua stijl fantastisch hoofdstuk waarin hij op vileine wijze de evolutietheorie juist op dit punt van de troon stoot. Wie dit leest, herinnert zich de paragraaf over de keizer die geen kleren aanheeft in zijn boek Met andere ogen [11]. Al ruim tien jaar geleden liet hij daarin overtuigend zien dat het Darwinistische mechanisme van variatie en selectie op zijn laatste benen loopt. Toen en ook nu deed hij dat vooral door te wijzen op het gebrek aan overgangsvormen in het fossiele bodemarchief. Het fossiele bodemarchief geeft een overzicht van de opeenvolging in de tijd van eenvoudige naar steeds complexere organismes. Bestudering van dit archief laat zien dat nieuwe soorten vrij plotseling ontstaan, zonder dat sprake is van een langzame overgang met de daarbijhorende tussenvormen. Niet voor niets zijn er in de afgelopen decennia ook los van de ID-beweging allerlei alternatieve antwoorden ontwikkeld op de vraag op welke manier de verschillende soorten elkaar zijn opgevolgd. Na lezing van het hoofdstuk van Van den Beukel is het vreemd om te merken dat in de bijdrage van Gerard Bodifée het Darwinistische scenario van variatie en selectie nog onbekommerd wordt gehanteerd [12].
Wat betreft het naturalisme (onderdeel 5) ligt de zaak wat gecompliceerder onder de ID-aanhangers. In de regel zijn het bevlogen wetenschappers die het een zwaktebod vinden om God als verklarende factor binnen de wetenschap te gebruiken. In dit verband wordt vaak gesproken over God-van-de-gaten-argumenten. In zo’n argument wordt een onverklaarbaar verschijnsel toegeschreven aan God die het heeft veroorzaakt. Maar zodra er een natuurlijke verklaring voor het verschijnsel wordt gevonden, lijkt dit een goede reden om te veronderstellen dat God niet bestaat. In een scherpzinnig hoofdstuk toont René van Woudenberg aan dat ontwerpverklaringen niet zulke God-van-de-gaten-argumenten zijn. Ontwerp is een wetenschappelijke categorie die nauwkeurig gedefinieerd is en niet zomaar een verwijzing naar een bovennatuurlijk ingrijpen of een beroep op bijbelse ‘voorkennis’ in de wetenschap. Hoe ziet een beroep op ontwerp er dan precies uit? Een systeem is ontworpen als het voldoet aan een aantal kenmerken. Eén van die kenmerken kan bijvoorbeeld samenhangen met de door Behe geïntroduceerde onherleidbare complexiteit. Om vast te stellen of een systeem ontworpen is en voldoet aan de vereiste kenmerken, kan te werk worden gegaan volgens de vertrouwde wetenschappelijke procedures. Als ontwerp eenmaal is vastgesteld, zien de meeste auteurs er geen probleem in om ook te spreken over een ontwerper. En op die manier wordt uiteindelijk ook dit onderdeel van de evolutietheorie – weliswaar op een empirische manier – ter discussie gesteld. Gijsbert van den Brink is hier in zijn bijdrage het meest uitgesproken in: ontwerp licht het gebruikelijke naturalistische kader uit zijn voegen [13].
De bestrijders van ID hebben in de regel bovenstaande nuances niet scherp op het netvlies. D66-kamerlid Bert Bakker was er blijkens zijn reactie in eerste instantie van overtuigd dat Cees Dekker c.s. onderdeel 1-5 van de evolutietheorie verwerpen. Maar ook de veel beter ingevoerde Trouw-wetenschapsjournalist Martin van der Laan begrijpt het niet helemaal. In een tamelijk zure recensie [14] stelt hij vast dat de ID-aanhangers de evolutie van soort naar soort ontkennen. ‘Je moet maar durven.’ Van der Laan betoogt vervolgens omstandig dat de opeenvolging van soorten in de tijd empirisch kan worden onderbouwd. Ontwerp kan wetenschappelijk worden vastgesteldMaar ik ben nergens in dit boek een expliciete bestrijding tegengekomen van de gedachte dat er sprake is van een evolutionair proces. Alleen Gijsbert van den Brink stelt in een tussenzin dat hij niet gelooft in een gemeenschappelijke afstamming van alle soorten, maar hij lijkt daarmee een uitzondering in het gezelschap [15]. Kortom, het kamp van de bestrijders van ID mist gemakkelijk de kern van de kritiek van ID op de evolutietheorie.

Vragen bij ID
De vragen die de Nederlandse ID-aanhangers stellen bij de evolutietheorie stellen zijn in de meeste gevallen overtuigend. Het fanatisme waarmee hun tegenstanders reageren is in de meeste gevallen slechts een bewijs van de bekende stelling dat wetenschap zich niet laat beoefenen los van allerlei basisovertuigingen. Toch is er een punt waarop de kritiek op ID wel hout snijdt. Het is niet helemaal duidelijk wat de gedachte van ontwerp wetenschappelijk precies oplevert. Evolutionaire verklaringen zijn vaak sterk historisch getint. Na verloop van miljoenen jaren evolueerde kenmerk X zich langzaam in kenmerk Y. Hoe gaat dat bij een ontwerpverklaring? Dankzij het toevoegen van ontwerp op moment Z kon kenmerk X veranderen in kenmerk Y? Mij is het niet helemaal duidelijk geworden. Overigens zullen veel auteurs in de bundel deze kritiek bijvallen. Sommigen, zoals Ronald Meester, zullen zelfs rekening houden met de mogelijkheid dat ID uiteindelijk een wetenschappelijk doodlopend spoor is. Om die reden is het van belang onderscheid te maken tussen de kritiek van de ID-ers op het Darwinistische scenario van variatie en selectie (onderdeel 4) en het poneren van ontwerp als nieuw verklaringsprincipe.
Ik heb sympathie voor de positie die Ronald Meester inneemt in het gezelschap van de auteurs van Schitterend ongeluk. Spreken over ontwerp in de natuur houdt volgens hem niet automatisch in dat er ook een ontwerper bestaat. Zijn positie stuit vaak op onbegrip onder christenen, omdat zij ontwerp niet los kunnen zien van een ontwerper, God. Volgens mij is zijn standpunt niet veel meer dan een consequentie van de goed-christelijke overtuiging dat God nooit op een directe manier een rol kan spelen in wetenschappelijke verklaringen. Daarmee zeg ik niet dat christenen God niet ter sprake kunnen brengen binnen de wetenschap. Dat kan op allerlei manieren. Denk aan de (grens)vragen van de wetenschap waarop geen strikt natuurwetenschappelijk antwoord mogelijk is: waarom is er orde in de natuur en geen wanorde, waarom bestaat er iets in plaats van niets? Ook kunnen christenen de hand van God zien in alle natuurwetenschappelijke verklaringen die zij vinden. Sinds de ontdekking van de natuurwetten is God gezien als de schepper van deze wetten. Christen-evolutionisten kunnen zelfs geloven dat God de schepper is van evolutionaire toevalsprocessen. In dit rijtje hoort ook de verhouding tussen God en ontwerp. Als ontwerp op een wetenschappelijke wijze kan worden vastgesteld in de natuur, zal een christenwetenschapper niet schromen om daarin de hand van God de Schepper te zien. Maar evenmin als dat het geval is bij natuurwetten of toeval, leidt ontwerp vanzelfsprekend naar God de Schepper. De band tussen God en ontwerp lijkt me daarom niet exclusief, maar vergelijkbaar met de verhouding tussen God en andere natuurwetenschappelijke verklaringen.
Wie de ontwerper van ID al te direct en exclusief in verband brengt met God de Schepper, vraagt bovendien om allerlei theologische problemen. Piet Borst sprak tijdens het RD-congres over ID van stupid construction in plaats van intelligent design. Wie biologische mechanismes in de natuur goed beschouwt, kan volgens hem gemakkelijk afdingen op de intelligentie ervan. Impliciet zal hij daarmee bedoeld hebben dat de christelijke ontwerper blijkbaar zo intelligent nog niet is. Maar alleen wie ervan uitgaat dat we overal in de natuur op ontwerp en dus op een ontwerper stuiten, is vatbaar voor een dergelijke tegenwerping. Iets dergelijks valt op in een recente reactie van Amerikaanse critici op ID. Zij waarschuwden voor ID, omdat het de indruk wekt dat er intelligentie zit achter het ontstaan van een kankercel [16]. En wat is er erger als onze kinderen straks op school leren dat dankzij Gods scheppende creativiteit allerlei erge ziektes bestaan, zo vragen deze critici zich af. Dit zijn vragen die worden gesteld door mensen die de christelijke geloofsleer overduidelijk niet tot hun parate kennis rekenen, maar wie God de Schepper en de ontwerper van ID vereenzelvigt geeft wel aanleiding tot deze verwarring.

Agenda voor christelijk Nederland
In Schitterend ongeluk wordt vooral een wetenschappelijke discussie over de evolutietheorie gevoerd. De bekende discussie tussen geloof en wetenschap komt nergens uitvoerig aan de orde. Interessant genoeg heeft de recente discussie over ID in orthodox-christelijk Nederland vooral de vraag wakker geroepen hoe het zit met het bijbelse scheppingsgeloof. Deze vraag kwam naar boven toen duidelijk werd dat de meeste ID-ers geen moeite hebben met de onderdelen 1 en 3 van de evolutietheorie. Wat staat hier op het spel?
EO-directeur Andries Knevel smeet de knuppel in het hoenderhok door publiekelijk afstand te nemen van de gedachte dat de aarde 6000 jaar oud is [17]. Gezien de creationistische wortels van de EO is dit een belangrijke ontboezeming. Door christenen van creationistische snit voor wie de EO jarenlang spreekbuis was, wordt vaak de evolutietheorie (alle onderdelen) weggewuifd door te wijzen op de vooronderstellingen waar de wetenschap mee werkt [18]. Zo’n benadering is te gemakkelijk. Allereerst is vaak niet duidelijk wat dan wel de goede vooronderstellingen zijn en de daaruit volgende bijbels verantwoorde wetenschap. Bovendien krijgt deze benadering al snel een ad hoc-karakter. Wetenschap met dezelfde vooronderstellingen wordt in een ander verband opeens wel serieus genomen, bijvoorbeeld als het gaat om verklaringen uit de medische wetenschap of uit de natuurkunde die zich bezig houdt met kleine deeltjes. Van een dergelijke benadering wil Knevel en de EO met hem blijkens zijn uitlatingen afstand nemen.
Het zou overigens onterecht zijn te menen dat alle orthodoxe christenen in Nederland zich op een vergelijkbare manier als Knevel moeten verantwoorden. Niet iedereen heeft namelijk eenzelfde creationistische voorgeschiedenis. In bijvoorbeeld kringen van de Gereformeerde Bond heeft de letterlijk-exacte lezing van Genesis 1 nooit veel aanhangers gekend. Een voorbeeld is de genuanceerde opstelling van ds. G. Boer in zijn boek Ik ben de Alpha [19]. Hoewel hij de historiciteit van Genesis 1 niet in twijfel trekt, verwerpt hij de gedachte dat Genesis 1 ons een wetenschappelijke weergave geeft van de feiten [20]. En ook het boek van de christelijk-gereformeerde dr. B.J. Oosterhoff Hoe lezen wij Genesis 2 en 3? [21] geeft aan dat altijd ruimte is geweest voor een historische lezing van de eerste hoofdstukken van Genesis, zonder dat het scheppingsverhaal wordt behandeld als een feitenverslag in wetenschappelijke zin. Ook wie gelooft dat de bijbel in de eerste hoofdstukken van Genesis spreekt met goddelijk gezag, zal zich moeten afvragen wat de aard van dit bijbelse spreken is [22]. Het niet letterlijk lezen van bepaalde bijbelgedeeltes hoeft niet altijd veroorzaakt te worden door een te grote waardering van wetenschappelijke resultaten.
Dit alles neemt niet weg dat de evolutietheorie aanleiding geeft tot vragen waar gereformeerde christenen best mee in hun maag mogen zitten. Knevel werd verweten dat hij met zijn uitspraken verwarring zaaide onder orthodoxe christenen en niet helemaal ten onrechte. Belangrijke vragen liet hij onbeantwoord.ID is geen God-van-de-gaten-argument Ook wie de leeftijden van het heelal en van de aarde accepteert als de huidige wetenschappelijke stand van zaken (onderdeel 1) en niet van mening is dat de bijbel op dit punt belangrijke uitspraken doet, kan nog steeds grote moeite hebben met de gedachte van gemeenschappelijke afstamming (onderdeel 3). In geval van gemeenschappelijke afstamming is het onderscheid tussen mens en dier moeilijk te maken. Evenmin kan er gesproken worden van een eerste mens. Maar voor wie de historiciteit van Adam en Eva en van de zondeval loslaat, valt het niet mee om kernelementen uit de christelijke geloofsleer als zonde en verlossing overeind te houden. Veel meer dan de meeste ID-aanhangers aarzel ik daarom om de overtuiging dat wij via een evolutionaire keten van apen en bacteriën afstammen te accepteren, hoe groot de rol van ontwerp in die evolutionaire keten ook is.
Ik zou er hier niet voor willen pleiten om met het bovenstaande in het achterhoofd zoveel mogelijk gaten te schieten in de evolutietheorie, zoals in het verleden vaak is gebeurd. We komen hier alleen verder door een nauwkeurige bestudering van de wetenschappelijke evidence en de gemaakte wetenschappelijke keuzes. Zo’n benadering is te vinden bij de Amerikaanse christenfilosoof Alvin Plantinga. Hij is één van de weinige hedendaagse filosofen die enerzijds de leeftijden van het heelal en van de aarde accepteert, maar anderzijds moeite heeft met de gedachte van gemeenschappelijke afstamming [23]. Die moeite heeft hij deels om wetenschappelijke redenen en deels om bijbels-theologische redenen. Wetenschappelijk gezien is hij niet overtuigd van gemeenschappelijke afstamming vanwege de vele ontbrekende schakels in het fossiele bodemarchief. Hij wijst verder op de onbewezen suggestie van historische opeenvolging in het moleculaire materiaal van verschillende organismes. Wetenschappers zien vaak overeenkomsten op moleculair niveau tussen bijvoorbeeld een paard en een aap als bewijs voor evolutionaire verwantschap. Maar een overeenkomstig patroon bewijst nog geen evolutionair proces. Op grond van zijn geloofsovertuiging is het bovendien voor Plantinga heel aannemelijk dat God mensen en dieren schept op een manier die wij met onze categorieën nooit klein kunnen krijgen. De God die we in de bijbel leren kennen, handelt vaak tegen onze naturalistische orde in. Van Plantinga is te leren dat ook los van een beroep op bijbelteksten de gedachte van schepping door Gods bijzonder ingrijpen op bijbels-theologische gronden te verdedigen valt.
In het bovenstaande heb ik geprobeerd duidelijk te maken dat er voor orthodoxe christenen genoeg vragen zijn te beantwoorden op het gebied van bijbel en evolutie. Het is goed dat deze vragen opnieuw op tafel komen naar aanleiding van het ID-debat in Nederland. Vooral bij het uitgangspunt van gemeenschappelijke afstamming ligt voor orthodoxe christenen een belangrijke opgave. Hoe kan aan de bijbel en de traditie van de christelijke kerk recht worden gedaan, zonder de kop in het zand te steken voor wetenschappelijke resultaten? Deze bezinning zou hoog op de agenda moeten staan van de verschillende dogmatici, oudtestamentici en filosofen uit orthodox-christelijke kring [24]. Voorlopig zie ik het meeste heil in een positie die de uitersten van creationisme en volledige acceptatie van gemeenschappelijke afstamming vermijdt. Doordenken op de bijdrage van Plantinga lijkt mij in de Nederlandse context een nuttige zaak. En ook de aanzetten van Nederlandse theologen als Oosterhoff en Boer moeten meeklinken in de bezinning. Deze bezinning is niet in de eerste plaats een vorm van apologetiek. Ze is nodig om te voorkomen dat christenwetenschappers en ook christenen in het algemeen wat betreft de vragen over het ontstaan en de ontwikkeling van leven op aarde in twee werelden leven.

Dr.ir. A.J. Nederveen (1974) studeerde technische natuurkunde in Delft en was lid van het CSFR-dispuut Johannes Calvijn. Hij is redacteur van Wapenveld en werkt als fysicus bij de afdeling Radiologie van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam.

  1. Marcel Hulspas, ‘Twee geloven op een kussen. De schepping als intelligent ontwerp.’ Skepter 15.1, 2002.
  2. Cees Dekker en Ronald Meester, ‘Pleidooi voor een open houding ten aanzien van de historische oorsprong van het leven’, Skepter 15.4, 2002, p. 42-45.
  3. Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.), Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp. Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie. Uitgeverij Ten Have, Kampen, 2005.
  4. De christen-astronoom Vos schrijft over de berekende leeftijd van het heelal: ‘Nu kun je moeilijk gaan doen over onzekerheden in de waarde van de Hubble-constante, maar dat is gerommel in de marge. Moderne astronomische theorieën geven een leeftijd van het heelal met 10 nullen voor de komma.’, in: P.J. van Kampen (red.), Christendom onwijs. 15 wetenschappers over God, geloof en wetenschap, Kok Voorhoeve, Kampen, 1996, p. 48.
  5. Schitterend ongeluk, p. 82.
  6. Ik ontleen dit onderscheid tussen proces en mechanisme aan het artikel van Uko Zylstra in Beweging 25.3, 2005, p. 10-13.
  7. ‘Like sequence analysts, I believe the evidence strongly supports common descent.’ Michael J. Behe, Darwin’s Black Box., Simon & Schuster, New York, 1996, p. 176.
  8. Schitterend ongeluk, p. 12.
  9. Opvallend is dat VU-bioloog Jan Lever in zijn bijdrage positiever is gestemd over de experimenten van Miller: ‘Verrassend en cruciaal is dat daarbij, zelfs onder gevarieerde condities, steeds met name componenten van DNA en van eiwitten ontstaan’ (Schit-terend ongeluk, p. 74).
  10. Darwin’s Black Box, p. 282.
  11. A. van den Beukel, Met andere ogen. Over wetenschap en het zoeken naar zin., Ten Have, Baarn, 1994.
  12. Zie bijvoorbeeld op p. 178: ‘Mutaties die toevallig gunstig zijn voor de overleving, handhaven zich, de andere verdwijnen.’
  13. Schitterend ongeluk, p. 324.
  14. Recensie in Trouw, 11 juni 2005.
  15. Schitterend ongeluk, p. 313.
  16. Robert S. Schwartz, New England Journal of Medicine 353.14, 2005, p. 1438-1439.
  17. Zie het bericht hierover in het RD: http://www.refdag.nl/
    artikel/1218014/
  18. Een verwijzing naar het werk van de wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn doet het in dat verband meestal goed.
  19. Ds. G. Boer, Ik ben de Alpha., Bout & Zonen, Huizen, 1964.
  20. Tijdens de studiedag op 29 augustus dit jaar naar aanleiding van de biografie van ds. G. Boer door dr. ir. J. van der Graaf liet Gijsbert van den Brink zien dat Boer – anders dan dr. C. Graafland indertijd suggereerde – op dit punt in de traditie stond van bondsvoormannen als Severijn, Visscher en Van Grieken.